282 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 December 1919. De Voorzitter zegt, alleen nog slechts de heeren Dijstra en Oosterhoff te hebben gehoord. Hebben de andere leden echter ook zooveel bezwaren tegen een behandeling in de volgende week De heer Fransen zou willen voorstellen de begrooting niet eerder te behandelen dan vandaag over 14 dagen. Er zijn een tiental nieuwe raadsleden die voor het eerst een begrooting te behandelen zullen krijgen. Voor nieuwe raadsleden is het tamelijk moeilijk werk om direct een goed begrip van alles te krijgen. Een tijd van 8 of 4 dagen om de begrooting te bestu- deeren is dan ook beslist te kort. Daarom stelt spreker voor, de behandeling der begrooting te stellen op Dinsdag 28 en Woensdag 24 December. Gedeputeerde Staten kunnen de begrooting dan evengoed nog vóór 1 Januari in handen krijgen. De Voorzitter vraagt, of de heer Fransen er een voorstel van maakt om de begrooting heden over 14 dagen te behandelen. De heer Fransen antwoordt bevestigend. De heer Berghuis (wethouder)„Maakt er dan Maandag van". De heer Fransen wenscht dit niet te doen. De Voorzitter: „Dus U doet het voorstel vandaag over 14 dagen De heer Fransen „Ja". De heer Zandstra stelt voor, om de behandeling der begrooting te beginnen op Maandag 22 December. De Voorzitter vraagt, of een der raadsleden stem ming wenscht over het voorstel, dat de behandeling der begrooting zal worden gesteld op Maandag 22 December. De heer Fransen wenscht stemming. Spreker zegt, dat het niet de schuld is van den Raad, dat de be grooting zoo laat wordt behandeld, maar wel die van Burgemeester en Wethouders. Het voorstel van den heer Zandstra, om de begroo ting te behandelen op Maandag 22 en Dinsdag 23 December a.s., in stemming gebracht, wordt aange nomen met 22 tegen 2 stemmen. Voor stemmen de heeren Visser, Terpstra, mevrouw BesuijenLindeboom, de heer Collet, mevrouw Buis manBlok Wijbrandi, de heeren Dijstra, Tulp, Van der Werff, Tiemersma, Schaafsma, O. F. de Vries, Dijkstra, De Vos, IJ. de Vries, Postma, Zandstra, Oosterhoff, De Boer, Van Weideren baron Rengers, Schoondermark, Berghuis en Jansen. Tegen stemmen de heeren Fransen en Lautenbach. Het voorstel van den heer Fransen is hiermede verworpen en de behandeling der begrooting bepaald op Maandag 22 en Dinsdag 23 December 1919. V. Wordt overgegaan tot behandeling der voor heden op den oproepingsbrief vermelde punten. 1. Agenda no. 4). Benoeming van eene onderwij zeres aan gemeenteschool no. 1 vacature mej. S. Dijkstra). Met algemeene stemmen wordt benoemd mejuffrouw J. M. L. Zelle, onderwijzeres te Oldeboorn. 2. Agenda no. 5). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan .4. Oovers op zijn verzoek eervol ontslag te verleenen als onderwijzer aan gemeenteschool no. 12. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 3. (Agenda no. 6). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan mej. T. M. A. Deinema en mej. J. de Vos op haar verzoek eervol ontslag te verleenen als onderwijzeressen aan gemeenteschool no. 11. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 4. (Agenda no. 7). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan F. J. Broersma op zyn verzoek eervol ontslag te verleenen als gymnastiekonderwijzer aan ge meentescholen nos. 1 en 6, onder toekenning van een personeele toelage. Dit voorstel luidt als volgt De heer F. J. Broersma, onderwijzer in de gym nastiek aan de gemeentescholen nos. 1 en 8, vraagt als zoodanig eervol ontslag. Bij de Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs bestaat tegen de inwilliging van dat verzoek geen bezwaar. Adressant, die onderwijzer is aan gemeenteschool no. 1, heeft bovendien een vaste aanstelling voor de gymnastiek aan gemeenteschool no. 1 sedert 15 October 1891 en aan gemeenteschool no. 8 sedert 1 Juli 1896. De door hem gegeven lessen in dat vak vielen tot dusver huiten de gewone schooltijden. Gelijk U bekend is, zijn bij die scholen afzonderlijke gymnastieklokalen gebouwd, zoodat deze lessen voortaan onder de school uren kunnen worden gegeven, waardoor adressant, in verband met zijne betrekking van onderwijzer aan school no. 1, de gymnastieklessen aan school no. 8 niet kan blijven geven. Aan school no. 1 kan dat onderwijs aan hem worden opgedragen. Naar aanleiding van deze laatste omstandigheid, in het leven geroepen geheel buiten toedoen van den betrokkene, komt het ons gewenscht voor, hem naar billijkheid schadeloos te stellen voor het gemis van de aan die betrekkingen verbonden inkomsten. Zijne belooning bedraagt aan gemeenteschool no 1 f 350.(7 uur a f 50.—en aan gemeenteschool no. 8 300.(6 uur a f 50.De schadeloosstelling zouden wij willen bepalen op de helft van zijne in komsten. Waar belanghebbende evenwel aan school no. 1 zal worden belast met het geven van onderwijs in de gymastiek onder de schooluren en daarvoor volgens de betrekkelijk verordening eene jaarlijksche toelage van 100.zal ontvangen, zal de schade loosstelling aan die school dus bedragen 350.min 100.— is 250.— 2 is 125.—. Door deze regeling wordt hem, naar onze meening, op alleszins billijke wijze tegemoet gekomen in de te derven inkomsten. Wij geven U mitsdien in overweging te besluiten aan adressant het gevraagde ontslag met ingang van 1 Januari 1920 eervol te verleenen, onder toekenning, zoolang hij als onderwijzer aan eene openbare lagere school in deze gemeente werkzaam is, eener jaarlijksche persoonlijke toelage van de helft van zijne tot dusver als gymnastiekonderwijzer aan school no. 8 genoten vaste jaarwedde, of f 150.en van eene jaarlijksche persoonlijke toelage van de helft van het in het ver volg door hem minder te ontvangen salaris als gym nastiekonderwijzer aan school no. 1, zijnde f 125.—, met dien verstande evenwel, dat deze toelagen niet worden uitgekeerd, indien de bezoldiging, die hij Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 December 1919. 283 ontvangt, zoo hij met het geven van gymnastiek onderwijs aan eenige andere openbare lagere school buiten de gewone schooluren wordt belast, f 275. of meer bedraagt, terwijl de toelage, indien de be zoldiging alsdan minder zou bedragen, tot dat mindere bedrag zal worden ingehouden. De beraadslagingen worden geopend. De heer De Boer vraagt of de heer Broersma onder alle omstandigheden die toelage blijft behouden, zoowel boven het salaris der gemeente als boven de rijksre geling. De heer Schoondermark (wethouder) licht het punt toe. De kwestie is op 't oogenblik niet juist te zeggen. Wanneer echter met het oog op de salaris-berekening een onderwijzer komt onder betere omstandigheden door toepassing der rijksregeling, wordt deze toe gepast, komt hij echter onder betere omstandigheden door de gemeente-verordening dan wordt deze laatste toegepast. Verder kan er niets omtrent bepaald worden. Dit is echter een persoonlijke toelage en die blijft de heer Broersma behouden tot hij bedankt als onder wijzer te Leeuwarden, dus waarschijnlijk tot hij pensioen neemt. De heet» Zandstra vreest, dat den heer Broersma op deze manier onrecht geschiedt, en meent, dat Burgemeester en Wethouders hier wel voorzichtig mogen zijn. Wanneer straks tengevolge van de wet- De Visser de salarissen worden gewijzigd en de wedde van den heer Broersma wordt verhoogd, dan haalt de j Minister een streep door die toelage. Op 't oogenblik is in de gemeente nog zoo'n zaak aanhangig, n.l. met mevrouw Rademaker Smit, die ook voor een jaar of wat een toeslag kreeg van 50.en waar de Minister nu een streep doorhaalt. Spreker kan niet precies uiteenzetten, hoe moet gehandeld worden, doch zou Burgemeester en Wet houders in overweging willen geven, de zaak nog eens tot zich te nemen en nog eens nader te be schouwen. De zaak-Broersma eischt, dat er waarborgen zijn, dat de toelage blijft behouden en nu lijkt spreker misschien de eenige weg daartoe aanstelling van den heer Broersma als vakonderwijzer. Dan is zijn salaris gewaarborgd, en daarom geeft spreker nogmaals in overweging aan Burgemeester en Wethouders de zaak nog eens tot zich te nemen. De heer Schoondermark (wethouder) zegt, dat de Minister aan deze toelage niets kan doen. Wanneer de gemeente aan iemand een toelage geeft, zou spreker niet weten, met welk recht de Minister daar een streep door zou halen. Bij mevrouw Rademaker-Smit is het iets anders, spreker kan zich het geval niet precies meer herinneren, doch meent, dat het daar betreft het salaris vau een gymnastiek-onderwijzeres onder de schooluren. Deze salaris-regeling was het ook, die de heer De Boer bedoelde, en hiervan kan spreker zeggen dat de gunstigste op de betrokkenen wordt toegepast, 't zij die van 't Rijk, 't zij de verordening van de gemeente, 't Betreft hier echter een persoon lijke toelage, men zou het een wachtgeld kunnen noemen. Op geheel dezelfde wijze is ook de kwestie van den heer Zijlstra behandeld, dit en dat van den heer Zijlstra is een ander geval als dat van mevrouw Rademaker-Smit. De heer Zijlstra had ook aan een andere school buiten de schooluren les gegeven in gymnastiek en toen aan bedoelde school een gymna- stiek-lokaal werd gebouwd, kreeg ook de heer Zijlstra een toelage. De toelage van den heer Broersma is nu op dezelfde gronden gebaseerd en op dezelfde wijze behandeld en bij den heer Zijlstra was er geen sprake van, dat de Minister er een streep door haalde. Sprekers overtuiging is, dat de gemeente altijd het recht heeft een persoonlijke toelage te geven. De heer Da Boar gelooft dit niet. De heer Zandstra zegt, dat wanneer Burgemeester en Wethouders de overtuiging hebben, dat de heer Broersma door deze regeling er geen schade bij zal lijden, hij zich dan bij het voorstel kan neerleggen. Spreker ziet er echter ook geen bezwaar in dat Burgemeester en Wethouders de zaak nog eens nader bezien. De heer Schoondermark (wethouder) zou ook geen andere oplossing weten. De heer Zandstra meent, dat een onderzoek dit aan het licht zou kunnen brengen. De heer Schoondermark (wethouder) zegt dat de zaak is onderzocht en dat Burgemeester en Wethouders overtuigd zijn, dat er geen gevaar is voor het ver vallen der toelage. De heer Zandstra moet dan zelf maar een oplossing geven. De heer Zandstra meent, dat de oplossing te vinden is, door den heer Broersma aan te stellen als vakonder wijzer. Wanneer de gemeente hem als zoodanig aanstelt en hem daarvoor zijn salaris geeft, kan de Minister er niet aankomen. Spreker weet niet of dit de eenige weg is, doch men ontloopt dan althans het gevaar. Daarom wil spreker nog dat men 't zal onderzoeken, 't Is hem te doen om 't voordeel van den heer Broersma, 't geen Burgemeester en Wethouders ook willen. De heer Schoondermark (wethouder) zegt, dat het feit, dat Broersma werkzaam is als vakonderwijzer, juist beschouwd moet worden als oorzaak van het voorstel. De heer Broersma was tot nog toe vakonder wijzer buiten do schooluren alleen in de gymnastiek en had als zoodanig niet het minste recht op pensioen. Nu zou het in het onderhavige geval onbillijk zijn, als hem niets werd gegeven. Het voorstel is in over leg met den heer Broersma zelf gedaan. Spreker kan voor zichzelf en ook namens Burgemeester en Wet houders den heer Zandstra wel toezeggen, dat de heer Broersma de toelage houdt, zoolang hij hier in Leeuwar den als onderwijzer aan een Openbare Lagere School verbonden blijft. De Voorzitter zegt, dat de heer Zandstra enkel bang is, dat er iets tusschen zal komen, dat is alleen de kwestie, waar het om gaat. Spreker vraagt aan den Wethouder van Onderwijs of het nu positief zeker is, dat er nooit iets tusschen kan komen, zoodat de heer Broersma zijn toelage niet meer krijgt, tegen den wil van den Raad en het college van Burgemeester en W ethouders. De heer Schoondermark (wethouder) zegt, dat daar niemand op antwoorden kan. Mocht dit, echter het geval worden en spreker dus ongelijk hebben, dan zal men juist op een andere wijze de toelage moeten toekennen. Voor de derde maal vraagt spreker nu den heer Zandstra, om dan een andere oplossing te geven, het verwondert hem dat deze dat niet doet. De Voorzitter meent, dat Wethouder Schoondermark niet heel duidelijk is. De heer Zandstra vindt het I

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1919 | | pagina 3