234 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 October 1919.
grooting definitief waren gemaakt, bleken deze te zijn
geworden f 30.000.dus 14000.— meer. Voor
men begon te werken, was men reeds f 69.800
boven de begrooting en nu wil het er bij spreker niet
in dat het dagelijksch bestuur daarvan onkundig was.
Spreker kan zich geen ambtenaar voorstellen, die op
zoo'n laag punt zou staan, dat, terwijl de kosten een
70.000.meer waren geworden, voor men goed
en wel aan het werk bezig was, hij het dagelijksch
bestuur hiervan onkundig zou hebben gelaten, en
men, nu het werk is gedaan, tot de ontdekking moet
komen dat de nieuwe begraafplaats 40 cM. lager is,
dan in het plan was aangegeven.
Spreker wijt de oorzaak van de heele geschiedenis
hieraan, dat de gemeente dergelijke belangrijke werken
onderneemt in eigen beheer. Was dit niet gebeurd,
dan was ons deze poets niet gebakken, dan had de
Directeur van Gemeentewerken niet kunnen doen, wat
hij op 't oogenblik met of zonder machtiging van het
College van Burgemeester on Wethouders heeft gedaan.
Er moet toch een verantwoordelijk persoon zijn
en dat is volgens spreker in dit geval de wethouder
van Openbare Werken. Spreker kan zich niet begrijpen,
dat bij oen dergelijk belangrijk werk de wethouder
van Openbare Werken zich niet geregeld op de hoogte
stelde en niet bij het begin van het werk met den
Directeur in overleg is getreden omtrent den eenheids
prijs van het zand, wat bij dit werk een zoo groote
rol speelde, wat de financiën betreft. Wie het precies
was, weet spreker niet, maar de wethouder, belast
met de openbare werken, was verantwoording ver
schuldigd aan den Raad. Wanneer eenmaal de Raad
een bedrag heeft goedgekeurd om een of ander werk
uit te voeren en het dan den betrokken Directeur in
handen heeft gegeven, zijn Burgemeester en Wet
houders zoo maar niet van de zaak af. Zij dienen,
vooral waar het eigen beheer geldt, er terdege op toe
te zien en zich met den gang van zaken op de hoogte
te stellen. Men moet maar niet Gods water over Gods
akker laten loopen, daar moet noodig verbetering in
komen, want dit is een hoogst ongezonde toestand.
Dan heeft spreker nog een punt. Toen bekend werd,
dat do gebouwen te klein waren, en in de Commissie
van Openbare Werken de zaak zou worden besproken,
heeft spreker, door omstandigheden, niet het genoegen
gehad, bij die vergadering tegenwoordig te kunnen
zijn, omdat hij was verhinderd. Spreker heeft toen
tegen wethouder Schaafsma gezegd, dat men ten
opzichte van den bijbouw niets moest doen zonder
machtiging daartoe aan den Raad te vragen en dat
Burgemeester en Wethouders in de volgende verga
dering die machtiging zouden kunnen vragen. De
heer Schaafsma was het toen met spreker eens, hij
dacht er niet aan tot die werken over te gaan, zonder
don Raad er in te kennen. En, terwijl de gebouwen
klaar zijn, wordt nu pas de Raad er mee in kennis
gesteld. Spreker had van den heer Schaafsma wat
meer ruggegraat in dezen verwacht, dat hij zich niet
had laten overreden door de andere wethouders, maar
beter voet bij stuk had gehouden.
Als laatste punt zegt sprekor het niet eens te zijn
met den heer De Boer om het gevraagde crediet
niet te verleenen. Men kan toch wel aannemen, dat
al 't geld reeds is uitgegeven, althans, dat er heel
weinig meer van over is.
Spreker hoopt verder, dat in het vervolg de wet
houder van Openbare Werken zich beter op de hoogte
zal stellen van de zaak.
De heer Dijkstra zal niet veel meer zeggen, doch
heeft ook een onderzoek ingesteld in Maart of Februari.
Het kwam toen spreker voor dat de draineeringen
zeer zeker niet in orde waren. Er is hem toen mede
gedeeld dat dit later wel in orde zou komen, doch
het is later toch niet in orde gekomen.
Spreker zegt dat het een eigenaardige geschiedenis
is, maar de critiek op den bouw der woningen is niet
alles; 't blijkt dat men ook nog niet eens in staat is
behoorlijke draineeringen aan te leggen, deze gelijken
meer op kistdammen dan op draineeringen. Er loopt
nagenoeg of heelemaal geen water door. Spreker
zegt, betrekkelijk zwak te staan tegenover de autori
teiten der bouwwereld, doch als men tot dergelijke
conclusies komt, is er toch zeker niet veel goeds aan.
Het water dat in het zand is, wordt niet afgevoerd,
de directeur achtte zelfs draineering overbodig. Toen
spreker een graf opmat, dat pas was gedolven en 1 50
M. diep was, bevond hij, dat, als men zich aan het
voorschrift wilde houden, dat het water minstens ?0
cM. onder de kist moet staan, dat dan de kist gedeel
telijk boven den grond zou komen, omdat in het graf
ongeveer 40 cM. water stond. Deskundigen verklaren,
dat het water wel verdwijnt, doch dit moet men alles
nog afwachten. De inwoners zijn op een droog kerk
hof gesteld. En dan moet men bouwen voor een som
als deze en niets meer daarmee bereiken, dan dat men
in vlak weiland wordt begraven 1 Spreker vraagt hoe
dit alles te verbeteren Hij heeft gehoord, dat er
nog een ophooging zal plaats hebben, doch wanneer
men dan de paden gelijk laat, zullen van het terrein,
dat nu mooi is aangelegd, de paden in de diepte ge
raken en dan wordt het heelemaal een ontsierde ge
schiedenis. Zoo krijgt men nu de eene met de andere
strop bij een geweldige overschrijding van de be
grooting. 't Is een werk, wat de deskundigen zeker
niet siert en niet geschikt is om iemands naam te
verhoogen. Spreker zal er niet meer aan toevoegen
alleen wil hij nog bevestigen, dat het volkomen waar
is wat de heer Tulp heeft gezegd ten opzichte van
het weder dichtloopen der graven door het drijfzand;
als de planken niet sterk zijn, knappen ze door.
De Voorzitter zegt, dat voor hem de heele zaak al
even duister is en dat hij er ook niet achter is geko
men hoe deze zich heeft toegedragen. Spreker trekt
zich echter van de fulminaties van de verschillende
heeren niets aan, omdat de geheele zaak reeds
marcheerde toen de Wethouder en spreker in het
College kwamen, men kwam in een loopende zaak
en ook voor den Wethouder was dit moeilijk. Toen
spreker er echter langzamerhand in kwam, bleek hem,
dat het ten slotte op een groote teleurstelling en een
groot tekort zou uitloopen. Dat echter, hetgeen hier
vandaag is medegedeeld, reeds lang bekend was bij
Burgemeester en Wethouders, is absoluut onjuist.
Spieker wil niet zeggen, dat het pas gister is bekend
geworden, doch veel langer is het niet geleden, hoogstens
misschien een maand.
De heer Tulp: „Was 't ook niet bekend bij Uw
voorganger
De Voorzitter zegt, dat hem dit niet bekend is, er
was toen ook geen wethouder van Openbare Werken.
Er wordt op 't oogenblik meest tegen de voorgangers
gefulmineerd. Dit acht spreker niet goed. Men weet
niet hoe de zaak zich heeft toegedragen. Ook den
waarnemenden Directeur van Gemeentewerken, den
heer Faber, en den wethouder van Openbare werken
mag men geen verwijten doen.
Wethouder Schaafsma heeft reeds gezegd, dat er
aan den vroegeren Directeur, den heer Holsboer, is
gevraagd om opheldering, doch dat een afdoend
antwoord niet is te krijgen. Er zijn eenige mogelijk
heden, de een stelt den Wethouder van Openbare
Werken verantwoordelijk, ook kan men het den Direc
teur doen of beiden te zamen, doch als er wordt be
sproken hoe er eigenlijk uit te komen, is de vierde
mogelijkheid, dat er ten slotte niet uit te komen is,
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 October 1919. 235
hoe alles precies in zijn werk is gegaan. Spreker acht
deze mogelijkheid nog het grootst, dat niet is uit te
maken, aan wien het te wijten is, dat aan het Raads
besluit geen uitvoering is gegeven.
Iets anders is, dat bovendien in het debat is
gebracht dat de woningen niet goed zijn, doch dit is
een kwestie van beleid. Had men hot anders gedaan,
dan was ook in dat opzicht van het raadsbesluit af
geweken. Men moet niet vergeten dat, als de huizen
zoo gebouwd zijn, dat er geen ledikant kan staan,
deze zijn gebouwd naar plannen, die zijn goedgekeurd
door den Raad. De Commissie van Openbare werken
heeft toen ook gezwegen, ofschoon toen de ledikanten
waarschijnlijk wel even groot waren als nu. De
directeur van Gemeentewerken heeft verkeerd gedaan,
doch de Raad heeft toch alles maar gesanctioneerd
en spreker meent, dat de Raad maar niet te veel in
die richting moet fulmineeren dan treft hij toch ten
slotte slechts zichzelf en de Commissie van Openbare
werken.
Namens den Wethouder van Financiën deelt spreker
mede, dat de post nog niet heelemaal is uitgeput en
voorts, dat van de heeren De Boer en Tiemersma is
ingekomen een voorstel, om in te stellen een commissie
ad hoe, teneinde na te gaan, hoe het beheer en het beleid
bij den aanleg van de nieuwe begraafplaats is geweest
en wie verantwoordelijk moet worden gesteld voor de
overschrijding van het crediet, voor den aanleg dier
begraafplaats toegestaan en in welke mate.
De commissie brenge van haar bevindingen rapport
uit, onder overlegging der stukken.
De heer 0. F. de Vries (wethouder) zegt ook de
kwestie te hebben onderzocht, de kostenbegrooting
maakte een eigenaardigen indruk, aan het hoofd wordt
gesproken van ƒ2.per M3 en verder worden nog
prijzen genoemd van f 1.50 en 2.50. De Raad heeft
echter bij do begrooting der kosten ten opzichte van
den zandprijs den eenheidsprijs van 1.50 aangehouden.
Do begrooting van 351.UOO.verminderd met de
kosten van het crematorium, werd alzoo ƒ243.580.
In de toelichting is gesproken, dat wanneer het
zand van verder moest worden aangevoerd, dit de
kosten deed stijgen met f 57.000a f 68.000.
Dit stond ook in de stukken, blijkbaar heeft men dit
over 't hoofd gezien. Spreker zelf is ook van oordeel
dat van te voren vaststond, dat het zand op 5 Febr.
1918 niet te krijgen was voor f 1.50 per Ms.
De heer Schoondermark (wethouder) wenscht, naar
aanleiding van een uitdrukking van den heer Fransen,
welke hij hoopt dat door dezen niet zoo kwaad is be
doeld, iets op te merken. De heeren zijn natuurlijk
ontstemd, dat kan spreker zich goed voorstellen en
nu heeft de heer Fransen in zijn ontstemming iets
gezegd, wat hij misschien niet zoo ernstig heeft be
doeld. De heer Fransen zeide, dat hij zich geen
Directeur van Gemeentewerken kon voorstellen, die
zoo laag zou staan om zoo iets te doen zonder dat
Burgemeester en Wethouders het weten. De conclusie,
die hieruit is te trekken is, dat Burgemeester en
Wethouders er wel van wisten en dat is het wat
spreker verkeerd vindt. Door den Voorzitter is zooeven
duidelijk uiteengezet, dat ook het college van niets
wist, Spreker acht echter een uitdrukking als die van
don heer Fransen beleedigend voor Burgemeester en
Wethouders, die nu in het college zitten. Spreker voor
zich geeft de verzekering, dat hij van niets wist.
De heer Tulp is het, wat betreft de kosten van het
zand, met wethouder De Vries nog niet eens. Er staat
wel bij van 1.50 per M3. maar daar komen nog bij
de spoorkosten. Spreker heeft ook gelezen de getal
len 2.05 en bij nachtwerk 2.15.
De Burgemeester heeft gezegd, dat de menschen
worden aangevallen, die afwezig waren. Spreker meent,
dat als die menschen hier waren, de critiek hun niet
bespaard zou worden. De heer Patijn is wel vaker
door den Raad aangevallen.
Dat de vorige Directeur zoo brutaal zou zijn ge
weest om alles maar op eigen houtje te doen weigert
spreker te gelooven. In elk geval, als het aan Bur
gemeester en Wethouders kenbaar was gemaakt, dan
hadden dezen toen den Raad toestemming moeten
vragen tot het verleenen van een hooger crediet.
De begraafplaats is nu 40 cM. te laag aangelegd,
doch is dit gepermitteerd of zal de regeeriDg er zich
nu mee bemoeien, zoodat men door een nieuwe op
hooging weer op kosten komt Moet men daar overal
maar in berusten en de verantwoordelijke personen
niet aanspreken Spreker hoopt dat er spoedig klaar
heid in mag komenhet is een fiasco, waardoor men
een slecht figuur slaat voor het geheele land.
De heer Schaafsma (wethouder) zal niet veel meer
zeggen, hij is het met de critiek eens. Met betrekking
tot het verwijt van gebrek aan ruggegraat bij spreker,
meent hij aan den heer Fransen te kunnen zeggen,
dat zijn medeleden uit het college daar niet over te
klagen zullen hebben. Bij den heer Fransen is er
echter een misverstand in 't spel. Toen er is gespro
ken over 't bijbouwen van gebouwtjes, had men de
gebouwen graag klaar, vóór de werklieden de
begraafplaats verlieten. Wanneer de Commissie van
Openbare Werken maar toestemming gaf, meende
spreker, dat wel kon worden begonnen men had dan
meteen nog een besparing doordat de werklieden
hun materiaal en gereedschap daar nog hadden.
De vergadering is gehouden en spreker heeft daar
de zaak uiteengezet en gevraagd of met de bijge
bouwtjes kon worden begonnen. Daartegen was geen
bezwaar en zoodoende hebben Burgemeester en Wet
houders de bijgebouwtjes doen bouwen zonder sanctie
van den Raad, omdat ze de overtuiging hadden, geheel
te handelen in den geest van den Raad.
De heer OosterhofF kan zich volkomen vereenigen
met de verschillende heeren, die gesproken hebben;
't is een hoogst ernstige zaak, te ernstig dan dat men
zonder meer genoegen kan nemen met de mededee-
lingen van den wethouder. Er zijn hier wel verkla
ringen gegeven omtrent den hoogeren prijs, maar
daarbij is nog geen rekening gehouden met het to
min geleverde zand en waarom de aanleg niet ge
worden is zooals zij had moeten zijn. Spreker wil zich sterk
verklaren voor een nader onderzoek, maar niet, zooals
wordt voorgesteld door den heer De Boer, door
een commissie ad hoe. Waar hier ten opzichte van
het College niet de minste reden voor wantrouwen
bestaat, ziet spreker niet in, waarom niet het onder
zoek aan Burgemeester en Wethouders zelf zou worden
opgedragen. Tenzij natuurlijk dezen verklaren, dat zij
niet meer te weten kunnen komen.
Spreker wil er nog aan toevoegen, dat hij gaarne
wil verklaren als lid van het College niets te hebben
geweten van de overschrijding der raming vóór dat
ook de andere leden het vernamen en dat hij nu eerst
heeft gehoord van die peilverlaging van 40 cM.
De heer Fransen zegt, dat er zooeven is opgemerkt,
dat er slechts aanvallen zijn gedaan tegen personen
die niet hier aanwezig zijn. Maar tegen wie zal men
zich anders wenden dan tot het College van Burgemeester
en Wethouders? Als die heeren hier waren, zou er nog
wel meer zijn gezegd. Wethouder Schoondermark
heeft een opmerking gemaakt omtrent een uitlating
van spreker en deze verklaart dat het College er bij het
begin van het werk niets van wist. Spreker gelooft
dit geheel en al, maar daarom is het toch wel mogelijk,