212 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 September 1919. van 8 Januari 1918 een voorstel of amendement heeft ingediend om 't koelhuis en de ijsfabriek weg te laten. Dit amendement werd toen niet ondersteund en nu is spreker's vraag, of die ijsfabriek er nu ook bij komt. Hij mag dit wel vragen, omdat er verder niet meer over gesproken is. Zijn onder de kosten van 550,000. ook begrepen die voor den bouw eener ijsfabriek, dan vraagt spreker of deze nog wel noodig is, nu hier een uitstekende ijsfabriek bestaat en men boven dien van plan is er nog eene te stichten. Wat zal men bij het slachthuis dan nog met een ijsfabriek doen Mocht het echter zijn, dat de kosten hiervoor niet in de begrooting zijn inbegrepen, dan worden de kosten voor het slachthuis daardoor zooveel hooger, dat de bouw daarvan nog minder is te verantwoorden. Den heer IJ. de Vries spijt het, dat niet alle stukken aangaande deze zaak in zijn bezit zijn. Hij heeft met belangstelling kennis genomen van het voorstel, om dat de bouw van een slachthuis in het belang van de volksgezondheid zou zijn. Spreker heeft het oordeel ingewonnen van eenige vrienden, die slager zijn, en hun antwoord was, dat alle goeddenkende slagers er voor zijn, dat zoo spoedig mogelijk het abottoir tot stand komt. Volgens hen is het treurig wat hier soms geslacht wordt, daarom juist is keurjng hard noodig. En de onkosten zullen slechts tot uit werking hebben, dat het vleesch 1 a U/a cent per pond duurder zal worden, alhoewel spreker moet toestemmen dat de gemeentefinanciën een klap zullen krijgen niet van een halve ton maar van een half millioen. De vorige vergadering is er echter een heel bedrag aan de woningstichting gevoteerd. En daar de volksgezondheid door alle weidenkenden bevorderd moet worden, moet men niet het financieele bezwaar te zwaar laten wegen. De volksgezondheid gaat voor en op den duur moet men er toch toe komen. Kon men mot 1 of 2 jaar uitstel een 100.000.— besparen, dan was het anders, doch dit ziet spreker niet in. Het zal in het belang zijn van de gemeente en van de ingezetenen, maar niet langer meer te wachten en de zaak aan te pakken, mede uit een oogpunt van werkverschaffing. De heer Visser zegt, dat wanneer men hem de vraag stelt of hij een abattoir noodig acht, hij zal ant woorden: uit hygiënisch oogpunt wel. Er wordt hier veel rommel geslacht, wat door de arbeiders wordt geaccepteerd, omdat ze er eenige centen minder voor betalen. Spreker is het dan ook niet met den heer Fransen eens. Als men de sociaal-politieke en economische toestanden onder de oogen ziet, is er geen uitzicht dat men binnen betrekkelijk korten termijn veel goed- kooper zal kunnen bouwen. Verschillende economen zijn toch van oordeel, dat het nog wel eenige jaren en misschien langer zal duren, voor dat de meer normale toestanden weer terugkeeren. Daar dient men niet op te wachten, doch men moet nu bereid zijn om te beginnen. Als de particulieren hetzelfde standpunt innamen om met bouwen te wachten in de hoop op betere tijden en dit principe algemeen gehuldigd werd, zouden we komen in een beroerde maatschappij. De gemeente mag niet achterstaan bij de particulieren en niet langer wachten. Door de heer IJ. de Vries is terloops gezegd, dat de bouw ten goede zal komen aan de werkverschaffing, nu wil spreker niet zeggen, dat juist daarvoor gebouwd moet worden, doch in ieder geval wordt ook de werkloos heid daarmede bestreden. De heer Dijstra zegt, dat hij zich in Januari 1918 ook voor den bouw van een abattoir heeft verklaard met het oog op de hygiënische toestanden, die nood zakelijk maken dat er wordt ingegrepen. Toen is óók door spreker als hoofdmotief het bezwaar gemaakt, dat men wegens duurte der tijdsomstandigheden voor- loopig nog niet met den bouw moest beginnen, ook, omdat men niet wist hoe de gang van zaken zich nog kon ontwikkelen. Deze kwestie is in de vorste verte nog niet opgelost. Naast het element der hy giëne staat toch dat dor gemeente-financiën en deze dient men niet .uit het oog te verliezen. Spreker geeft toe, dat het verontrustend is, dat door invoer van allerlei vleeschsoorten en door de slachtingen hier, men niet weet, wat de burgerij voor de consumptie wordt aangeboden. Doch er zijn 2 manieren om deze zaak op te lossen, eerstens kan een abattoir het bezwaar ondervangen, doch men kan ook zeggen laten we nog even wachten met den bouw en desnoods eerst een hoogeren post uittrekken voor het verscherpt toezicht op de levensmiddelen-voor ziening en dus ook op het vleesch. De regeering is begonnen met 6 millioen kilo bevroren vleesch in te koopen en te importeeren, men weet ook niet hoever de regeeringsbemoeiïngen zich nog zullen uitstrekken en van wei ken invloed dit zal blijken te zijn. Spreker gelooft intusschen, evenals in 1918, dat in de naaste toekomst Leeuwarden wel een abattoir zal krijgen. Thans is het echter niet het gewenschte oogenblik daarvoor, spreker zou daarom willen advi- seeren, eerst nog eens om te zien of er inderdaad geen methode van keuring is te vinden, die een betere controle over het vleesch verzekert, zoodat de burgerij althans weet, wat ze te eten krijgt. De heer Jansen zou niet hebben gesproken, omdat hij zich niet bevoegd acht, over de kwestie te oor- deelen. Nu echter het element der hygiëne naar voren wordt gebracht en daartegenover de gemeente-financiën, i wil spreker toch iets opmerken. Spreker heeft eenige jaren terug het abattoir te Dordrecht bezichtigd, de bereiding van het vleesch daar was om van te water tanden. Wanneer men hoort en weet wat hier gebeurt en wat voor vleesch hier op tafel wordt gebracht, zal spreker ook met den heer De Boer zeggen, dat we reeds al te lang een abattoir hebben moeten missen. Het is waar, dat het veel moet kosten, doch als het gemeentebelang daarmee gediend wordt, doordat het een gezondheidsbelang is, moet men niet voor de daad terugdeinzen. Bovendien krijgt men er een monumen taal gebouw voor, wat ook niet waardeloos is. Spreker wil zijn meening niet opdringen, doch als de exploitatie- kosten gedekt kunnen worden, bestaat er z. i. te groote vrees, dat 't voor de gemeente een groote strop zou zijn. Daarom stelt spreker voor te besluiten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Den heer Da Vos verwondert één ding zoo, n.l. dat verschillende heeren het zoo druk hebben over het soort van vleesch, dat we nu krijgen en als het ware doen uitkomen, alsof straks, als het abattoir er is, slechts goed vleesch geslacht wordt. In ieder abattoir slacht men echter dezelfde soorten minderwaardig vleesch, die hier ook geslacht worden, alleen wordt het vleesch gesteriliseerd. Als men denkt te krijgen slechts prima kwaliteit voor denzelfden prijs als op't oogenblik, is men de plank mis. Wil men dien kant op, dan zal er wel vrij wat meer bij komen dan 1 a D/2 cent per pond. De heer Jansen is het met den heer De Vos niet eens. Er bestaan slagerijen in Leeuwarden, waar men van zou gruwen om het vleesch daaruit te etendan is het vleesch uit een abattoir ten minste veel hy giënischer. Uit zoo'n „stoof", waaruit, als men er maar voor langs loopt, een verschrikkelijke lucht je tege moet komt, ontvangen riu zekere buurten hun vleesch, wat natuurlijk ook op de tafels moet terecht komen. Dit vleesch wordt verkocht voor de laagste prijzen aan de arbeiders, die helaas er niet meer voor kunnen betalen. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 September 1919. 213 De heer De Boer heeft het betoog van den heer Dijstra gehoord, en meent, dat deze met een beetje moeite wel tot voorstander van den slachthuisbouw is te maken. De heer Dijstra heeft een paar argumenten naar voren gebracht, waaronder ook, dat de regeering buitenlandsch vleesch heeft ingevoerd, wat tegen lagere prijzen verkocht zal worden. Spreker gelooft, dat, wanneer in Leeuwarden een abattoir is, de distributie van het Amerikaansch vleesch daardoor zeer veel gemakkelijker kan worden. Dit komt in bevroren toe stand in de koelcellen van de groote stoombooten aan. Het kan niet lang duren, als het bij kleine gedeelten in de consumptie wordt gebrachtdan gaat de vorst er uit en gaat het vleesch spoedig tot bederf over. Het abattoir zal hier baat geven, het vleesch kan daar worden bewaard en van hieruit doelmatig worden gedistribueerd. Van verscherpt toezicht verwacht spreker geen heil. Wil men eerst de prijsdaling afwachten, dan is toch geen toezicht scherp genoeg, om de knoeierijen den kop in te drukken. We moeten hebben een abattoir waar alle vleesch voor de consumptie moet passeeren. Opdat ieder „inboorling" zal weten, dat hij gekeurd vleesch krijgt, moet het vleesch, dat het slachthuis is gepasseerd, zijn voorzien van een datumstempel. Dan krijgen we beslist goede kwaliteit, 't behoeft niet alles eerste kwaliteit te zijn, doch 't is in ieder geval zuiver. Er is nu enkel gesproken over de vleeschconsumptie, doch ook de dierlijke vetten moeten in het abattoir gekeurd worden, en dat gebeurt daar ook. Dit is ook van het grootste belang. Spreker gelooft, dat het hem thans wel gelukt is, den heer Dijstra om te praten, deze zegt wel van neen, doch spreker weet het nog niet. De heer Dijstra geeft te kennen, dat de veronder stelling van den heer De Boer niet juist is en dat het dezen niet zal gelukken, dat spreker zijn stem in de door hem gewenschte richting zal uitbrengen. Hij gelooft intusschen, dat het onderscheid hier niet scherp genoeg wordt gemaakt, spreker heeft toch nadrukkelijk verklaard, in principe vóór een abattoir te zijn, dit heeft hij in 1918 gezegd en nu weer. De omstandigheden, waaronder de bouw zal geschieden, zijn hem echter niet onverschillig. Wat de gemeentefinanciën betreft, hoe eerder men pogingen in 't werk stelt om deze in evenwicht te brengen, hoe dankbaarder werk men zal verrichten. Spreker bedoelt hiermede niet, dat men maar spaar zaam moet zijn zoodanig, dat de ingezetenen er de nadeelige gevolgen van ondervinden. De meest juiste weg lijkt hem echter, om tegelijk de gemeentefinan ciën niet te zeer te drukken en de belangen van de gemeentenaren te behartigen. Spreker zegt daarom nog eens, laat men nog een paar jaar wachten en voor een verscherpte controle een beduidend bedrag uittrekken. Spreker heeft hier over groote bedragen hooren spreken, alsof deze van weinig beteekenis waren. Uit sprekers woorden is echter geen andere conclusie te trekken, dan dat hij het voorloopig niet mogelijk acht, met den bouw te beginnen, doch op de levensmiddelen een zéér verscherpt toezicht wil uitoefenen. Als dan straks de bouw wellicht tienduizenden minder zal kosten, is aan de hygiëne niet te kort gedaan en is het belang der gemeentefinanciën er mede gediend. Spreker zal dan ook zijn stem niet aan het voorstel geven. De heeren Fransen bemerkt dat de zaak verder uitdijt, dan hij meende dat het geval zou zijn. Hij wil over zijn principe omtrent hot abattoir niet spreken, dit is reeds vroeger beslist, doch houdt vast aan de besprekingen van 8 Januari 1918. Wethouder Hiemstra heeft toen eenige malen gezegd, dat met den bouw niet zou worden begonnen voor de omstandigheden gunstiger waren. Zijn deze nu gunstiger Spreker zou zeggen nog minder gunstig en in ieder geval niet gunstiger. Het was niet raadzaam er mede te be ginnen, zoolang de omstandigheden niet gunstiger waren, dat is toen beloofd. Door enkele heeren is er op gewezen dat een der gelijk kapitaal in den vorm van hout en steen geen verlies is, maar aan zoo'n bezitting heeft de gemeente niet veel, 't is alleen een schadepost. Volgens den heer De Boer zal de exploitatie wel uit kunnen, doch spreker wil wel de verzekering geven, dat men, als de inrichting eens een jaar gewerkt heeft, wel tot andere gedachten zal komen, omdat er dan wel een belangrijk bedrag bijgepast zal moeten worden. Wat de duurte der materialen betreft, deze is moeilijk in de toekomst te bepalen, doch spreker gelooft niet dat ze duurder zullen worden. Dan merkt de heer De Boer op, dat sprekers politieke partij als regel niet tegen indirecte belastingen was. Over het be lasting-stelsel wil hij nu niet spreken, omdat dit hier niet bij behoort, doch spreker wil de zaak omkeeren en zegt dat de partij, waartoe de heer De Boer be hoort en ook die waartoe Burgemeester en Wethouders behooren, zijn partijen die tegen een indirecte belasting zijn, doch is dezen vorm er voor zijn, door het zelf voor te stellen. Door verschillende heeren is opgemerkt, dat er door de arbeiders veel minderwaardig vleesch, wat zij voor een paar centen minder krijgen, wordt ge bruikt. De heer De Vos heeft echter reeds medegedeeld, dat de toestand precies gelijk zal blijven. Aan het abattoir verkoopt men toch het vleesch niet pondje bij pondjehet komt uit de koelhuizen van het abattoir in de winkels der slagers en alleen het vleesch, dat denzelfden dag wordt verkocht, zal goed zijn, doch blijft het een dag hangen, dan ontvangt men het bij warme dagen uit dezelfde stoven als thans. Spreker wil het bouwen niet tegen houden, hij heeft wel uitdrukkelijk gezegd, dat er veel andere zaken zijn, die de werkeloosheid kunnen bestrijden. Er zijn nog meer belangrijke dingen, b.v. in verband met den woningnood de woningbouw. Om die 500.000.— a j 600.000.thans aan een slachthuis te besteden, daarvoor acht spreker het op 't oogen blik de verkeerde tijdde belangen der burgerij kunnen wel beter gediend worden. De heer Visser gelooft, dat de heer Fransen, het doet voorkomen, als zou spreker hebben gezegd, dat men moest gaan bouwen om de werkeloosheid te bestrijden. Dit was sprekers zeggen niet, de heer IJ. de Vries heeft het punt naar voren gebracht en het wel aangemerkt als bestrijdingsmiddel der werke loosheid, doch, hoewel het er wel eenigszins aan vast zit, is de bedoeling niet, dat men daarom moet bouwen. Dit is niet het hoofdmotief. Naar sprekers meening zal het, als een abattoir is daargesteld, niet meer ge beuren, dat krengen en cadavers als consumptie artikel worden geslacht. De kwestie van woningbouw is thans niet aanhangig, daar gaat het niet om, iedere zaak moet op zichzelf beschouwd worden. Spreker heeft alleen betoogd, dat economen van verschillende richtingen, zoowel katholieken als socialen, het er over eens zijn, dat de duurte der verschillende producten de eerste jaren niet zal ver anderen. Dit is o a. nog door Treub gezegd in „Vragen van onzen tijd". Zooals de heer Fransen voorstelt, zou men b.v. eerst een tiental jaren moeten wachten zou men in het algemeen dit standpunt aanvaarden, dan kon men later nog eens en nog eens wachten, en kreeg men

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1919 | | pagina 5