876 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1919.
Voortzetting der vergadering op Maandag 29 December 1919.
Door den Wethouder van Onderwijs is gewezen
op Rotterdam, in verband met sprekers voorstel
omtrent kleinere klassen. De Wethouder van Onder
wijs heeft daarbij gezegd, dat ze daar hadden een
gomeenschapsprogram, waarin staat dat het maximum
aantal leerlingen 36 zal zijn. Wanneer echter hier
het maximum eens gesteld zou worden op 36, dan
had men hier reeds een belangrijke verbetering,
omdat er zeer veel klassen boven de 36 komen. In
dit verband zou spreker er echter ook op willen wijzen
dat in Rotterdam ook zoo'n afschuwelijke achterstand
is op het gebied van onderwijs, dat een maximum
van 36 leerlingen per klas daar een enorme verbe
tering is. De Wethouder van Onderwijs moest dit
geweten hebben.
Het kleiner maken der klassen zal meerdere kosten
ten gevolge hebben. Waar men nu in dit verband
ook heeft gezegd„de wal keert het schip", dacht
men, dat met dit „walkeerende schip" sprekers voor
stel van de baan was. Dat zou men wel hemelsgraag
willen, maar het gaat niet. Het beeld is hier door
den Wethouder van Onderwijs niet goed gebruikt
het is niet de wal, die het schip keert, maar de
onderwal en dien moeten we afgraven om het schip
aan wal te kunnen brengen. En die onderwal dat
zijn de ambulante hoofden.
Nu weer een rekensommetje.
De heer Jansen „Niet te moeilijk, hoor
De heer 08 Boer „Neen, 't zijn getallen met
nullen, 't zal wel binnen het bevattingsvermogen
van de heeren vallen." Wanneer in dezen Raad wordt
besloten tot het inrichten van kleiner klassen, ten
gevolge waarvan meer onderwijzers moeten worden
aangesteld zal dit het gevolg hebben dat men meerdere
kosten moet besteden aan het onderwijs. We hebben
hier echter een 13-tal leegloopende onderwijzers, de
ambulante hoofden
De heer Visser„Doen die dan niets
De heer Da Boer„Neen, die doen absoluut niets."
Het woord zegt het al: een ambulant hoofd beteekent
een wandelend hoofd. Ook het oordeel van een pae-
dagoog als Dr. Gunning luidt aldus. Spreker kan
zich niet voorstellen, dat de heeren, die niet zoo
goed als hij in onderwijs en in onderwijszaken thuis
zijn, zich niet refereeren aan het oordeel van zoo'n
man als Dr. Gunning, die naam heeft op dit gebied,
en dat zij hun eigen meening nog daarvoor durven
plaatsen.
Wanneer men dan kleiner klassen heeft, zijn er
meer onderwijzers noodig. Doch men heeft hier alreeds
surnumeraire onderwijzers, laat men nemen de 13 of
14 ambulante hoofden, die men reeds heeft en dan
meteen de klassen kleiner maken. Met die 13 over
tollige onderwijzers is best een school te maken, 't
raakt kant noch wal, dat die heeron maar rondloopen,
en dan hebben zij meteen een taak. Spreker wil het
nu nauwkeurig uitrekenen, neemt men het hoofd van
de te stichten school er nog bij, dan heeft men er
14, net het maximum aantal onderwijzers aan een
school. En deze 14 onderwijzers, gemiddeld gerekend
naar een salaris van 2500.besparen dan de ge
meente 14 X 2500.of f 35000.
Spreker vraagt of de heer Jansen het begrepen
heeft.
De heer Jansen „Ja, dank U wel."
De heer De Boer vervolgt, dat de Wethouder van
Onderwijs met artikel 21 van de wet op het lager
onderwijs ook wel graag de verordening zou wijzigen,
doch dat deze zegt, dat de wet het niet toelaat. Nu
wenscht spreker er echter op te wijzen, dat juist
artikel 21 eenige ruimte laat om een meer democra
tische schoolregeling in te voeren, want er staat ia
dat de regeling door hoofden dier scholen gezamenlijk
geschiedt onder goedkeuring van Burgemeester en
Wethouders en van den districtsschoolopziener.
Als spreker wethouder was, zou hij zeggen: ik
keur geen regeling goed dan die is vastgesteld na
gezamenlijk overleg van en door de gezamenlijke
leerkrachten.
Daar heeft toch de Wethouder van Onderwijs de
macht toe.
De heer Schoondermark (wethouder)„Dat kan
men toch zoo maar in de verordening niet neerzetten."
De heer De Boer „Ja zeker wel, als U het niet
kunt, zal ik de verordening wel maken. Dan behoeft
mijn naam er zelfs niet onder, daar wil ik wel afstand
van doen".
Spreker meent nu de dingen, die door den "Wet
houder van Onderwijs zijn gezegd, wel voldoende
weerlegd te hebbenvan den wal hebben we geen
last meer en de onderwal is nu ook al weggegraven,
't Is do vraag nu nog slechts of de Wethouder van
Onderwijs dit ook wenscht.
Door den heer IJ. do Vries is ter sprake gebracht,
dat spreker als het ware de onderwijzers een klap
in het aangezicht zou hebben gegeven. Spreker heeft
hier echter niet het oog gehad op die onderwijzers,
die het nalaten uit gemakzucht, bij die kinderen die
het noodig hebben. Zoo wijs is hij zelf ook wel, dat
dit niet goed is. 't Gaat hier niet om enkele gevallen
van kinderen, die bijgeholpen moeten worden ten
gevolge van ziekte enz. Maar 't gaat hierom, dat
groote groepen van kinderen zich niet meer kunnen
geven aan spel, ontspanning enz., maar zich moeten
opbergen in een kamer of zolderkamertje om het huis
werk af te maken, terwijl zij dan komen te staan voor
belangrijke vraagstukken, waar de jeugd niet voor
bestemd is. De kinderen moeten wel zooveel mogelijk
leeren, maar hun krachten mogen niet worden over
schreden. Er is helaas nog geen wet, die de kinderen
beschermt tegen misbruik van hun te zwakke krach
ten, evengoed als voor de honden bij de trekhonden-
wet.
En hier ook weer komt de wethouder van Onderwijs
aandragen met de wet en zegt, dat die 't niet mee
geven van huiswerk verbiedt. Er staat echter geen
lor van in die wet. Wanneer de onderwijzers en
hoofden besluiten om geen huiswerk mede te geven,
dan kan geen wet daar wat aan doen. Dan zal het
middelbaar onderwijs zich maar aan het lager onder
wijs moeten aanpassen.
De heer Visser heeft de kwestie van het ambulan-
tisme in verband gebracht met de leiding en
discipline, die er moet zijn in fabrieken en werk
plaatsen en heeft toen gezegd „ook in Uwe partij
moet leiding en discipline zijn". Spreker geeft dit
toe, doch zegt danwij hebben geen baas die zegt:
zoo en zoo moet je doen, doch wij bepalen samen
hoe het moet zijn.
En dat willen de sociaal-democraten ook bier, er
moet leiding zijn en discipline, maar deze moet be
rusten bij de schoolvergadering en de uitvoering
van hare besluiten berust bij het hoofd der school
Dat is het precies wat zij wenschen en dan krijgt
men ook menschen, die een levenstaak krijgen te
vervullen. In dien geest moet het onderwijs worden
geleid.
De heer Schoondermark (wethouder) zegt, dat het
sommetje, dat de heer De Boer den Raad heeft
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1919.
Voortzetting der vergadering op Maandag 29 December 1919.
377
voorgelegd, heelemaal niet klopt. De heer De Boer
zegt, dat als we kleiner klassen maken, dit geen
cent kost, als de ambulante hoofden worden afge
schaft. Doch met die hoofden voor de klas te zetten
zijn we er niet. Er is straks gezegd dat er niet aan
elke school een ambulante of reserve-onderwijzer
behoefde te zijn, maar spreker heeft de heilige over
tuiging, dat het dan geen half jaar zou duren dat
men b.v. het geval kreeg dat Burgemeester en Wet
houders moesten zeggen zooveel zieke onderwijzers
zijn er en zooveel kinderen loopen er op straat, en
dat de Raad dan wel gauw zou zeggenzorg er voor,
dat er geen een klas meer naar huis gestuurd behoeft
to worden.
In zijn berekening zijn voorts de reserve-onder-
wijzers door den heer De Boer genegeerd.
Als we eens een rekening gaan opzetten in verband
met het aantal klassen, die we hier hebben en
dit loopt dan in hoofdzaak over de scholen 1, 5, 6,
7, 8, 9, 10, 11 en 13 wanneer we aan die scholen
berekenen hoeveel klassen er zijn, komen we tot
een zoodanig aantal, dat wanneer we het maximum
aantal leerlingen per klas brengen van 40 op 30, er
dan een 30-tal onderwijzers meer noodig zullen zijn.
Die 30 onderwijzers, met een gemiddeld salaris van
2000.zullen dus al 60.000.'s jaars kosten,
behalve dat er dan ook nog een paar scholen bij
gebouwd moeten worden. En deze bouw zal in de
tonnen loopen, zoodat men voor rente en aflossing
en de noodige leermiddelen dan nog wel 40 000.
's jaars kan rekenen. We komen daardoor tot een
som van f 100.000.'s jaars, en dus om het aantal
leerlingen per klas te brengen van 40 op 30 zal dit
's jaars de gemeente een ton meer moeten kosten.
En nu begint spreker te zeggen de wal keert het schip.
De heer Schaafsma zegt, dat alles voor het onder
wijs moet gebeureu, doch spreker meent, dat de heer
Schaafsma nu toch wel weet hoe het met de finan
ciën staat, 't Is al jaren zoo gegaan en nu kan het
I plotseling geen dag en geen uur meer wachten. Er
komt nog bij, dat een goed onderwijzer die voor zijn
taak berekend is, evengoed een klas van 40 kan
hebben als een middelmatig onderwijzer een van 30.
Dat de eerste dan zwaarder werk heeft erkent spreker
volmondig, en daaruit blijkt ook wel, dat hij de
richting van kleiner klassen wel op wil. Op'toogen-
blik durft hij echter niet te komen met voorstellen
daaromtrent en hij kan ook niet meewerken om op
't oogenblik een uitgave van f 100.000.te doen
besteden ter verkleining der klassen.
De heer De Boer wenscht nog een enkel woord
te spreken naar aanleiding van de cijfers door wet
houder Schoondermark genoemd ten opzichte van het
verkleinen der klassen. De wethouder meent dan, dat,
als men het ambulanti-me afschaft en het verkleinen
van klassen wordt ingevoerd, dit de gemeente
jaarlijks een f 100,000.zal kosten. Spreker zou dan
echter de vraag willen stellen aan den wethouder van
onderwijs: wat kosten ons op het oogenblik de plaats
vervangende leerkrachten? Do wethouder moet niet
zeggen, dat als een onderwijzer ziek is, diens klas
langdurig wordt waargenomen door het ambulant
hoofd. Dan worden öf de klassen gecombineerd, óf er
komt een plaatsvervangend onderwijzer voor de klas!
Dus, die kosten zijn er nu ook al. En dan, ieder heeft
kans om ziek te worden, dan moet de wethouder nog
met veel grooter begrooting komen, dan moet hij voor
elk onderwijzer een reserveonderwijzer nemen. Spre
ker zou in verband hiermee wel gaarne eens een statistiek
willen hebben van de ziektegevallen bij de onderwijzers
°p de lagere scholen te Leeuwarden, om daaruit op
to maken of hetgeen, wat de wethouder zoo fataal
acht, werkelijk zoo erg is. En als de kosten er zijn,
dan worden ze ten minste door de kosten van het
ambulantisme niet opgedreven, wanneer dit wordt
afgeschaft.
Mevrouw BesuijenLindeboom heeft intusschen
de vergadering verlaten.
Mevrouw Buisman Blok Wijbrandi merkt op, dat
hier steeds gesproken wordt, dat het ambulante hoofd
niets doet, er is zelfs gezegd, dat hij niets doet dan
wandelen. Spreekster echter meent, dat hier de ver
ordening voorschrijft, dat het hoofd verplicht is een
zeker aantal lessen te geven.
De heer Schoondermark (wethouder): „Ja, dat is
zoo". Spreker zegt, dat er op 't oogenblik in de ver
ordening staat, dat het hoofd van elke school verplicht
is 6 uur les te geven, maar de praktijk leert, dat hij
er wel 12 geeft. En wanneer door spreker onder de
oogen wordt gezien of het ambulantisme ook ver
betering kan ondergaan, dan zal hij ook dat nog eens
weer onderzoeken of het aantal uren voor hen ook
te klein is.
Naar aanleiding van hetgeen de heer De Boer naar
voren heeft gebracht omtrent het vervullen van
plaatsen bij ziekte zal spreker ook onderzoeken of
door het invallen van het hoofd hierin geen ver
betering is te brengen. En ook naar aanleiding van
wat door den heer Dijstra is gezegd, zullen Burge
meester en Wethouders ook onderzoeken of er ver
betering is te brengen in het stelsel zooals het op
't oogenblik is.
De heer Visser zegt, dat zooals de vragen zijn be
antwoord door den wethouder van onderwijs, spreker
eerlijk gezegd de werkprestaties van de ambulante
hoofden nog meevallen. Stellig heeft echter de wet
houder van onderwijs ook gemeend, dat de ambulante
hoofden een zeker aantal uren les moeten geven en
verder hun tijd dienen te besteden aan controle, ad
ministratie, enz.
De heer De Boer en partijgenooten doen niets dan
de werkzaamheden van het ambulante hoofd betwij
felen en er worden qualificaties geuit, ook tegen den
wethouder van onderwijs, die niet door den beugel
kunnen. Spreker kan zich indenken, dat een partij
zich met de werkprestaties van het hoofd en daarmee
in verband zijn salaris niet kan vereenigen, en dat
zij dan verkiezen het stelsel af te schaffen, maar met
het betwijfelen van de werkzaamheden van het hoofd
doen zij absoluut niets.
Niet te allen tijde zit echter het belang van een
persoon in een zaak in het aantal uren, dat hij werkt,
maar wel in het belang zelve. Bij een bedrijf is de
leider niet gebonden aan een aantal uren, maar ook
hier geldt het spreekwoord„Het oog des meesters
maakt het paard vet". Het kan zich voordoen dat
een hoofd, die een goeden kijk op de zaak heeft, zich
het meest er aan wijdt om orde, regel en discipline
ten uitvoer te brengen en op die manier kan het
wenschelijk zijn, hem niet een te groot aantal lesuren
te geven. Bovendien heeft het hoofd geen voldoende
intellectueele kennis meer, zoodat de 8 uren, die hij
b.v. les zou geven, niet van dezelfde waarde zullen
zijn als van iemand die deze intellectueele kennis wel
bezit. De eene arbeidsprestatie heeft in de gegeven
gevallen meer waarde voor de gemeenschap dan de
andere. Men neme dan ook voor de hoofden niet te
veel lesuren want de tijd, benoodigd voor het hand
haven van regel en orde en voor het besturen der
school, moet men niet te gering schatten. En het
lijkt spreker dan ook vreemd dat die factoren als
controle, administratie enz., in 't kort de geheele
techniek van de school, kunnen worden uitgeschakeld.
Wanneer de ouders toch ook vragen hebben te stellen
ten opzichte hunner kinderen, moeten zij toch bij
iemand terecht kunnen en die iemand is het hoofd.