'286 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 December 1919.
vereenigen mits de woningen behoorlijk worden on
derhouden.
Op grond van het vorenstaande nemen wij de vrij
heid in overweging te geven, het hierbij aange
boden ontwerp tot een besluit Uwer vergadering te
verheffen.
0N7 WERP.
De Raad der gemeente Leeuwarden,
Overwegende, dat tengevolge van het nog steeds
voortdurende gebrek aan geschikte woningen, de be
woners van eenige woningen, onbewoonbaar verklaard
bij raadsbesluit van 8 December 1914 no. 428R/234
in de onmogelijkheid verkeeren eene andere woning
te bekomen:
dat de termijn van ontruiming dezer woningen reeds
werd verlengd bij raadsbesluiten van 17 Augustus
1915, no. 801R/145, 28 December 1915 no. 498R/251,
15 Augustus 1916 no. 365R/175, 28 December 1916
no. 4129/299, 10 Juli 1917 no, 152a, 27 November
1917 no. 546R/256, 11 Juni 1918 no. 250R/113, 26 No
vember 1918 no. 575R/256 en 27 Mei 1919 no. 229R/124,
laatstelijk tot 8 December 1919;
dat het niet raadzaam is thans tot de ontruiming
van deze woningen over te gaan, doch op grond van
bovenvermelde omstandigheid den termijn van ont
ruiming opnieuw te verlengen
gelet op het advies van de Gezondheids-commissie
voor de gemeente Leeuwarden, gegeven bij schrijven
van 22 November 1919,
alsmede op de bepalingen der Woningwet;
gezien het voorstel van Burgemeesteren Wethouders
besluit
den termijn van ontruiming van de navolgende
woningen, alle onbewoonbaar verklaard bij raadsbe
sluit van 8 December 1914 no. 428R/234 opnieuw te
verlengen en nader te bepalen op 8 Juni 1920, te
weten
Blokhuissteeg no. 31, Wissesstraat no. 22 beneden
en 22 boven, no. 30 links boven en no. 40, kadastraal
bekend gemeente Leeuwarden, onderscheidenlijk sectie
B no. 2333 en sectie A nos. 2185, 46 en 58.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Fransen zegt, dat als hij zich niet vergist,
dit voorstel van Burgemeester en Wethouders op 't
oogenblik den termijn van ontruiming voor de 10de
maal voor 6 maanden wil doen verlengen. Het komt
spreker voor dat het gemeente-bestuur zoo zachtjes
aan een bespottelijk figuur gaat slaan, door op een
dergelijke wijze maar steeds met verlenging door te
gaan. 't Is de vraag of, toen 5 jaar geleden is ver
klaard, dat de woningen absoluut onbewoonbaar waren,
de Raad daarvan wel de noodige nota heeft genomen.
Er is nu alle reden om twee vragen te stellen en
wel deze. Waren ze toen niet onbewoonbaar of heeft
de gemeente zich een soort plichtsverzuim te ver
wijten Spreker meent dat dit laatste het geval is.
Artikel 18 le lid der Woningwet luidt: „indien eene
„woning ongeschikt is ter bewoning en niet door het
„aanbrengen van verbeteringen in bewoonbaren staat
„kan worden gebracht, wordt zij bij besluit van den
„gemeenteraad, de gezondheidscommissie gehoord,
„onbewoonbaar verklaard." Het 3e lid „Het besluit tot
„onbewoonbaarverklaring houdt tevens in den last
„tot ontruiming binnen een daarbij bepaalden termijn,
„te rekenen van den dag, waarop de tijd tot voor
ziening is verstreken of het besluit tot onbewoon-
„verklaring is gehandhaafd", en het 4e lid: „De termijn,
„in het voorgaande lid bedoeld, wordt gesteld op
„ten hoogste zes maanden, behoudens in gevala
„enz., b. Gedeputeerde Staten, den inspecteur gehoord,
„goedkeuring hebben verleend aan een door den
„gemeenteraad vastgesteld plan, waarin de woning
„is opgenomen en dat de geleidelijke ontruiming
„verzekert, binnen een bij dat plan bepaalden tijd,
„van de in de gemeente of in een bepaaldelijk aan
gewezen deel der gemeente gelegen woningen, welke
„ongeschikt ter bewoning zijn en niet door het aan
brengen van verbeteringen in bewoonbaren staat
„kunnen worden gebracht." En het 5e lid „De termijn
„van ontruiming kan door den gemeenteraad telkens
„voor ten hoogste zes maanden worden verlengd
„onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten, aan
„wie het advies der gezondheidscommissie wordt
„overgelegd." De toelichting nu op dit 5e lid luidt
als volgt: „Goedkeuring van Gedeputeerde Staten is
„bij eventueele verlenging van den termijn als voor-
„waarde gesteld om misbruik te voorkomen. Werd
„zonder die voorwaarde het geheel aan het goed
vinden van den Raad overgelaten, om in elk geval
„den termijn te verlengen, dan zou allicht het impe
ratief voorschrift in sommige gemeenten een doode
„letter blijven. Ook zou het te vreezen zijn, dat
„menige gemeenteraad, in stede van overeenkomstig
„artikel 18, vierde lid b, een plan tot geleidelijke
„ontruiming te ontwerpen, zich uit de voorkomende
„moeilijkheden zou trachten te redden door telkens
„maar verlenging toe te staan. In de bepalingen,
„zooals zij zijn voorgedragen, licht thans voor de
„gemeentebesturen, vooral van groote gemeenten,
„een krachtige prikkel om tot het vaststellen van
„zulk een plan over te gaan. r Mocht thans de raad
„herhaaldelijk tot verlenging besluiten, dan kunnen
„Gedeputeerde Staten aandringen op het vaststellen
„van zoodanig plan en, bij gebreke van dien, verdere
„verlenging weigeren."
Spreker zou dus in de eerste plaats willen vragen,
of een dergelijk plan van onbewoonbaar-verklaring
aanwezig is. In de tweede plaats is in het voorstel
gezegd, den termijn met 6 maanden te verlengen, mits
de woningen worden onderhouden. Nu zou spreker
aan Burgemeester en Wethouders willen vragen:
Wanneer de eigenaren niet overgaan tot onderhoud
der woningen wat bij de daaraan verbonden
abnormaal hooge onderhoudskosten zeer wel mogelijk
is wat zijn Burgemeester en Wethouders dan van
plan Zij stellen de voorwaarde mits de woningen
worden onderhouden, maar zij kunnen toch de eige
naren niet dwingen
Deze twee vragen had spreker gaarne beantwoord.
De heer 0. F. de Vries (wethouder) zegt, dat het
eigenaardig aandoet, dat de heer Fransen nu telkens
wijst op het verlengen van den termijn. Deze had
dat vroeger moeten doen.
De heer Fransen antwoordt, dit reeds gedaan te
hebben lang voor wethouder De Vries lid van den
Raad was.
De heer 0. F. de Vries (wethouder) meent, dat de
eenige oplossing van het vraagstuk is, dat er zooveel
mogelijk woningen worden gebouwd. Daar is men
dan ook direct mee begonnen en ook de plannen voor
den gemeentelijken woningbouw vorderen reeds. De
heer Fransen zit ook in de leiding eener woning-
vereeniging en weet dus even goed als spreker, dat
niet direct de laatste pan op het dak ligt.
De eigenaren der woningen kan men niet dwingen,
aanwijzingen kan men echter wel geven. De oplossing
van het vraagstuk dient echter, meent spreker, ge
zocht te worden in woningbouw en wanneer de plannen
daarvoor in den Raad aan de orde komen, hoopt
spreker, dat de heer Fransen zijn stem daaraan zal
geven.
De heer Fransen zegt, dat het daarom niet gaat.
Dat komt wel in orde, wees daarover maar niet
ongerust.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 December 1919. 287
De heer Lautenbach wil wijzen op de woning Blok
huissteeg no. 3. Deze is bijna geheel kalkloos, ook
tusschen de pannen, terwijl de kinderen op zolder
moeten slapen. Is het nu niet beter, dat deze woning
althans voor verlenging wordt uitgeschakeld, als men
toch van te voren weet, dat er niets aan gedaan zal
worden
De heer 0. F. de Vries (wethouder) vraagt, of de
heer Lautenbach woningen heeft.
De heer Lautenbach vraagt, of de Wethouder hem
dan zoo onduidelijk heeft verstaan. Het dak van de
woning Blokhuissteeg no. 3 is bijna geheel kalkloos.
Als men nu meent tot de eigenaren enkel een aan
schrijving te kunnen richten en men weet, wat de
verbetering betreft, dat deze voor kennisgeving zal
worden aangenomen, is het dan niet veel beter, dat
deze woning wordt uitgeschakeld, dan dat de kinde
ren daar aan zoo'n lijden zijn blootgesteld?
De heer Fransen heeft nog geen antwoord gekre
gen. De Wethouder van Openbare werken meent
wel antwoord gegeven te hebben, doch deze heeft
enkel gesproken, dat woningbouw de eenige manier
is voor een oplossing. Spreker heeft gevraagd naar
het bepaalde in een artikel van de woningwet, dat
zegt, dat er moet zijn een plan van ontruiming. Is
dat er? Wanneer dat niet bestaat, mag de termijn
voor ontruiming slechts 6 maanden duren. Spreker
zou daar alsnog antwoord op willen verzoeken. En
hij tart de heeren te bewijzen dat hij ooit tegen heeft
gestemd bij gemeentelijken woningbouw, zooals straks
de heer Terpstra bij interruptie te kennen wilde ge
ven, deze was blijkbaar in de war zooals anderen
voor hem, met gemeentelijken woningbouw in eigen
behetr, waartegen spreker wel steeds ageert. Toen
eenige jaren geleden 39 woningen onbewoonbaar wer
den verklaard heeft spreker zich daartegen verzet,
omdat toen reeds gebrek aan woningen was en wij
zekerheid hadden, dat de menschen uit die woningen,
geen onderdak konden krijgen. De woningnood dateert
al zes jaar terug en mogelijk nog langer.
De heer Schaafsma (wethouder) vindt, dat het vreemd
aandoet, dat de heer Fransen zich in dezen tijd ver
zet tegen verlenging. Dat is force majeure. Wat be
treft de vraag van den heer Fransen of er een plan
is van onbewoonbaarverklaring, deze vraag had hij
moeten stellen in eersten termijn. De heer Fransen
weet net zoo goed als spreker, dat Burgemeester en
Wethouders tegen hun zin al maar door met 6 maanden
verlengen.
Wethouder De Vries heeft zoopas aan den heer
Lautenbach gevraagd, of deze woningen heeft, omdat
de een net zoo min kan antwoorden op het woning
vraagstuk als de ander.
Waar moet men de menschen dan zetten op straat,
weer in het hotel Weidema of in de Philantroop
Dan krijgt men weer samenvoeging van gezinnen,
is dat dan het ideaal Dan acht spreker nog beter,
dat ieder gezin in een aparte woning zit.
Zooals de heer Fransen doet, is hij aan het na-
pleiten. Hij kan zich nu wel naar buiten doen hooren
alsik ben er voor dat de menschen goed wonen,
doch hij weet net zoo goed als een ander dat men
zoo maar niet een, twee, drie klaar is. De zaak is
direct onder handen genomen, doch het duurt een tijd
voor daar een einde aan gemaakt kan worden. Zoolang
er woningnood is, zoolang zal men wel moeten door
gaan met verlenging van den termijn van ontruiming
van onbewoonbaar verklaarde woningen.
De heer Fransen zegt, dat de tweede wethouder al
net zoo ongelukkig in zijn antwoord is als de eerste;
deze redeneert er ook heelemaal bij langs.
Spreker heeft nu echter zoo zoetjesaan wel den in
druk gekregen dat zoo'n plan in 't geheel niet bestaat.
De Voorzitter kan 't den heer Fransen welzeggen:
't bestaat ook niet. En 't bestaat nergens, 't staat
wel in de wet doch het bestaat nergens.
De heer Fransen: „Dus nergens! Dat is tenminste
een antwoord." Nu zou spreker nog graag antwoord
hebben op zijn tweede vraag: „Als de eigenaren niets
aan de woningen doen, wat zullen Burgemeester en
Wethouders dan doen, daar dit als eisch wordt ge
steld om den ontruimingstijd te verlengen?"
De Voorzitter zegt dat er niets zal gedaan worden,
omdat er eenvoudig niets kan gedaan worden. Als
men de menschen er uit zet en zij trekken er weer
in, kan men ze ook niet strafrechterlijk vervolgen.
De heer Fransen brengt deze zaak nu in 't openbaar,
't ware veel beter geweest dat daarover niet in 't open
baar was gesproken, misschien dat er dan nog een
kansje was geweest, dat de eigenaars iets hadden ge
daan, die mogelijkheid had er ingezeten. Nu gebeurt
dat zeker niet, nu men officieel heeft moeten ver
klaren dat Burgemeester en Weihouders niets kunnen
doen, zelfs niet strafrechterlijk kunnen vervolgen,
wanneer men de menschen uit de woningen zet en
zij trekken er dan weer in.
Men kan niets doen, ook zelfs al moeten de kinderen
onder de pannen zonder kalk slapen.
De heer 0. F. de Vries (wethouder) zegt, dat de
heer Fransen zoo pas opmerkte, dat de eene wet
houder al even gelukkig was als de andere. Het plan
bestaat echter niet en het gaf ook niets als het be
stond men kan het plan wel op papier zetten, maar
om het uit te voeren zullen er toch nieuwe woningen
gebouwd moeten worden.
De heer Jansen hoort, dat nu reeds sinds een 5-tal
jaren die woningen onbewoonbaar zijn verklaard.
Spreker vraagt of nu niet de mogelijkheid zou be
staan, om aan de verschillende woningbouwvereeni-
gingen de verplichting op te leggen, om die menschen
het eerst te helpen. Als de toestand toch zoo is, dat
de menschen reeds 5 jaar lang in onbewoonbaar ver
klaarde woningen zitten, komen deze toch zeker in
de eerste plaats voor een nieuwe woning in aan
merking.
De heer 0. F. de Vries (wethouder) antwoordt den
heer Jansen, dat het de gemeente niet mogelijk is
om aan een woningvereeniging daaromtrent ver
plichtingen op te leggen. Daarin zijn ze allen vrij.
j Men kan echter overleg plegen. Spreker wil echter
opmerken, dat het over 't algemeen niet wenschelijk
is, dat die menschen een nieuwe woning krijgen,
omdat zij in den regel hun huizen niet goed bewoond
hebben. Het zou dan ook beter zijn, dat de menschen
uit de zoogenaamde arbeiderswoningen met 1 kamer
in de nieuwe woningen trokken en dat de gezinnen
uit de onbewoonbaar verklaarde woningen kwamen
in die arbeiderswoningen.
De heer Jansen heeft alleen de bedoeling gehad
aan den wethouder te vragen of op 't oogenblik aan
deze toestanden niet een einde is te maken.
De heer 0 F. de Vries (wethouder) zegt, dat er op
't oogenblik geen einde aan te maken is.