224 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 October 1919.
a. gerekend met 1 September j.l. den Regeerings-
commissaris voor de Rijksgraanverzameling in Friesland
te ontheffen van de huur van het perceel Raadhuis
plein no. 80, kadastraal bekend sectie C no. 925,
met hem aangegaan, krachtens raadsbesluit van
14 Augustus 1917
b. gemeld perceel te bestemmen voor den gemeente-
dionst en Burgemeester en Wethouders voor de in
richting daartoe het vereischte crediet te verleenen.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer De Vos heeft niets op het voorstel tegen,
doch keurt het af. dat met de vertimmering van het
perceel, waarvan de kosten 2100.zullen bedragen,
al is begonnen. Al is men dan spoedshalve begonnen,
men dient er den Raad toch eerst kennis van te geven.
D.it dit gebeurt zonder nadere kennisgeving en dat
men dan later aan de Raadsleden gaat zeggenzoo
is 't gebeurd, daar neemt spreker geen genoegen mee.
Hot gebeurt telkens, dat maar spoedshalve met iets
wordt begonnen, zonder dat de Raad hiervan kennis
di aagt, en deze kan dat alles dan later maar goedkeuren.
De heer De Boer „Afstemmen."
De heer De Vos is ook van meening, dat dit beter
zou wezen als het anders niet gaat.
De heer Schoondermark (wethouder) kan zich inde
mcening van den heer De Vos indenken, doch wanneer
de heer De Vos verder doordenkt zal hij begrijpen,
dat Burgemeester en Wethouders, die met de dage
lij ksche uitvoering van zaken belast zijn, nu en dan
voor het feit komen te staan, dat dit of dat moet
gebeuren. Nu heeft het college de macht niet om dat
op eigen houtje te doen, zij moeten daarvoor bij den
Raad komen om goedkeuring, dat spreekt vanzelf.
Intusschen wachten de zaken echter op uitvoering,
eu nu stellen Burgemeester en Wethouders wel zoo
veel vertrouwen in den Raad en beschouwen den Raad
niet als zoo kleinzielig, dat daarmee niet kan worden
bogonnen, Zulke zaken treft men aan bij elk dage-
lijksch bestuur; zelfs bij het college van Burgemeester
en Wethouders intern komt het voor, dat een en ander
moet gebeuren, wat tot de afdeeling van een der
Wethouders behoort, en wat de betrokken Wethouder
dan maar uitvoert zonder besluit daartoe van het
college. Dit moet om de zaak aan den gang te houden.
Gaat men omgekeerd te werk, dan duren de zaken
terwijl men nu reeds over den langzamen gang van
zaken klaagt nog tien maal langzamer. Men moet
het niet zoo consciëntieus opnemen, de Raad zit niet
steeds ja te knikken, de Raad is heusch geen college
dat steeds maar ja knikt.
De heer Tulp wil, hoewel toestemmende dat in
dringende zaken Burgemeester en Wethouders soms
moeten beginnen, de vraag stellen: „Viel dit gebouw
soms in elkaar" Of is het slechts een verbetering
en hadden in dit geval Burgemeester en Wethouders
niet even kunnen wachten Spreker onderschrijft de
woorden van den heer De Vos.
De heer Schoondermark (wethouder) kan zich in een
dergelijke opmerking, of het spoedeischend is, zeker
goed indenken. Het perceel wordt echter niet ver
bouwd, omdat het in mekaar viel, doch omdat de
Wethouders geen plaats hadden.
De heer Tulp vraagt, of dat dan van 14 dagen
afhangt.
De heer Schoondermark (wethouder) zegt, dat het
langer dan 14 dagen duurde als het 14 dagen had
geduurd, dan had de heer Tulp gelijk. Doch dit is
de reden, omdat de Wethouders niet in de gelegen
heid waren te werken.
De heer Tulp Daar zal ik maar niet op antwoorden."
De heer Fransen is het met den heer Tulp eens,
doch zou willen vragen hebben de Wethouders dan
verleden jaar niets gedaan?
De Voorzitter licht het punt toe. Tot nog toe hield een
der Wethouders steeds spreekuur op het gemeentehuis
in de kamer van een anderen Wethouder. De Raad
heeft een Wethouder benoemd, die thuis niet kan
werken. Men kreeg zoodoende steeds twee Wethouders
op een kamer, die vaak tegelijk spreekuur hadden en
dit werd te lastig. Dit is de lieele kwestie. Vroeger
had men een anderen toestand, toen behoefden enkele
Wethouders geen aparte spreekkamer, doch de tegen
woordige verlangen het wel.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders,
10. Agenda no. 11). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot vaststelling van verordeningen op de heffing
en de invordering van 18 opeenten op de hoofdsom der
dividend- en tantièmebelasting in de gemeente Leeuwarden.
t/ijlage 38).
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
met algemeene stemmen aangenomen.
11. Agenda no. 12). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders, zulks als prae-advies op het betrekkelijk ge
deelte van adressen van onderscheidene organisaties, om
over te gaan tot uitkeering van een toelage ineens aan
gemeenteambtenaren en werklieden, met wijziging van de
gemeentebegrooting dienst 1919.
Dit voorstel luidt als volgt
Bij U zijn ingekomen adressen van den Neder-
landschen Federatieven Bond van personeel in Open
baren dienst, den Nederlandschen Centralen Ambte
narenbond, den Algemeenen Christelijken Ambtenaren
bond, den Nederlandschen Christelijken bond van
personeel in publieken dienst en den Nederlandschen
Roomsch-Katholieken bond van personeel in dienst
van openbare lichamen en bedrijven „St. Paulus" alle
houdende verzoek om salarisverhooging en toekenning
van een uitkeering ineens aan de gemeenteambtenaren
en werklieden.
Deze adressen werden door U om prae-advies in
onze handen gesteld aan welke uitnoodiging wij bij
dezen voldoen.
Wij hebben niet nagelaten terzake in te winnen
het advies der salariscommissie. Deze komt tot de
slotsom, dat het gewenscht is aan de gemeenteambte
naren en werklieden ter tegemoetkoming in den
achterstand, waarin deze in geldelijk opzicht zijn
komen te verkeeren, een uitkeering ineens toe te
kennen van 150.voor zoover zij gehuwd en van
100.of 75.voor zoover zij ongehuwd zijn.
Naar aanleiding daarvan hebben ook wij ons de
vraag gesteld of een nieuwe salarisverhooging na Uw
besluit van 30 April j 1. wel zou mogen worden over
wogen. Al zij dadelijk toegegeven, dat het toen aan
genomen peil wellicht niet meer voldoende is om de
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 October 1919. 225
uitgaven voor de noodzakelijke levensbehoeften te
bestrijden komt het ons toch minder juist gezien voor
de stijging van den levensstandaard reeds thans weer
dadelijk door die van den loonstandaard te doen
volgen, omdat, de loonen eenmaal vastgestelde zijnde,
niet voor veilaging vatbaar zijn, ook al neemt de
duurte af. Zoolang omtrent de prijsbeweging der eerste
levensbehoeften nog zoo weinig met eenige kans op
zekerheid is te voorspellen zal men goed doen de
tegemoetkoming te vinden in een tijdelijken bijslag
en periodiek de vraag onder de oogen moeten zien
of hiermede voor volgende termijnen moet worden
doorgegaan. Dit heeft dit voordeel dat, waar, gelijk
nader zal blijken de financieele toestand der gemeente
niet toelaat de kosten van dezen bijslag uit de gewone
inkomsten te bestrijden, ze te vinden uit een op korten
termijn af te lossen leening in het vertrouwen, dat
tegen dezen crisismaatregel bij Gedeputeerde Staten
geen bezwaar zal bestaan.
Een uitkeering ineens dient dan om den geldelijken
achterstand, waarin zij, die in dienst der gemeente
zijn, sinds 1 .Januari j 1. zijn geraakt, in te halen. Zij
moet dus min of meer afhankelijk zijn van de gezins-
giootte anders dan bij het loon, waar uitsluitend op
de gepraesteerde diensten wordt gelet.
Wij willen U daarom doen besluiten toe te kennen
aan gehuwden een uitkeering in eens van f 150.
aan ongehuwden van 100. Bovendien moetende
grootere gezinnen bijzonder geholpen worden.
In gemeentedienst zijn ongeveer 500 ambtenaren
en werklieden, die voor een uitkeering in aanmer king
komen, waaronder nog niet is gerekend het onder
wijzend personeel, voor zoover het geen rijksduuite-
bijslag over 1919 ontvangt. Naar schatting zijn van
ch-ze personen er plm 50 ongetrouwd, 50 personen
dorhalve aan wie een uitkeering van f 100.— gegeven
zal worden. Neemt men een gezin, bestaande uit man,
vrouw en 3 kinderen als normaal aan, dan zouden
wij een bijzondere toelage van 10.willen toekennen
voor ieder wettig kind beneden den leeftijd van 16
jaar, te beginnen met het vierde kind, den gehuwden
oi ongehuwden staat en de samenstelling van het
gezin te beoordeelen naar een vasten datum, waarvoor
1 Juli 1919 of bij latere indiensttreding do dag van
aanvang daarvan ware aan te nemen.
Thans rijst de vraag wie voor een uitkeering ineens
in de termen vallen.
Het zijn oi alle vaste en tijdelijke ambtenaren en
werklieden, die op het oogenblik van het door U te
nemen besluit in gemeentedienst zijn en geen rijks-
duurtetoeslag over 1919 genieten.
Zooals gezegd, is de uitkeering bedoeld als een
tegemoetkoming in de dit geheele jaar nog steeds
aanhoudende duurte.
Voor de berekening van het bedrag der uitkeering
met het oog op den later aangevangen diensttijd kan
de uitkeering naar evenredigheid geschieden. Aan
personen die slechts gedeeltelijk in gemeentedienst
zijn, die slechts 1 of enkele dagen in de week voor
de gemeente werkzaam zijn, wij bedoelen hier b.v.
waag werkers, personeel aan de veemarkt enz, kan
moeilijk een uitkeering tot het volle bedr ag van f 150.--
worden gegeven. Aan hen worde een bedrag, berekend
naar den maatstaf van vijftig cent per wekelijkschen
werkdag, toegekend.
Thans de kosten.
Wordt door U tot het toekennen van een uitkeering
ineens besloten, zoo zal dit voor de gemeente een
uitgave beteekenen van ongeveer vierhondei dvijftig
maal honderdvijftig gulden voor de gehuwden, vijftig
maal honderd gulden voor de ongehuwden en, het
aantal wettige kinderen beneden de 16 jaar en boven
do diie ten laste der ambtenaren en werklieden op
250 aangenomen, van tweehonderdvijftig maal tien
gulden, samen ƒ75.000.Hierbij komt nog het bedrag
uit te keeren aan het onderwijzend personeel, dat niet
vooreen rijksduurtetoeslagover 1919iuaanmer kingkomt.
In Uwe vergader ing van 11 Maart j.l. werd het besluit
genomen het heffingspercentage voor de plaatselijke
directe belasting naar het inkomen te brengen van 5 op 6
teneinde naar de hierdoor verkregen verhoogde op
brengst, toenmaals geraamd op f 180000.de to<-n
nog hangende salarisverhoogingen te kunnen bestrijden.
De uitkomst van deze verhooging is geweest een
vermeerderde opbrengst van f 176000.terwijl de
kosten der salaris verhoogingen 238000.blijken te
bedragen. Door hoogere opbrengst van enkele iukomsren
dan de geraamde en enkele andere meevallers kan dit
tekort op de loopende begrooting waarschijnlijk n»g
worden bestreden. Het voor de thans voorgestelde
uitkeering benoodigde bedrag van 75000.kan
evenwel onmogelijk meer uit de gewone inkomsten
worden gedekt. Vandaar dat, gelijk boven is opgemerkt,
geen andere weg openstaat dan ter verkrijging van
het hier benoodigde bedrag een leening aan te gaan,
af te lossen in drie jaar.
De financieele commissie is door den spoed waarmede
deze zaak is moeten worden bereid, hierover niet
meer kunnen worden gehoord. Voor mogelijke abuizen
in de berekening wordt de leening op 85000.gesteld.
Wij hebben derhalve de eer voor te stellen te
besluiten
.4. tot dekking der uitgaven, gepaard gaande niet
de voorgestelde regeling, aan te gaan een in ten hoog--te
drie jaren af te losseu leeniug van 85000.en
daartoe vast to stellen de hierbijgaande ontwei p-
wijziging der begrooting over 1919;
B. Burgemeester en Wethouders te machtigen
tot het, na. goedkeuring van het onder A bedoelde
besluit, doen uitkoeren over 1919 van een toelage in
eens van
a. f 150.aan do op den datum van het raads
besluit in vasten of tijdelijken gemeentedienst zijnde
gehuwde ambtenaren en werklieden
b. f 100.aan de ongehuwde ambtenaren en
werklieden voor zoover zij overigens voldoen aan de
onder a gestelde vereischten
c. f 0.50 te vermenigvuldigen met het aantal dagen
dat door hen in gemeentedienst gewei kt wordt aan
diegenen die slechts een dag of enkele dagen per
week in dienst zijn, voor zoover zij tevens voldoen
aan de onder u gestelde vereischten
een en ander onder bepaling
1. dat het bedrag onder a vermeerderd wor dt met
f 10 voor elk eigen wettig kind beneden den leeftijd
van 16 jaar dat boven de drie ten laste komt van
den ambtenaar of wer kman
2. dat aan hen die na 1 Januari 1919 in dienst der
gemeente zijn getreden de toelage naar evenredigheid
wordt uitgekeerd
3. dat niet onder deze regeling vallen zij aan
wie over 1919 van rijkswege een duurtebijslag of
toelage wordt of is toegekend
4. dat kostwinners voor anderen dan een eigen
wettig gezin of weduwen of weduwnaars door
Burgemeester en Wethouders met gehuwden kunnen
worden gelijk gesteld
5. dat ter beoordeeling van den gehuwden of
ongehuwden staat of van de samenstelling van he}
gezin uitsluitend de datum van 1 Juli 1919 in aan
merking wordt genomen of bij latere indiensttreding
de datum daarvan
6. dat Burgemeester en Wethouders gemachtigd
worden, om in gevallen waarin deze regeling niet
voorziet haar naar beste weten toe te passen.
C. adressanten na goedkeuring van het onder A
bedoelde besluit te doen weten dat op hunne verzoeken
is gelet.
De beraadslagingen worden geopend.