292 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 December 1919 Doch die orde en tucht die in iedere zaak noodzaak is, maakt ook dat hier leiding, orde en gezag noodig is. Schaft men dat af, dan vertrouwt spreker, dat het in zooverre zal marcheeren, dat het na korter of langer tijd een janboel in de school zal zijn ge worden. Er worden mooie bedoelingen verkondigd, maar de practijk en de theorie staan lijnrecht tegen over elkaar. Spreker wil de politiek niet iu debat brengen, doch hij voor zich gelooft niet dat een hoofd, tevens klasse-onderwijzer, in het belang van de school is. Wanneer alle menschen engelen waren stonden de zaken anders, doch in de practijk is het niet mogelijk dat men toelaat de vrije uitleving van het individu. De heer Schaafsma (wethouder) heeft zich tot nog toe niet in het debat gemengd, doch wenscht nu toch een paar opmerkingen te maken als verdediger van de meerderheid van het College van Burgemeester en Wethouders. De laatste spreker, de heer Visser, gooit het eigenlijk op de zaak van de autoritaire macht en meent, dat, wanneer deze er niet was in den vorm van een ambulant hoofd, het dan een jan boel in de school zou worden. Spreker zou nu echter aan den heer Visser willen vragen of het daD op het platteland een janboel is. De heer Visser heeft toch, evenals spreker, op het platteland zijn onderwijs ge noten, kan daar dus over oordeelen. In plaatsen als Drachten, Gorredijk, Makkum, Joure en anderen heeft men groote scholen met meer lokalen dan de kleinste scholen hier. Toch is daar geen ambulant hoofd, en is het daar nu allemaal een janboel Is daar het on derwijs niet goed Spreker meent dat de heer Visser die vraag niet ontkennend kan. maar bevestigend moet beantwoorden het onderwijs is daar zeker zeer goed. De heer De Boer heeft gezegd, en spreker is het daar voor een groot gedeelte mee eens, dat het plattelands-onderwijs absoluut niet ten achter staat bij dat in de steden. Spreker kent menschen in de stad, die van het platteland komen en in taal, rekenen, aardrijkskunde en algemeene ontwikkeling verder zijn dan de stedelingen. Zoodat spreker maar zeggen wil, dat het platteland kan wedijveren met de stad. Het is dus daar geen janboel, ook niet in de groote scholen en dit is het overtuigend bewijs, dat men niet abso luut een ambulant hoofd noodig heeft. De heer Jansen zegt, dat hij niet in alle gevallen is voor een ambulant hoofd, doch dat Burgemeester en Wethouders hier afschaffing voorstellen aan een van de grootste scholen. Wanneer zij dat voor een kleine school voorstelden, zou dus de heer Jansen er misschien voor te vinden zijn. Er is dus tusschen het College en den heer Jansen slechts een gradueel verschil, doch hoeveel onderwijzers moeten er dan aan een school zijn, moeten het er 6 zijn, of 7 of 8 of precies 5 Wat betreft de kwestie, dat op een andere wijze van het hoofd gebruik wordt gemaakt, de geheele Raad moet het toch met spreker eens zijn, dat het toch idioot is, de beste leerkracht niet zijn werk bij het onderwijs te laten doen, maar die afzondei lijk te stoppen in een kantoortje voor de administratie. Nergens toch zal een leider van een bedrijf een zoo dwaas standpunt innemen, overal worden de beste werkkrachten gebruikt voor het werk zelf en dat moet hier het hoofd zijn. De beste onderwijzer voor de klas om mede onderwijs te geven aan de kinderen, geen ambulant hoofd, de kinderen krijgen dan uit- stekend onderwijs en het wordt geen janboel. De heer Dijstra heeft een eigenaardige opmerking gemaakt, door te zeggen, dat hier geen sprake was van veranderde opvattingen, maar alleen een resultaat van de stembus was te constateeren. De heer Dijstra heeft dit goed gezien, bij spreker en partijgenooten heeft zeker geen verandering van opvattingen plaats gehad, zelfs voegt spreker er aan toe, dat wanneer zij het te zeggen hadden, dat dan het ambutant hoofd heelemaal zou worden afgeschaft. Het is nu eenmaal zoo, dat men in de politiek dikwijls veranderde re sultaten krijgt. Spreker meent, dat de tegenstanders van afschaffing moesten redeneeren als volgt „Wij voor ons zelf zijn niet voor afschaffing van het ambulantisme, doch men ziet in onderscheidene plaat sen o.a. in Den Haag, Utrecht en op het platteland dat men het er zonder doet. Wanneer het nu in al die plaatsen wèl kan, is ons standpunt dan ook foutief? En zouden we dan niet eens een proef nemen, opdat we ons zoodoende kunnen overtuigen, of het al of niet kan Aan den anderen kant zegt men, hoe men het al of niet slagen der proef zal controleeren. Door den heer De Boer is daar alreeds een antwoord op ge geven, doch spreker zou nog willen vragen„Hoe komt men tot, de conclusie, dat het ambulantisme zoo bestaanbaar is? Men is toch ook op een zekere wijze tot die overtuiging gekomen Welnu, dan dient men op dezelfde wijze de conclusie trachten te maken of de proef is geslaagd al dan niet. De heer Dijstra moet met enkele woorden nog terug komen op een gedeelte van het door den heer Schaaf- sma gesprokene, naar aanleiding van hetgeen door spreker in het midden is gebracht. De voorstelling van zaken, zooals gedaan door den heer Schaafsma, bevredigt spreker in geen enkel op zicht, omdat die voorstelling niet klopt met de feiten. Spreker stemt toe, dat hij zich tot op zekere hoogte in den gedachtengang van den heer Schaafsma heeft vastgewerkt, maar van de andere zijde heeft hij de kwestie voorgelicht en toegelicht zoodanig, om het tot op dit oogenblik ingenomen standpunt aan een correctie te onderwerpen. In de vergadering van 11 Maart 1911 is deze zaak ook in den breede besproken, doch toen was er niet een, die met de sociaaldemocraten meeging. Als de proef genomen wordt, zal spreker daar vrede met nemen, al was het alleen maar, omdat hij er vrede mee moet nemen. Hij wil echter opmerken, dat het verband, dat is gelegd tusschen dit voorstel, en de wijze waarop het tot stand is gekomen, dezen mid dag niet duidelijk genoeg is uitgekomen. En ook, dat er heeren aanwezig zijn, die zich hebben voorge nomen thans voor het voorstel te stemmen, terwijl zij er zich vroeger tegen hebben verklaard. Daarom heeft spreker verband gelegd tusschen dit voorstel en de vei kiezingen en niet tusschen wijziging van den gedachtengang. Spreker gelooft, dat zijn conclusie de juiste is. De Voorzitter stelt voor om de debatten te sluiten. De heer Tulp zegt eigenlijk een leek te zijn op dit gebied en had niet over het onderwerp willen spreken. Hij wordt echter door den heer Dijstra uit zijn tent gelokt en deze mocht eens meenen, dat spreker weer in den strop zit. Spreker wil wel erkennen, dat hij ook niet voor afschaffing van het ambulantisme is, doch hij dweept niet met het tegenwoordige systeem, waaraan ook gebreken kleven, en nu ontzegt spreker den heer Dijstra het recht om hem niet te gunnen een proef te nemen met het andere systeem Wanneer zeer veel vakmenschen dit als het waie beoordeelen, waarom zou men het dan niet mogen beproeven Blijft men maar ali ijd bij het oude, dan komt men niet vooruit men moet met de nieuwe ideeën rekening houden en een eerlijke proef nemen. Wanneer het blijkt dat het resultaat niet gunstig is, kan men toch bij het oude blijven Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 December 1919. 293 Mevrouw Buisman-Blok Wijbrandi vindt wel dat de heer De Boer erg veel de schuld van alles geeft aan het ambulantisme. Deze meent, dat onder het kinder lijk intellect een groote verwoesting wordt aangericht door het geven van bergen huiswerk en dat zou dan alles het gevolg zijn van het ambulantisme. De heer De Boer weet echter ook wel dat hier allerlei andere dingen op van invloed zijn waren er geen examens dan zou er ook geen huiswerk mee gegeven worden en had men ook geen verwoesting van het kinderlijk intellect. Doch op deze manier, door de redeneering van den heer De Boer, krijgt het ambulantisme van alles de schuld. De heer Schoondermark (wethouder) zegt, dat zoo aanstonds uit de stemming wel zal blijken, dat hij tot de minderheid van het College behoort. Spieker wil echter even zijn motieven voor het partieele ambulantisme aanvoeren. Hij is een vurig voorstander van de belangen van het onderwijs en wil niet medegaan in deze proef, omdat hij een proef met een zaak die bestaat en welke hij goed oordeelt, niet noodig acht. Spreker wenscht geen proef te ne men met iets waarvan hij heilig overtuigd is dat 't minder is dan 't geen men heeft. Spreker zou nu willen voorstellen de debatten over het onderwerp te staken, ieder heeft toch zijn eigen vaste opinie daaromtrent, laat zich die van een ander niet opdringen, dus 't geeft niet, dat men er nog verder over uitweidt. De Voorzitter stelt stemming voor. De heer Zandstra vraagt of zij die het voorstel hebben ingediend nog niet het woord mogen hebben. De Voorzitter deelt mee, dat het voorstel van Bur gemeester en Wethouders, om een proef te nemen, in stemming zal worden gebracht. De heer De Boer vraagt het woord. De Voorzitter meent, dat de heer De Boer reeds zoo dikwijls het woord heeft gehad, dat de Raad maar moet beslissen of het wordt toegestaan. De heer Schoondermark (wethouder) vraagt stem ming daarover. Met 22 tegen 2 stemmen wordt besloten, den heer De Boer het woord te geven. Tegen stemmen alleen de heeren Schoondermark en Berghuis. De heer De Boer wil het heel erg kort maken en zal daarom, 't geen hij nog te zeggen heeft, punts gewijze behandelen. Door den heer Visser is gezegd, dat deze geen bezwaar zou maken, wanneer de onderwijzers zoo hoog stonden, dat hun geheele uitleving kon worden toevertrouwd. Hij vergeet echter de hoofden van scholen, die toch ook onderwijzers zijn. Of staan deze dan zoo bijzonder hoog? De hoofden van scholen dienen op dezelfde plaats te staan als de onderwijzers. Aan den heer Visser zou spreker wel eens willen vragen of deze iemand in staat acht onderwijs te geven volgens inzichten van een ander. De heer Visser meent dat de onderwijzer kan handelen volgens bepaalde inzichten, spreker verklaart echter dat hij dit slechts kan volgens eigen inzichten. Er is een beroep gedaan op de practijk van de school, doch in de practijk van de school staat het ambulant hoofd daarbuiten. De leiding aan de jonge onderwijzers, die de practijk niet kennen, zou moeten worden gegeven door men schen die dit niet meer kennen. Want het kennen moet worden omgezet in een kunnen en wel een voort durend verbeteren van het kunnen, en dit wordt door het ambulant hoofd niet onderhouden. Mevrouw Buisman heeft opgemerkt dat spreker het ambulantisme wat te zwaar heeft belast voor wat betreft de schuld van het veelvuldig voorkomende huiswerk, doch spreker wil opmerken, dat dit huis werk en het drillen der kinderen niet een gevolg is van de examens maar van de gestie van de hoofden van scholen, die aansluiting zoeken bij het u. 1. on derwijs, het m. u. 1. onderwijs en het middelbaar onderwijs. Als spreker het te zeggen had, zou hij zich hier niets van aantrekken, zou zijn leerlingen niet laten verongelukken door overlading, maar rekening houden met de draagkracht en het bevattingsver mogen der kinderen. Daarom moeten de kinderen worden beoordeeld door hen, die dagelijks met hen omgaan, maar niet door degenen, die in 't geheel niet met hen omgaan. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders, in stemming gebracht, wordt verworpen met 13 tegen 11 stemmen. Vóór stemmen de heer Terpstra, mevrouw Besuijen Lindeboom, de heeren Collet, Tulp, Tiemersma, Schaafsma, O. F. de Vries, Dijkstra, Zandstra, De Boer en Berghuis. Tegen stemmende heeren Visser, Franssen, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Lauten- bach, Dijstra, Van der Werff, De Vos, IJ. de Vries, Postma, Oosterhoff, Van Weideren baron Rengers, Schoondermark en Jansen. Niets meer te behandelen zijnde, wordt de ver gadering door den Voorzitter gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1919 | | pagina 8