194 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 September 1919.
Spreker wil den heer Dijstra in overweging geven
tegen te stemmen, tenzij deze voorstellen bij amen
dement wil indienen. De rechten waren te laag, doch
verhooging ervan wil niet zeggen dat de onkosten
daarmee moeten worden gedekt, dat is een groot ver
schil. Het is een stadsbelang dat de rechten niet meer
worden verhoogd en er zijn veel andere minder be
langrijke dingen, die meer onkosten met zich brengen.
De Waag, Veemarkt en Beurs zijn drie handelscentra
die gesteund moeten worden. Bovendien heeft spreker
persoonlijk de overtuiging, dat door den toenemenden
toevoer het verschil tusschen uitgaven en inkomsten
heel gering zal zijn. Spreker ontraadt, de motie van
den heer Dijstra aan te nemen.
De heer Jansen is het met den heer Dijstra eens
dat de onkosten moeten worden gehaald uit het be
drijf zelf. De Wethouder van financiën heeft gezegd,
dat de aanvoer grooter zal worden, doch dit is een
kwestie die in de toekomst zal moeten blijken en
waarover niemand op 't oogenblik kan oordeelen.
Spreker gaat uit van 't principe, dat de kosten uit
't bedrijf moeten worden gehaald zonder nadeelige
gevolgen voor 't bedrijf zelf.
De Voorzitter zegt dat de heer Dijstra nu nogmaals
een opdracht wil geven aan Burgemeester en Wet
houders omtrent de verordening. Als men den loop
van de geschiedenis nagaat weet men, dat eerst door
Burgemeester en Wethouders een voorstel bij den
Baad is ingediend om de Waagrechten wat te ver-
hoogen. Er zijn toen bij de behandeling stemmen op
gegaan dat de verhoogingen wel aardig leken, doch
wanneer men de exploitatierekening zag, kwam men
met de inkomsten niet aan de uitgaven toe. Het zou
de gemeente geld moeten kosten, daarom is er toen
gevraagd aan Burgemeester en Wethouders de zaak
nog eens te bekijken en te zien of de rechten nog
niet wat verhoogd konden worden.
Burgemeester en Wethouders hebben de zaak be
keken en onderzocht doch komen tot dezelfde con
clusie als eerst, wenschen geen meerdere verhooging.
Thans vraagt de heer Dijstra aan den Raad om
Burgemeester en Wethouders op te dragen de rechten
te verhoogen. Wat zal nu gebeuren, als aan die op
dracht wordt voldaan? Dat Burgemeester en Wet
houders tegen eigen geweten in eene verordening
dienen samen te stellen en den Raad aan te bieden.
Laat dan de heer Dijstra zijn voorstel omschrijven,
als amendement indienen en in stemming brengen,
doch laten niet Burgemeester en Wethouders tegen
heug en meug in verplicht worden een verordening
samen te stellen, waarmede zij het zelf niet eens kun
nen zijn. Laat hij dan b.v. zeggendit of dat wensch
ik van 10 op 15 of 20 ct. gebracht te zien.
Burgemeester en Wethouders kunnen dit voorstel
naast zich neerleggenindien de heer Dijstra van
andere gevoelens is als Burgemeester en Wethouders
moet hij een amendement indienen. Dan kan daar
eenvoudig over worden gestemd en staan beide voor
stellen naast elkaar. Bij de behandeling van het
amendement kan dan b.v. weer een andere komen,
die de verhoogingen halveert, enz. Dit is toch in den
regel de gang van zaken en zoo komt men ten slotte
tot een oplossing. Doch hetgeen de heer Dijstra thans
voorstelt is niet de goede manier.
Den heer Dijstra doet het genoegen dat de Voor
zitter erkent, dat spreker het recht althans heeft zijn
voorstel in dezen vorm naar voren te brengen. De
kritiek laat spreker aan den Voorzitter, het recht
blijft tenminste onaangeroerd. Er is gezegd dat spreker
met cijfers had moeten komen, doch juist om de be
zwaren hiervan te omzeilen, heeft hij dit niet gedaan
en het overgelaten aan Burgemeester en Wethouders,
Om over cijfers te kunnen beschikken moest spreker
toch in ieder geval gegevens hebben, b.v. hoeveel
duizenden kilo's kaas er jaarlijks worden aangevoerd,
enz. Deze gegevens ontbreken spreker, terwijl Burge
meester en Wethouders er wel over kunnen beschikken.
Spreker gelooft dat de vorm van zijn voorstel meer
aanbevelenswaardig is dan dat hij met cijfers was ge
komen. Willen Burgemeester en Wethouders het echter
naast zich neerleggen, dat moet spreker aan hen over
laten.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van den heer Dijstra, in stemming
gebracht, wordt verworpen met 15 tegen 8 stemmen.
Vóór stemmen de heerenFransen, Lautenbach,
Dijstra, Postma, Van der Werff, Visser, Jansen en
IJ. de Vries.
Tegen stemmende heer Schaafsma, mevrouw Be-
sijen-Lindeboom, de heeren Tulp, Terpstra, De Boer,
Berghuis, Oosterhoff, De Vos, Tiemersma, Dijkstra,
mevrouw Buisman-Blok Wijbrandi, de heeren Nijholt,
O. de Vries, Zandstra en Collet.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
wijziging der Verordening tot het heffen van Waag
rechten wordt daarna met algemeene stemmen aan
genomen.
4. Agenda no. 5). Voorstel van Burgemeester m
Wethouders tot wijziging van het besluitregelende de
bezoldiging van de wegers en werkers aan de Wacnj
{gemeenteblad 1909 no. 28).
Dit voorstel luidt als volgt
Bij besluit van Uwe vergadering van 9 November
1909, werd de belooning vastgesteld van de wegers
en werkers aan de Waag en in artikel 1 de bezoldiging
van de wegers, niet tevens waagwerkers zijnde,
bepaald op f 130.- per jaar (gemeenteblad 1909
no. 28). Nu bij de algemeene herziening der jaarwed
den van het gemeentepersoneel op 30 April 1919 de
gegarandeerde bezoldiging van de waagwerkers is
gebracht van 200.op 260.komt het ons
billijk voor ook de bezoldiging te verhoogen van de
wegers, die geen werkers zijn.
Wij geven U alzoo in overweging te besluiten:
artikel 1 van het besluit regelende de bezoldiging van
de wegers en werkers aan de Waag (gemeenteblad 1909
no. 28), zoodanig te wijzigen, dat voor f 130.per
jaar", in het eerste lid wordt gelezen 3.50 per
week."
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Oosterhoff zegt dat hij het mogelijk verkeerd
inziet, doch hij meent dat hier een misverstand
in 't spel is. Men is hier uitgegaan van de meening
dat de loonen van de wegers, niet tevens waagwerkers,
gelijk zijn gebleven, en dit is niet het geval. Bij de
algemeene loonsverhooging, in April vastgesteld, staat
in artikel 26, dat de loonen van de wegers, niet waag
werkers, f 260.zullen bedragen. Nu komt weer een
voorstel dat zegt om de loonen die nu 130.per
jaar zijn, op 3.50 per week te brengen. Dit moet
toch een misverstand zijn
De heer Berghuis (wethouder) zegt, dat het hier niet
betreft een algemeene verhooging, doch voor slechts
één persoon, den boterweger, voor wien door omstan
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 September 1919. 195
digheden geen hooger loon is vastgesteld en die nu
nog in de verhooging gebracht moet worden.
De heer Oosterhoff zegt, het niet heel juist te weten,
maar dat hij meent dat het Damsma is dien men hier
op 't oog heeft. Volgens de regeling had deze als
weger, niet tevens waagwerker, 130.per jaar. Het
voorstel is nu artikel 1 in dier voege te wijzigen, dat
het loon wordt gebracht op 3.50 per week. Aan
die zelfde categorie is reeds een jaarloon toegekend
van f 260.Dat het hier slechts één persoon betreft
is een toevalligheid. Spreker houdt echter vol dat hier
een abuis is.
De Voorzitter doet, na een kort onderzoek, mede-
deeling, dat hier blijkbaar een vergissing is begaan
en dat de heer Oosterhoff gelijk heeft. In het
oorspronkelijk voorstel is van waagwerkers gesproken
en zijn de wegers-niet-tevens-waagwerkers niet apart
genoemd. Bij het maken van de verordening zijn
de wegers wel genoemd, vandaar de vergissing. Het
is in de verordening blijkbaar uitgebreider komen te
staan, dan het salaris-voorstel der commissie. De
verhooging voor den bedoelden persoon is dus reeds
opgenomen.
Burgemeester en Wethouders stellen voor het voor
stel nog aan te houden om absolute klaarheid in de
zaak te brengen.
Na sluiting der beraadslagingen wordt dienover
eenkomstig met algemeene stemmen besloten.
5. Agenda no. 6.) Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot verlenging van den termijn van ontruiming
van onbewoonbaar verklaarde woningen.
Dit voorstel luidt als volgt
Van de bij raadsbesluit van 8 Februari 1916 no.
62R/13 onbewoonbaar verklaarde woningen, waarvan
de termijn van ontruiming laatstelijk werd vastgesteld
op 8 September 1919, zijn de bewoners van eenige
dier woningen er nog niet in geslaagd een andere
woning te bekomen, zoodat verlenging van den termijn
van ontruiming opnieuw noodzakelijk is.
Overeenkomstig de adviezen van den Gemeentelijken
Inspecteur voor het Woningtoezicht alhier d.d. 5 Sep
tember 1919 no. 279 en van de Gezondheidscommissie
voor de gemeente Leeuwarden d.d. 6 September d.a.v.
geven wij U in overweging het hierbij aangeboden
ontwerp tot een besluit Uwer vergadering te verheffen.
De Raad der Gemeente Leeuwarden
Overwegende, dat tongevolge van het nog steeds
voortdurende gebrek aan geschikte woningen de be
woners van eenige woningen, onbewoonbaar verklaard
bij raadsbesluit vbd 8 Februari 1916, no, 62R/13, in
de onmogelijkheid verkeeren een andere woning te
bekomen
dat de termijn van ontruiming dezer woningen reeds
werd verlengd bij raadsbesluit van 5 September 1916
no. 39"/189, 10 October 1916 no. 3354/239, 14 No
vember 1916 no. 510R/247, 27 Februrri 1917 no. 670/54,
4 September 1917 no. 363R/190, 26 Februari 1918
no. 67R/41, 13 Augustus 1918 no 355R/170 en 25 Fe
bruari 1919 no. 78R/44
dat het niet raadzaam is thans tot de ontruiming
van die woningen over te gaan, doch op grond van
bovenvermelde omstandigheid den termijn van ont
ruiming opnieuw te verlengen
Gezien het voorstel van Burgemeester en Wethouders
Gelet op het advies van de Gezondheidscommissie
voor de Gemeente, gegeven bij schrijven van 6 Sep
tember 1919
alsmede op de bepalingen der Woningwet;
Besluit
den termijn van ontruiming van de navolgende
woningen, alle onbewoonbaar verklaard bij raadsbe
sluit van 8 Februari 1916 no. 62"/13, opnieuw te ver
lengen en nader te bepalen op 8 Maart 1920, te weten
Cambuursterpad no. 22, Bontepapesteeg no. lOboven
en 12beneden, Ritsumastraatje no. 18, Schoppershof
nos. 40 en 44 en Achter Dijkshoek nos. 401, 403,405,
407 en 409, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden
onderscheidenlijk sectie G no. 2248, sectie A nos. 1195
en 1196, sectie B no. 1736, sectie G. nos. 2843 en
2845 en sectie G nos 2743, 2744, 2745, 2746 en 2747.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer De Boer vraagt of Burgemeester en Wet
houders gegevens hebben omtrent den woningtoestand.
Dit punt is reeds eenige malen eerder op de agenda
voorgekomen en men kan met de verlenging van
den termijn toch niet eeuwig doorgaan, 't Is natuur
lijk beter een onbewoonbaar verklaarde woning dan
geen woning, doch 't verdient toch ook geen aanbe
veling den termijn zoo lang te rekken.
Aan het Schoppershof is de toestand in dezen b.v.
ook miserabel en verbetering hard noodig. De rioleering
laat daar alles te wenschen over en 't is noodzakelijk
dat hier van gemeentewege wordt ingegrepen. Spreker
verzoekt dat Burgemeester en Wethouders bij de be
grooting zullen komen met cijfers omtrent de woning
toestanden.
De heer 0. de Vries (wethouder) deelt mede dat
deze week, ook in verband met de circulaire van den
Minister van 3 Juli 1.1., een aanvang is gemaakt met
de woningtelling, welke een volledig overzicht van
den woningtoestand zal geven.
Wat betreft den toestand aan het Schoppershof,
ook daar is men thans mee bezig.
De heer Da Boer constateert, dat er dus thans
nog geenerlei gegevens bestaan en dat men nog geen
overzicht heeft van den woningtoestand. Spreker vindt
dat men er wel wat laat mee begonnen is en dat
eerst een aanschrijving van den Minister moest komen,
voor men er toe is overgaan.
De Voorzitter zegt, dat het aan een ieder bekend
is dat het met den woningtoestand in Leeuwarden,
evenals in de meeste andere steden, niet te best ge
steld is. Ingevolge de nood-woningwet heeft de
Minister gelast de woningen te tellen, dit zal gebeuren
en 't gebeurt ook. Doch met een woningtelling is
is men niet klaar, daar heeft men nog betrekkelijk
niets aan, men weet dan wel hoeveel woningen er
zijn, doch niet hoeveel men er noodig heeft.
De heer Da Boer „Dit kan dan toch worden ge
raamd".
De Voorzitter meent dat, zoodra de telling is afge-
loopen, men moet overgaan tot het oprichten eener
woningbeurs, waarbij alle woningzoekenden zich kun
nen laten inschrijven. Dan eerst kan men nagaan
hoeveel woningen men noodig zal hebben. Voor het
zetten van woningen is al zooveel geld uitgegeven,
dat het wel degelijk goed zal zijn te weten of we
er zijn of niet.
De Woningbeurs kan de gewenschte inlichtingen
verschaffen, want na de telling alleen weet men wel
wat er is, maar niet wat noodig is.