214 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 September 1919.
op die wijze een zeer abnormalen toestand, die spreker
niet wil mee helpen bevorderen.
De heer Schaafsma (wethouder) acht het vrij moeilijk
om alle sprekers op al hun argumenten te antwoorden.
Spreker heeft heel wat aanteekeningen gemaakt, doch
zal daar slechts de voornaamste uitkiezen voor zijn
beantwoording. De zaak is gemakkelijk te verdedigen.
Spreker zal eerst den heer Fransen antwoorden.
Deze heeft in eerste en tweede instantie gezegd, dat
de vorige Raad in Januari 1918 heeft besloten, eerst
tot den bouw over te gaan, wanneer de tijden gunstiger
waren. Spreker geeft toe, dat thans de omstandigheden
niet gunstiger zijn, doch wil er tevens aan toevoegen,
dat, als men wil wachten op gunstiger tijden, er dan
wel nooit een abattoir zal komen. Er zal wel niemand
in den Raad aanwezig zijn, die wil beweren, dat de
tijden van vóór den oorlog ooit terugkeeren als men
met bouwen dus wil wachten tot die tijd er is, komt
er niets van.
De heer Dijstra heeft voorgesteld om nog een paar
jaar te wachten, doch wanneer de heeren op de hoogte
waren van de Vleeschwet die reeds de Tweede Kamer
is gepasseerd, doch nog door de Eerste Kamer moet
worden behandeld, dan zouden zij weten, dat in 1920
de vleeschkeuring over het geheele rijk verplichtend
zal worden gesteld. Dan zal dus een abattoir nood
zakelijk zijn, men kan dus in geen geval langer wachten
dan tot 1920.
Het is intusschen de vraag nog of men door wachten
goedkooper klaar zal komen. De gemeente heeft reeds
een strop gehad, dat men in Januari 1918 niet tot den
bouw heeft besloten, maar tot gunstiger tijden wilde
wachten. Had men toen gebouwd, dan was men aan
merkelijk goedkooper uit geweest dan nu en dan in
de toekomst het geval zal zijn. Het is zeer de vraag, of
de prijsstijging nu na den oorlog zal ophouden, de
prijsdaling waarop men gehoopt had, is misgeloopen
en volgens spreker heeft men thans niet meer het
recht te wachten op normale tijden. Men kan natuurlijk
niet vooruitzien, door daarover te spreken, praat men
eigenlijk in de ruimte, doch spreker meent, dat men
den bouw thans niet meer moet uitstellen.
De heeren Fransen en De Vos hebben de meening
verkondigd, dat een abattoir op de wijze, waarop ge
slacht zal worden en het vleesch in de consumptie
zal worden gebracht, niet veel invloed zal uitoefenen.
Deze heeren hebben blijkbaar niet veel studie van het
vraagstuk gemaakt, wanneer ze daar meer studie van
gemaakt hadden, zouden ze tot de conclusie zijn ge
komen dat deze meening absoluut onjuist is. Er zal
niet allemaal eerste klas vleesch geslacht worden, doch
bovenal wordt er zoo gekeurd, dat geen vleesch van
in het abattoir geslacht vee, schadelijk voor de ge
zondheid, in consumptie wordt gebracht.
De heer De Vos: „Maar dat schadelijk voor de ge
zondheid worden kan, omdat de winkels 't in 't klein
blijven verkoopen."
De heer Schaafsma (wethouder) zegt, dat dit argu
ment ook door den heer Fransen is aangehaald. De
koelhuiscellen zullen echter 2 of 3 maal per dag voor
de slagers worden opengesteld, zoodat deze 't vleesch
bij gedeelten kunnen halen. Met 't abattoir is 't echter
niet afgeloopen, er zal ook op de winkels der slagers
toezicht zijn.
De heer Fransen „Dat kan nu ook".
De heer Schaafsma (wethouder) geeft toe, dat dit
nu ook kan, doch daarmee is dan tenminste het argu
ment van de heeren Fransen en De Vos, als zou in de
slagerswinkels dan nog ondeugdelijk vleesch verkocht
worden, vervallen. Door een verscherpte vleeschkeuring
krijgt men geen vleesch meer, voor de consumptie
ongeschikt.
De heer Fransen „Dat doet dan de keuringsdienst
maar niet het abattoir".
De heer Schaafsma (wethouder) meent, dat uit
de vraag van den heer De Vos omtrent de ijsfabriek
alwoer blijkt, dat de heer De Vos het vraagstuk niet
goed heeft bezien. Het plan is gemaakt om niet een
ijsfabriek te bouwen. Dit onderwerp kan voor de
beantwoording dus gevoeglijk worden uitgeschakeld.
De heer Fransen heeft, met aanhaling van het
gesprokene in de vergaderiug van 8 Januari 1918,
gezegd, dat de keuring, die toen van ƒ6.op ƒ8.—
zou komen, nu door verdubbeling wel op 1(5.
kan komen. In de exploitatierekening wordt echter
niet van 16.gesproken maar van 7.voor de
keuring van koeien, ossen, pinken, enz.
De heer Fransen „Ik heb geen cijfers genoemd".
De heer Schaafsma (wethouder) meende toch van
wel, doch kan zich vergissen. In ieder geval zal er
aan het abattoir voor de keuring van een koe slechts
7.geëischt worden. Over de indirecte belasting
wil spreker slechts dit zeggen, dat dit geen argument
is. Wanneer door verschillende keuringsdiensten het
vleesch per pond hoogstens 3 cent duurder zal worden,
dan is het in het belang der volkshygiëne noodig,
dat er een abattoir komt. Spreker ontkent, dat het
vleesch zooveel duurder zal worden, dat het dan niet
meer is te bereiken voor die klassen, die het thans
nog wel kunnen bekomen.
Er is zoo pas opgemerkt, dat de exploitatie van het
abattoir onmogelijk uit kan en voor de gemeente
een strop wordt. In geen enkele stad echter, waar
een abattoir is, heeft de exploitatie daarvan aan de
gemeente geld gekost, zelfs niet in den Haag, wat
als een duur slachthuis bekend staat. Die meening
is dus onjuist. De onkosten moeten worden gedekt
uit de slacht- en keuringsrechten en zij worden
daaruit gedekt, er is geen sprake van een tekort.
Dan meent de heer Fransen dat de gemeente er
met de som van 550.000.niet zal zijn. Spreker
heeft echter uitdrukkelijk gevraagd, of thans de
kosten niet te lang geraamd waren en de architect
heeft verklaard, dat dit niet het geval was. De heer
Fransen behoeft dus niet bang te zijn, dat 't nog
meer zal kosten. Bovendien bestaat het plan om het
bouwwerk aan te besteden en bij die aanbesteding
zullen dus Burgemeester en Wethouders in de gelegen
heid zijn, om uit te maken of de aannemingssom
de geraamde som al dan niet overtreft. Als echter de
eerste de laatste nog belangrijk overschrijdt, dan
zal aan den Raad alsnog toestemming worden ge
vraagd om tot den bouw over te gaan.
Spreker wil in ernstige overweging geven, deze
kwestie nu niet op zij te schuiven, maar do schade
in te halen en tot den bouw over te gaan.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders,
in stemming gebracht, wordt aangenomen met 19
tegen 5 stemmen.
Vóór stemmen de heeren Schaafsma, Terpstra,
mevrouw BesuyenLindeboom, de heer Tulp, mevrouw
BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Dijkstra, Zand-
stra, Lautenbach, Postma, Jansen, Nijholt, Tiemersraa,
IJ. de Vries, Visser, De Boer, Berghuis, Van der Werff,
O. F. de Vries en Schoondermark.
Tegen stemmen de heerenDijstra, Fransen, Ooster-
hoff, De Vos en Van Weideren baron Rengers.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 September 1919. 215
10. Agenda no. 11.) Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot oprichting van een Buitengewone school
voor Lager Onderwijs (achterlijke kinderen) bijlage no. 28).
De beraadslagingen worden geopend.
De Voorzitter deelt mede, dat heden om 12 uur
door hem zijn ontvangen eenige amendementen op
het voorstel, geteekend door de heeren Zandstra en
de Boer. Ten opzichte van verschillende artikelen
worden wijzigingen voorgesteldspreker heeft de
amendementen even ingezien, doch natuurlijk geen
voldoenden tijd gehad om deze te bestudeeren.
De heer Schoondermark (wethouder) wenscht voor
te stellen om, nu deze amendementen zijn ingekomen,
het voorstel van Burgemeester en Wethouders voor-
loopig aan te houden. Dan kan de Raad eerst ook
zien en oordeelen of de voorstellen in deze amende
menten vervat van ingrijpenden aard zullen zijn. Tevens
wil spreker den heeren Zandstra en De Boer verzoeken,
om zoo goed te zijn, de noodige toelichtingen bij de
amendementen te willen geven, omdat anders ook
voor den Raad bloot zonder eenige toelichting de
amendementen ter inzage liggen, terwijl men toch
moet oordeelen naar aanleiding van deze toelichtingen.
Spreker merkt op dat men bij dergelijke ingrijpende
amendementen steeds eenige toelichtingen dient te
geven, 't is 't zelfde wat de leden van Burgemeester
en Wethouders ook eischen. Geven dezen bij een
voorstel niet genoegzame toelichtingen, dan weten de
leden hen wel op de vingers te tikken.
De heer Zandstra zegt, dat hun nalatigheid eigen
lijk hieraan is te wijten, dat ze een beetje door het
voorstel zijn overrompeld. Zij wisten natuurlijk wel
dat het voorstel aanhangig was en dat het zou komen,
maar tengevolge van de ziekte van den Wethouder
van Onderwijs hebben zij een beetje geslabakt en
gezegd: 't Voorstel komt nu toch nog niet aan de
orde, we hebben nog allen tijd. De Wethouder is echter
eerder hersteld dan men heeft gedacht.
Wat verder het verzoek van den Wethouder betreft,
de heer De Boer en spreker zijn niet onwillig, om
zoo spoedig mogelijk de gevraagde toelichtingen te
geven, zoodat deze nog kunnen worden gedrukt en
bij de leden worden rondgezonden.
De heer Schoondermark (wethouder) zegt, dat hij
de heeren Zandstra en De Boer geen verwijt heeft
gemaakt, zoodat zij geen excuus behoeven te maken.
Spreker heeft alleen verzocht en den Raad in over
weging gegeven, om bij dergelijke amendementen
eenige toelichtingen te geven.
De Voorzitter vraagt, of het voorstel van den heer
Schoondermark, om het voorstel van Burgemeester
en Wethouders aan te houden, wordt ondersteund.
Dit blijkt het geval te zijn.
De Voorzitter zou dan willen vragen, dat, mochten
er nog andere leden zijn, die amendementen op het
voorstel hebben, deze dan willen zorgen dat die
amendementen b.v. uiterlijk a s. Donderdag in het
bezit van den Secretaris zijn. Dan kunnen deze ook
mede worden gedrukt en rondgezonden.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van den heer Schoondermark wordt
met algemeene stemmen aangenomen, dienovereen
komstig wordt het voorstel van Burgemeester en
Wethouders aangehouden.
IV. Wordt aan de orde gesteld de interpellatie
van den heer K. de Boer.
De heer K. de Boer zegt, dat de kwestie, waarover
hij wenscht te spreken, zeer eenvoudig is. We ver-
keeren thans in den overgang van de oude in de nieuwe
suikercampagne. Verschillende suikerfabrieken hebben
geen suiker voor de consumptie meer in voorraad. De
ingezetenen echter hebben hun bonnen en willen daar
gaarne suiker op hebben. Nu heeft de suikerfabriek
„Hollandia" hier een belangrijk depót, waar 500 balen
suiker liggen opgeslagen, terwijl verschillende winkeliers
geen suiker meer kunnen leveren. Sprekers vraag is
nu of de Burgemeester in staat en bereid is, om die
suiker van „Hollandia" in beslag te nemen en in con
sumptie te brengen.
De Voorzitter antwoordt, dat, zoolang hij geen
machtiging heeft van den Minister van Landbouw,
hij dit niet kan doen. De algemeene machtiging is
pas onlangs ingetrokken, evenwel worden er telegrafisch
onderhandelingen met den Haag gevoerd. Voor 't
oogenblik is er echter niets aan te doen. Spreker merkt
tevens op, dat hij van een en ander afwist, zelfs het
getal van de 500 balen was bekend.
De heer De Boern't Is erg jammer."
De interpellatie wordt gesloten.
V. Wordt aan de orde gesteld de interpellatie
van den heer IJ. de Vries.
De heer IJ. de Vries deelt mee, dat er de vorige
week in de Maria Louisestraat boomen zijn gerooid, en
dat hij het niet in orde vindt, dat deze, na te zijn
omgehaald, 's avonds bleven liggen midden over het
wandelpad en scheef over de straat. Het verwondert
spreker, dat er nog niet meer ongelukken zijn gebeurd,
er zijn ongelukken gebeurd een meisje is er over
gevallen en heeft zich zoodanig bezeerd dat de dokter
er aan te pas moest komen, zelf is spreker tegen
een boom aangeloopen, op de binnenstraat, spreker
heeft meer menschen gezien, wien dit overkwam. Dit
behoort zoo niet te zijn, ze moeten van of naast het
wandelpad, zoodanig geplaatst, dat er geen gevaar
voor de voorbijgangers is.
Dan is gisteren bij mevrouw Besuyen aan de Spoor
straat de straat opgebroken voor de waterleiding en
de steenen bleven daar ook in het donker zoodanig
verspreid liggen, dat zij hinderlijk voor de passage
waren. Waarom 's avonds het gat niet dicht gevleid
en de overtollige steenen tegen het hek opgestapelddit
toch getuigt van weinig orde en weinig zorg voor
de veiligheid. Spreker meent dat degene die de straat
opbreekt, ook moet zorgen dat die bij donker weer
dicht is. Doch deze wijze van doen om de steenen
in donker en nacht maar midden op straat te laten
liggen komt niet te pas.
De heer 0. F. de Vries (wethouder) zegt, dat de
zaak betreffende de gerooide boomen zal worden
onderzocht. Dit zal niet weer gebeuren, 't komt niet
te pas.
Wat betreft het opbreken van de straat, dit gaat
de Waterleiding-Maatschappij aan, zoodat spreker
hier niet verder op kan ingaan.
De heer De Boer zegt, dat inzake het laatste punt
het antwoord van den Wethouder hem niet bevredigt.
De Waterleiding-Maatschappij mag niet de straat
maar opbreken en dan den boel laten liggen. Dit is
niet overeenkomstig de verordening. In ieder geval
mag het verkeer niet gestremd worden.
De interpellatie wordt gesloten.
VI. Naar aanleiding van een ingekomen briefje
worden de deuren gesloten.
Na heropening der openbare vergadering, niets
meer te behandelen zijnde, wordt de vergadering door
den Voorzitter gesloten.