IflKferisg van Dinsdag 1G Fetai 1920. 54 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Januari 1920. den heer Visser en meent, dat dit het eerst in stem ming moet worden gebracht. Daar de meeningen in den Raad verschillen, welk voorstel den voorrang heeft (zooals uit de verwarde discussie blijkt), motiveert spreker zijn meening hierop, dat het voorstel van den heer Visser een amendement is op het voorstel- Dijkstra-Jansen, daar dus wel degelijk bij behoort en dus als zoodanig het eerst in stemming moet worden gebracht. De heer Visser zegt, dat zijn voorstel een geheel ander voorstel is. Het is wel een voorstel over dezelfde materie, maar nieuw, en het staat geheel naast dat van de heeren Dijkstra en .lansen. Hij merkt nog op, dat zijn voorstel een concreet en zuiver omlijnd voor stel is, veel positiever dan dat van de heeren Dijkstra en Jansen. De heer Nijholt zegt, dat deze voorstellen één ding gemeen hebben, n.l. het principe van het niet verkoopen van sterken drank op bepaalde dagen. Laat men dus eerst over dit principe stemmen. Het voorstel-Visser wil positief de invoering op 1 Januari 1921, het voorstel-Dijkstra-Jansen wenscht den tijd van in werking treding in 't midden te laten, daar dient dus die tijd bij de verordening te worden vastgesteld. De Voorzitter merkt ook op, dat het voorstel van de heeren Dijkstra en Jansen veel verder gaat, dan het voorstel van den heer Visser. Spreker gelooft thans, dat het 't beste is het voorstel-Dijkstra-Jansen in stemming te brengen. Spreker wilde eerst ook anders, maar meent nu toch dat het beter is, het zoo te doen. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van de heeren Dijkstra en Jansen, in stemming gebracht, wordt verworpen met 12 tegen 13 stemmen. Vóór stommen: de heer Zandstra, mevrouwBesuijen Lindeboom, de heeren Collet, Schaafsma, Dijkstra, Tiemersma, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren O. F. de Vries, Nijholt, De Boer, Jansen en Terpstra. Tegen stemmen de heeren Visser, Fransen, Lauten- bach, Van "Weideren baron Rengers, Dijstra, Oosterhoff, Van der Werff, Tulp, De Vos, Postma, Berghuis, IJ. de Vries, en Schoondermark. De beraadslagingen worden heropend. De heer Dijkstra zegt, dat hier een misverstand is. De zaak zit zoo het verschil tusschen de voorstellen is, dat de heer Visser uitdrukkelijk spreekt van verbod tot verkoop „in 't klein" en een datum van in werking treding voorstelt. Daarom hebben de heer Visser en anderen tegen sprekers voorstel gestemd, zij willen dien datum nadrukkelijk bepalen. Wanneer de Voor zitter het voorstel-Visser nu in stemming brengt wordt dit aangenomen. In beide voorstellen is geen verschil in principe, absoluut niet. In 't voorstel-Visser is alleen sprake van verkoop in 't klein en een datum van in werking treding. Misschien was het beter geweest het te beschouwen als een amendement op sprekers voorstel, doch de Voorzitter hoeft de zaak vertroebeld. Er is hier niemand van de raadsleden, die de bedoeling heeft, dat het voorstel-Visser nu ook van de baan is, behalve de heeren die ook tegen het principe stemmen. De heer Vissor herhaalt zijn voorstel naar voren te hebben gebracht als staande vrij van het voorstel van do heeren Dijkstra en Jansen. Sprekers voorstel kan dus nu worden behandeld. Hij heeft tegen het voorstel van de heeron Dijkstra en Jansen gestemd, opdat zijn voorstel zou worden behandeld. De Voorzitter acht behandeling van het voorstel van den heer Visser niet meer noodig mon kan tot stemming overgaan. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van den heer Visser wordt met 17 tegen 8 stemmen aangenomen. Vóór stemmen de heeren Visser, Zandstra, mevrouw BesuijenLindeboom, de heeren Collet, Lautenbach, Van der Werff, Schaafsma, Dijkstra, Tiemersma, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren O. F. do Vries, Nijholt, De Boer, Postma, IJ. do Vries, Jansen en Terpstra. Tegen stemmen: de heeren Fransen, Van Welderen baron Rengers, Dijstra, Oosterhoff, Tulp, De Vos, Berghuis en Schoondermark. De behandeling van 15. Agenda no. 17). Voortzetting der behandeling van het voorstel van Burgemeester en Wethouders tot oprichting van een buitengewone school voor lager onder wijs achterlijke hinderenmet de daarop ingediende amendementen en het nader voorstel van Burgemeester en Wethouders bijlagen 28, 36, 44 en 48 van 1919) en 16. Agenda no. 13). Rapporten der reclame-com missie omtrent bezwaarschriften in beroep tegen aanslagen in de plaatselijke directe belasting naar het inkomen, dienst 1919 wordt aangehouden tot de volgende vergadering, waarna de vergadering door den Voorzitter wordt gesloten. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Februari 1920. 55 Tegenwoordig 18 leden, te weten de heeren Schaaf sma, Oosterhoff, Terpstra, Van der Werff, Tiemersma, Zandstra, Dijkstra, O. F. de Vries, Tulp, Nijholt, Van Welderen baron Rengers, De Vos, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Berghuis, De Boer, IJ. de Vries, Schoondermark en Jansen. Afwezig 7 leden, waarvan met kennisgeving de heer Postma, zonder kennisgeving mevrouw Besuijen Lindeboom en de heeren Collet, Dijstra, Lautenbach, Fransen, en Visser, Voorzitterde heer Jhr. mr. J. M. van Beyma, Burgemeester. I. Wordt medegedeeld: 1. dat Gedeputeerde Staten: a. hebben goedgekeurd het raadsbesluit d.d. 13 Januari 1.1. tot verhuring van de woningen Kruis straat no. 25, Westerplantage no. 18 en Keizersbuurt no. 65 en waarbij Burgemeester en Wethouders zijn gemachtigd woningen in de Keizersbuurt bij de week te verhuren b. voor kennisgeving hebben aangenomen de ver ordening tot verdeeling der kieskringen, waarin de gemeente verdeeld is voor de verkiezing van leden van den raad. De mededeelingen onder punt 1 sub a en b worden voor kennisgeving aangenomen. c. hebben bericht dat voor de voorgestelde ver hooging van het presentiegeld voor de raadsleden van f 5.tot f 7.50 voor elke vergadering geen termen zijn gevonden. De beraadslagingen worden geopend. De heer Dijkstra vraagt naar aanleiding van deze beslissing het woord. Spreker wil er aan herinneren, dat hij heeft voorgesteld het presentiegeld van 5. op 7.50 te doen brengen en hij heeft dit niet alleen voorgesteld, maar ook gemotiveerd. Hij heeft er op gewezen, dat men in de functie van raadslid ver schillende benoodigdheden moet aanschaffen, die be langrijk duurder zijn dan voorheenhet aanschaffen van het meest eenvoudige boekwerk loopt er al in, de dagbladen zijn veel duurder enz. Nu zeggen Ge deputeerde Staten wij hebben geen termen gevonden, dus we vinden het niet noodig. Spreker herinnert er ook nog aan, dat hij toen en passant er nog bij gevoegd heeft de vele commissievergaderingen, die veel verzuim ten gevolge hebben en hij wenscht er den nadruk op te leggen, dat eenige verhoo ging van het presentiogeld volstrekt geen betaling is, het is slechts eenige vergoeding voor 't gemaakte tijdsverzuim, anders niet. Zijn idee is geweest, dat eenige verhooging van het presentiegeld als een kleine tegemoetkoming in de vele commissievergaderingen enz. alleszins verdedigbaar was. Gedeputeerde Staten oordeelen echter anders. Spreker wil echter thans zoo vrij zijn met den heer Nijholt het volgende voorstel in te dienen „Ondergeteekenden noodigen Burgemeester en Wet houders uit alsnog een post op de begrooting 1920 „aan te brengen, waaruit eventueelo vergoedingen „voor raadscommissiën kunnen worden betaald". De Voorzitter wil opmerken dat een dergelijk be sluit, als hier in de uitnoodiging van den heer Dijkstra vervat, onlangs door de gemeente Opsterland is ge nomen, welk besluit echter door de Kroon niet is goedgekeurd, omdat deze niet op het standpunt staat, dat voor commissievergaderingen presentiegeld kan worden toegekend. Den heer Dijkstra was zulks niet onbekend, maar er moet toch een oplosssiug komen. Dat de Kroon het tot nog toe heeft, geweigerd slaat natuurlijk op de wetsbepaling. Doch verschillende gemeenteraden wijzen nu reeds op die leemte. Voor eenige verhooging van presentiegeld waren Gedeputeerde Staten niet te vinden. Deze kwestie zal hen ook wel passeeren, misschien zal het door hen worden afgewezen, maar dan zal ook dit verzoek, met sprekers gedachtengang, de Kroon bereiken en dan zal men in den Haag toch wel zoo langzamerhand tot de conclusie komen dat er toch iets op gevonden moet worden. Gedeputeerde Staten oordeelen het niet noodig, maar daarmee is het volstrekt nog niet afgeloopen. De Voorzitter vraagt, of dit de weg wel is die moet worden bewandeld, om het gedaan te krijgen. De Kroon stelt zich op het standpunt, dat het thans niet mogelijk is; men behoeft er dan ook niet aan te twijfelen, dat wanneer dit besluit hier in Leeuwarden wordt genomen en men na een afwijzende beschikking van Gedeputeerde Staten in beroep bij de Kroon zal komen, do zaak denzelfden loop zal hebben als die van Opsterland. Is het dan niet beter, aan den Minister te vragen om wetswijziging? Dat is wel te doen. Doet men, wat de heer Dijkstra wil, dan geeft dit veel administratieve rompslomp Gedeputeerde Staten keuren 't niet goed, men gaat in beroep bij de Kroon en krijgt toch dezelfde uitspraak als een paar weken geleden is gedaan. Men komt daar dus niets verder meeer wordt aan een hoop menschen veel. last bezorgd, doch zijn doel bereikt men er niet mee. Want of de eensluidende besluiten van verschillende gemeenteraden voor de Kroon een reden zullen zijn om wetswijziging voor te stellen, is voor spreker nog een groote vraag. Daarom zou spreker eerder in overweging geven om van dezen Raad een drang te doen uitgaan om wetswijziging te verkrijgen. Om redenen als door den heer Dijkstra genoemd, wordt toch een verhooging van het presentiegeld billijk geacht en deze is niet toegestaan, terwijl ook toekenning van presentiegeld voor commissievergade ringen niet mogelijk zal zijn, als zijnde dit door de Regeering in strijd met de wet geacht. De Raad moet derhalve trachten dit beletsel te doen wegnomen. De heer Dijkstra kan zich daarmee vereenigen. Hij zal het voorstel, dat hij heeft ingediend, terugnemen om straks een voorstel in te dienen, dat ongeveer zal beantwoorden aan 't geen door den Yoorzttter is gezegd. De Voorzitter vraagt, of de heer Dijkstra dan het punt thans nog wenscht aan te houden maar in deze vergadering nog te behandelen, of dat hij het wenscht te doen in een volgende vergadering. De heer Dijkstra meent, dat het ook wel zoo kan. Als Burgemeester en Wethouders toezegging doen, dat er in dier voege, als door den Voorzitter is aan bevolen, van het college een verzoek naar den Minister gaat, dan is dat spreker ook goed. De Voorzitter kan daaromtrent namens Burgemeester en Wethouders toezegging doen. De heer Dijkstra „Dank U". De beraadslagingen worden gesloten,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1920 | | pagina 1