164 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 April 1920.
krachtens raadsbesluit van 25 Maart 1919, buiten
gewoon af te lossen
over het jaar 1920 een bedrag van 45,000.
over de jaren 1921 t/m 1925 per jaar
een bedrag van15,000.
over de jaren 1926 t/m 1929 per jaar
een bedrag van20,000.
NOTA betreffende het voorstel tot het aangaan
der geldleening.
Na het afdrukken van het voorstel werd het bij
de stukken overgelegde schrijven van Gedeputeerde
Staten ontvangen.
In verband daarmede stemt het voorstel niet geheel
overeen met ontwerp II, waarin nog met het schrijven
van Gedeputeerde Staten rekening kon worden ge
houden.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Oosterhoff wenscht een vraag aan Burge
meester en Wethouders te stellen.
Uit het voorstel blijkt, dat Burgemeester en Wet
houders zelf nog al met de resultaten van hun
bemoeiingen ingenomen zijn. Een clausule uit de
de toelichting toch luidt: „Wij meenen er met nadruk
op te moeten wijzen, dat, eene zoo uiterst gunstige
gelegenheid om geld te krijgen en dan nog wel op
eenvoudige schuldbekentenis, derhalve zonder druk
kosten en zegels van obligatiën, zich niet gemakkelijk
weer zal voordoen en daarom naar onze meening niet
ongebruikt moet worden voorbijgegaan".
In dat groote optimisme kan spreker tot zijn spijt
niet deelen. Wel wordt de leening aangegaan tegen
6 pCt. en a pari, maar er is één bepaling die een
zeer ongunstige is, deze n.l. dat de leening in de 40
jaar dat zij loopt, niet mag worden geconverteerd.
Dat beteekent, dat men aan dit geld van 6 pCt. vast
zit, ook al daalt de rentestandaard tot 8 a 4 pCt.
Dat is een moeilijke en zware bepaling, waardoor
voor spreker al 't mooie van de leening af gaat. Hij
geeft toe dat het moeilijk is om een leening te
plaatsen, maar zou nog liever op een koers van 98Ya
a 983/4 leenen, dan op deze voorwaarde.
Het is meer een kwestie van gevoel dan van weten
schap. Niemand kan zeggen, hoe de rentestandaard
zich zal gaan richten, en spreker kan dit minder dan
iemand anders, maar toch zou hij willen vragenHebben
Burgemeester en Wethouders het niet op een andere
wijze geprobeerd om de leening te plaatsen? Er is
waarlijk een groot bezwaar aan verbonden om zich
gedurende 40 jaar te binden aan een leening van
6 pCt., waar er verschillende economen zijn, die zeer
spoedig een minder hooge rente verwachten.
In de tweede plaats worden hier aangeboden twee
voorstellen tot begrootingswijziging.
Spreker heeft bij de behandeling der begrooting
gevraagd, of het niet mogelijk zou zijn om zoo nu
en dan aan den Raad over te leggen de wijzigingen,
die in de begrooting zijn aangebracht. Er is toen
toegezegd, dat Burgemeester en Wethouders die op
merking zouden overwegen, maar van't resultaat van
die overwegingen heeft de Raad nog niets gezien.
Daarom is spreker zoo vrij thans die vraag te herhalen.
De heer Nijholt is 't met den heer Oosterhoff eens
dat dit niet zoo'n heel gunstige gelegenheid is. De
bezwaren, door den vorigen spreker genoemd, worden
door hem gedeeld.
Maar ook heeft spreker bezwaren tegen de aflossing,
zooals die wordt voorgesteld.
Gedeputeerde Staten willen dat de leening in kortoren
tijd dan veertig jaar zal zijn afgelost, en omdat deze
leening nu niet vlugger kan worden afgelost, vindt
men er iets anders op. Dit, dat men buitengewoon
aflost op 5 pCt leeningen, die men vroeger heeft
aangegaan. Dan lost men dus op de 5 pCt leening
af, terwijl de 6 pCt leening blijft loopen. Spreker
berekent dat men op deze wijze na tien jaar/2000.
per jaar verliest. Als men nu de leening gesplitst
had in één van 1.800.000.die in 40 jaar werd
afgelost, en in een van 200.000.die in 10 jaar
zou worden afgelost, dan bereikte men ten aanzien
van Gedeputeerde Staten hetzelfde, en dat gaf een
groot voordeel voor de gemeentekas.
De heer Berghuis (wethouder) kan' beide sprekers
niet veel antwoorden.
't Is niet dat Burgemeester en Wethouders zoo
optimistisch staan tegenover deze leening, zooals de
heer Oosterhoff veronderstelde, neen, maar omdat ze
zoo vreesden dat 't niet mogelijk zou zijn om op andere
wijze geld te krijgen, dat zij hebben voorgesteld deze
leening te sluiten.
De heer Oosterhoff zei reeds dat het een gevoels
kwestie is, of de rentestandaard zal toe- of afnemen.
Dat is eenzelfde kwestie als met de loonen en de
vraag of die zullen stijgen en dalen. Beide zaken
houden trouwens nauw verband' met elkaar. Burge
meester en Wethouders deelen't gevoel van diegenen,
die denken, dat de rentestandaard niet veel zal teruggaan.
Op de vraag, of Burgemeester en Wethouders niet
op een andere manier hun voelhorens hebben uitge
stoken, kan bevestigend geantwoord worden. Deskun
digen waren evenwel van meening, dat het raadzaam
zijn zou, om deze leening aan te gaan, want anders
zou 't kunnen zijn, dat de noodige betalingen niet
zouden kunnen worden gedaan. Nog deze week is een
leening van een gemeente in deze provincie, welke
vroeger gewoon was om haar leeningen onder eigen
ingezetenen te plaatsen, totaal mislukt. De heer Ooster
hoff noemde een koers van 98x/2 pCt, maar spreker
betwijfelt, of de gemeente daarvoor zou kunnen leenen.
De provincie is geslaagd met hare leeningen, maar
die heeft ook geen 100 pCt in de kas gekregen.
De heer Oosterhoff997a pCt.
De heer Berghuis (wethouder). Neen, ook geen 9972
pCt. Ik reken met den koers die in de kas komt, niet
met wat naar buiten uitgaat.
Wat de aflossing betreft, er is ook geprobeerd deze
op een andere manier te vinden. Men heeft evenwel,
omdat er haast gemaakt moest worden, reeds verband
gezocht met Gedeputeerde Staten, om op korten termijn
de leening goedgekeurd te krijgen. Op 't voorgestelde
is nu met Gedeputeerde Staten overeenstemming
gekregen.- 't Idee om op een leening ter keuze van
den Raad de extra-aflossing te reserveeren, lijkt spreker
niet voor goedkeuring vatbaar. Op 't oogenblik is 't
niet mogelijk anders dan op de leening, welke is
voorgesteld, extra af te lossen.
De splitsing van de leening zal ook niet opgaan,
omdat de aanbieding voor een leening van 40 jaar
geldt. De aanbieding is nu eenmaal niet anders,
't Geldt hier: aannemen of niet. Verschillende ge
meenten in Nederland waren trouwens even blij als
de gemeente Leeuwarden met deze aanbieding. O.a.
de gemeente Leiden heeft op dezelfde condities een
leening gesloten. De niet-converteerbaarheid is natuur
lijk een lastige bepaling, maar men kan geen andere
voorwaarden bedingen en zal zich er dus bij moeten
neerleggen.
De heer Oosterhoff merkt op, dat als men op geen
andere manier geld kan krijgen, men er natuurlijk
genoegen mee moet nemen. Maar zou 't niet beter
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 April 1920. 165
zijn geweest, eerst nog een openbare leening uit te
schrijven? Als de eene gemeente niet slaagt, daarom
kan een andere wel slagen. Zoo lang men 't zelf niet
geprobeerd heeft, kan men niet zeggen, dat er geen
andere manier is. Natuurlijk, 't geeft eenige bezwaren,
maar als men 't probeerde, dan had men althans
de goede en de kwade kansen. Nu heeft men alleen
de kwade kansen.
De heer Nijholt is van meening, dat het toch zonder
groot bezwaar zou kunnen dat men 1,800,000.—
leende op de voorwaarden dezer leening tegen
aflossing van 40 jaar en tevens een andere leening
afsloot, om in 10 jaar af te lossen. Zelfs al zou men die
laatste leening van 200,000.tegen een ondenkbaar
hoog percentage, b.v. zeven procent moeten onder
brengen, dan was 't voor de gemeente nog veel voor-
deeliger. Spreker berekent, dat het per jaar 2000.
voordeel voor de gemeente zou opleveren. En de
Verzekeringsbank heeft toch zeker geen bezwaar
tegen een leening van 1.800,000.
De heer Berghuis (wethouder) antwoordt den heer
Oosterhoff, dat Burgemeester en Wethouders vol
doende alles geprobeerd hebben. Maar men behoeft
een leening die in den goeden, gezonden tijd geprobeerd
is, doch mislukt, niet in een ongezonden tijd weer te
probeeren. Voor een paar jaar is immers een leening
van de gemeente mislukt.
Ten aanzien van wat de heer Nijholt zei, merkt
spreker op, dat als men 200,000.aldus plaatste,
men die ook heeft af te lossen en dan ging de termijn
voor de leening van 1,800,000.tot 36 jaar terug,
't Idee is niet overdacht, moet spreker verklaren.
Men had zooveel geld noodig en heeft geprobeerd
dat op de voordeeligste condities te krijgen. Spreker
kan zoo niet zeggen, dat het idee van den heer
Nijholt voordeel geeft Spreker gelooft het echter
niet. De groote vraag is, hoe de leening van ƒ200,000.—
zou worden afgesloten.
De heer Nijholt begrijpt niet, dat de heer Berghuis
hem niet begrijpt Sprekers bedoeling is enkel, dat
men, wat men tegen een betrekkelijk lage rente
heeft, niet of zoo langzaam mogelijk moet aflossen.
De heer Berghuis (wethouder) verklaart, dat men
naar zijn meening, bij wat de heer Nijholt wil, vast
loopt met de aflossing. Men moet, zoo wenschen het
Gedeputeerde Staten, in 10 jaar/450,000.aflossen.
De Rijksverzekeringsbank wilde de leening sluiten
met een aflossingstermijn van 40 jaar. Die termijn
was Gedeputeerden te lang en nu heeft men 't ge
vonden door buitengewone aflossingen op andere
leeningen. Ging men nu nog verder, dan zou, meent
spreker, de druk op de belastingbetalers te sterk worden
Spreker betuigt evenwel zijn spijt, dat de heer
Nijholt hem niet eerder over deze zaak gesproken
heeft, als lid der financieele commissie.
De heer NijholtAls lid van de financieele com
missie is daar met mij niet over gesproken.
De heer Berghuis (wethouder): Veertig jaar aflos
sing is gezegd.
De heer Nijholt: Er is alleen telefonisch gesproken
over aflossing in 40 jaar. Dat andere is niet ter sprake
gekomen, 't Schijnt dat Burgemeester en Wethouders
't niet noodig gevonden hebben om de financieele
commissie daarover te raadplegen.
Spreker wil niet meer of minder aflossen, doch
't zelfde, alleen niet op de 5 pet. leening. Gedepu
teerde Staten kunnen daar toch weinig bezwaar tegen
hebben, 't Gaat immers over dezelfde aflossing, maar
van een andere leening.
Spreker zal geen voorstel doen, maar wil toch straks
aan den wethouder een berekening overleggen, zoo
dat die kan zien, dat spreker gelijk heeft.
De heer De Boer hoort tot zijn verwondering, dat
over de voorwaarden der leening de financieele com
missie niet is geraadpleegd, en dat over de leening
zelf in een telefoongesprek is beraadslaagd. Spreker
is van meening, dat over zoo'n ingrijpende aangelegen
heid toch wel de financieele commissie moet worden
gehoord. Hij stelt daarom voor, het voorstel aan te
houden, opdat alsnog de financieele commissie ge
hoord kan worden over de aflossing en het rentetype.
De heer Berghuis (wethouder) verzet zich tegen dit
voorstel. Vóór 1 Mei moet deze 6 percents leening
gesloten zijn of de gemeente kan haar niet meer sluiten
zonder financieel nadeel. Dat moet de Raad wel be
denken.
Dat de leden der financieele commissie per telefoon
zijn gehoord, is een gevolg hiervan, dat deze zaak
gereed gemaakt moest worden tijdens sprekers ziekte.
Spreker heeft hen persoonlijk opgebeld en met hen
gesproken. Hij heeft hun de slotvoorwaarden voor
gelezen, en het bedrag genoemd wat naderhand ge
beurd is, dat is pas sedert 3 a 4 dagen bekend, en
daar had men dus niet over kunnen vérgaderen. Dat
betreft de voorwaarden, door Gedeputeerde Staten
gesteld. Burgemeester en Wethouders hebben n.l., om
't mogelijk te maken dat Gedeputeerden a.s. Donderdag
alsnog de leening zouden goedkeuren, zich vooraf met
dat college verstaan. Om over die zaak de financieele
commissie nog te hooren, daarvoor was geen tijd,
zooals trouwens wel blijkt uit de kattebelletjes die
bij 't voorstel zijn rondgezonden.
Men zal dus moeten toegeven, waar 't college aan
een termijn was gebonden de brief van de Rijks
verzekeringsbank verraste 't college zelf. Ze hield in,
dat 't geld met 1 Mei disponibel was en de vraag,
of de gemeente 't wilde hebben of niet. In 't per
soonlijk onderhoud, dat spreker met de directie had,
wilde men eerst maar 1 millioen afstaan. Daarom
verraste 't aanbod, want er zijn heel wat gemeenten
die daar aankloppen. De Bank kan 't geld meer dan
kwijt, daar tal van gemeenten graag met haar leeningen
afsluiten.
De Raad moet het nu zelf weten, of men wenscht,
dat men komt te zitten met werken, die niet uitge
voerd kunnen worden, omdat er geen geld is.
De heer Visser vreest, dat men door aanhouding
kans loopt, dat de leening niet zal kunnen worden
geplaatst. Dat moet men in elk geval zien te voor
komen.
De heer Oosterhoff steunt het voorstel-De Boer.
Dat men vóór 1 Mei moet beslissen is geen onover
komelijk bezwaar. Dan kan men toch een spoedver
gadering houden
De Voorzitter: We zouden ook een half uur kunnen
pauzeeren.
De heer OosterhoffJa. In elk geval kan men 't
wel voor 1 Mei behandelen.
De Voorzitter zegt, dat als nu werkelijk blijkt, dat
er hier niet gedacht is aan de oplossing door den
heer Nijholt aan de hand gedaan, en als de mogelijk
heid bestaat dat die oplossing voordeel geeft, spreker