196 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Mei 1920. men de geschiedenis er van nagaat, ziet men ook dat de scholen zijn ontstaan op de wijze als de heer Tulp zegt, dat is juist de kwestie. Vroeger is als opleidingsschool van de H. B. S. voor jongens de school van den heer Postma genomen, toen de Mid delbare meisjesschool werd opgericht, die op een ge heel andere leest is geschoeid dan de jongens H.B S. is ook voor die Middelbare meisjesschool een opleidings school in het leven geroepen. Spreker gelooft dan ook dat de opleiding aan de school van mej. Schönfeld geheel veranderd zal moeten worden, als zij toegan kelijk wordt voor jongens. De scholen zullen gereor ganiseerd moeten worden, als gevolg van de nieuwe wet, maar dat was ook juist het motief van de school commissie, dat deze heeft gezegd, dat men hier op 't oogenblik in geen geval mee moest beginnen. Dat de ouders van de jongensschool er tegen zijn, dat daar ook meisjes kunnen komen, blijkt heelemaal niet, die daar tegen co-educatie zijn, zijn 13 ouders van kinderen van de geheele school, terwijl 110 ouders van kinderen van de meisjesschool vragen om liun de school, zooals zij is, te laten houden. De beraadslagingen worden gesloten. De Voorzitter zal thans het eerst in stemming brengen het amendement van den heer De Boer. Dit komt hier op neer, dat wordt voorgesteld om op beide scholen der eerste klas de co-educatie in te voeren. Wordt dit amendement verworpen dan komt in stem ming het voorstel van Burgemeester en Wethouders om co-educatie in te voeren aan één school (school 2). Wordt dit ook verworpen dan blijft de toestand, zooals hij is. Het amendement van den heer De Boer wordt met 13 tegen 10 stemmen aangenomen, zoodat het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet in stemming komt. Vóór stemmen: de heeren Schaafsma, Dijstra, Van der Werff, Lautenbach, Tiemersma, De Boer, Collet, Terpstra, Dijkstra, Zandstra, O. F. de Vries, IJ. de Vries en Nij holt. Tegen stemmen de heeren Tulp, Visser, Van Wei deren baron Rengers, De Vos, Postma, Fransen, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Jansen, Berghuis en Schoondermark. 6. (Agenda no. 7). Voorstel van het raadslid, den heer Dijkstra, inzake het instellen van een onderzoek naar de mogelijkheid van een drankvrije kermis in 1920. Het prae-advies van Burgemeester en Wethouders luidt als volgt Naar aanleiding van Uw besluit van 11 November 1919, om, nu het in het voornemen ligt om op de zaak van de afschaffing der kermis in 1921 terug te komen, Burgemeester en Wethouders uit te noodigen een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid om in dit jaar (1920) een drankvrije kermis te houden, hebben wij de eer U mede te deelen, dat het onder zoek ons geleid heeft tot de overtuiging, dat hetgeen verlangd wordt, ook blijkens het standpunt der Regeering, juridisch zeer wel mogelijk is. De Drank wet opent in art. 7 de mogelijkheid, dat bij raads besluit uren worden bepaald, gedurende welke voor het publiek toegankelijke localiteiten, waarvoor ver gunning is verleend, gesloten moeten zijn, en dagen worden bepaald, waarop wegens omstandigheden, op grond waarvan misbruik van sterken drank te vreezen is, in de gemeente of in bepaalde wijken of buurten voor het publiek toegankelijke lokaliteiten, waarvoor vergunning is verleend, gesloten moeten zijn, hetzij gedurende den geheelen dag, hetzij gedurende bepaalde uren. O.i. gaat deze algeheele sluiting te ver, te meer waar de wet, die in den aanhef van art. 7 de bevoegdheid om krachtens art. 135 der Gemeentewet te verordenen, uitdrukkelijk handhaaft naast de macht, die zij geeft om de bovenvermelde sluitingen te be velen de gelegenheid schept om langs een anderen weg hetzelfde te bereiken, n.l. door het verbod om in de kermis gedurende den geheelen dag op bepaalde uren sterken drank verkrijgbaar te stellen. Practisch is het verbod ook uitvoerbaar het kan zich over alle ver- gunningslocaliteiten uitstrekken, het kan van het verbod slijtvergunningen en/of logementen uitzonderen, het kan ook een gedeelte van de stad omvatten. Wij staan op het standpunt, dat als de Raad een „drankvrije kermis" wil, het verbod zoo ruim mogelijk moet zijn gesteld, ten einde ontduiking te voorkomen en ook moet gelden voor het eerste gedeelte van den dag volgende op den laatsten kermisdagalleen zal het wenschelijk zijn een uitzondering te maken voor den verkoop van hoeveelheden van 10 Liter of meer, daar de vergun ninghouder bij een algemeen verbod dezen verkoop niet zou mogen doen, terwijl ieder ander hierin vrij zou zijn (art. 1 der wet.) De meerderheid van ons college is echter van oordeel dat, zoolang de algemeene beslissing die in 1921 van den Raad wordt verwacht over de afschaffing, ook om tegenover de bestaande contractanten geene onbillijkheid te begaan, thans geen incidenteele besluiten moeten worden genomen. WAnt ook daar, waar geen misbruik van sterken drank te vreezen is, zal een algemeen tapverbod tot schade van tal van neringdoenden leiden. \oor het geval de Ra$d echter een ander stand punt inneemt, bieden wij hieronder het ontwerp eener verordening, die alsdan zou kunnen worden vastge steld, ter bekrachtiging aan. Wij stellen U alzoo voor te besluiten voor de kermis van 1920 geen bevel tot sluiting van of verbod van drankverkoop in vergunningsloca- liteiten uit te vaardigen subsidiair vast te stellen de verordening, die in ontwerp hiernevens is gevoegd. ONTWERP. de Raad der gemeente Leeuwarden; gelet op het voorstel van Burgemeester en Wet houders, alsmede op art. 135 der Gemeentewet; besluit vast te stellen de navolgende VERORDENING op den verkoop van sterken drank gedurende de kermis in 1920. Artikel 1. Het is den houder van een vergunning voor den verkoop van sterken drank in het klein verboden sterken drank te koop aan te bieden of te verstrekken van 19 tot 26 Juli 1920 des middags. Dit verbod is niet van toepassing voor zoover sterke drank verkocht wordt bij hoeveelheden van 10 Liter of meer. Artikel 2. Overtreding van het verbod, in het vorig artikel gesteld, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste 25. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Mei 1920. 197 Artikel 3. De zorg voor de naleving van deze verordening wordt opgedragen aan de ambtenaren van politie. Hun wordt daartoe de last verstrekt gebouwen, vaartuigen en erven te allen tijde binnen te treden ondanks den wil der bewoners of gebruikers, mits, voor zoover het woningen betreft, met inachtneming van de voorschriften der wet van 31 Augustus 1853 (Staatsblad no. 83). Artikel 4. Bestuurders zijn aansprakelijk, indien de overtreding van artikel 1 geschiedt door een rechtspersoon. De beraadslagingen worden geopend. De heer Dijkstra gelooft dat hij wel kort kan zijn met zijn toelichting tot dit voorstel, hij gelooft zeker ten minste als men daartoe geen aanleiding geeft dat het niet noodig wordt geoordeeld om hier nog eens in den breede over uit te weiden. Het drank- vraagstuk is nog kort geleden en ook bij de begrooting van alle kanten bekeken, waarom spreker zich uit sluitend zal bepalen tot het zich verzetten tegen het afwijzend prae-advies van Burgemeester en Wet houders. Ook daar is niet veel van te zeggen, omdat, als spreker hierover uitweidt, dit een herhaling wordt van wat alreeds in vorige vergaderingen naar voren is gebracht. En dat acht spreker niet beslist noodig. Burgemeester en Wethouders deelen mede, dat een drankvrije kermis juridisch mogelijk is, terwijl zij mede aantoonen, dat het ook practisch mogelijk is en zoo uitgebreid mogelijk kan worden toegepast. Hun conclusie is echter, dat er geen reden voor be staat en dan zeggen Burgemeester en Wethouders „Want ook daar, waar geen misbruik van sterken drank te vreezen is, zal een algemeen tapverbod tot schade van tal van neringdoenden leiden". Spreker wil nu dit zeggen, dat het voor-of nadeel van nering doenden hem niet onverschillig is, maar het is nu eenmaal zoo en in de crisistijd hebben we dit ook ondervonden wat het zwaarst is, moet het zwaarst wegen. Dat Burgemeester en Wethouders in hun redactie zeggen, dat er geen misbruik is te vreezen doet spreker opmerken, dat zijn voorstel niet in de eerste plaats is ingediend, om het misbruik tegen te gaan, omdat de kwestie van al- of niet-misbruik nog nooit is uit gemaakt. Spreker komt hier even op terug, omdat hem deze zinsnede eenigszins frappeert, omdat het ieder onpartijdig beoordeelaar duidelijk moet zijn want men kan dit dagelijks zien dat het drank gebruik weer bedenkelijk begint toe te nemen Ook in Leeuwarden neemt het aantal menschen, die je beschonken passeeren, spreker zal niet zeggen onrustbarend, maar toch in ieder geval wel beduidend toe. Wanneer men hier en daar eens is, hoort men niet alleen, dat niemand het ontkent, maar men be gint er zelfs over. Daarom valt het op, wat hier in het prae-advies staat. Spreker wil er echter meteen op wijzen, dat dit niet alleen in Leeuwarden het geval is hij heeft een kleine becijfering bij zich van andere plaatsen in ons land o. a. van Zutfen, Alkmaar en Zwolle en van deze laatste plaats, van Zwolle, kan spreker dan mededeelen dat daar het aantal proces-verbalen in den laatsten tijd met 600 is toegenomen. Er is dus wel een beweging den verkeerden kant uit. Spreker meent dan ook dat hieraan paal en perk moet worden gesteld. In Den Haag begint men dat ook te begrijpen. Hij zal zoo vrij zijn een klein amendement voor te stellen op het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Dezen zeggen: „Wij stellen alzoo voor te besluiten „voor de kermis van 1920 geen bevel tot sluiting van of verbod van drankverkoop in vergunnings lokaliteiten uit te vaardigen". Dit zou spreker zoo willen amendeeren, dat het woordje „geen" wordt geschrapt en daarvoor in de plaats wordt gezet het woordje „een". Hij meent, dat hij dan hiermee be reikt, wat hij wenscht te bereiken, zoodat hij hiermee meent te kunnen volstaan. Het ontwerp, dat Burge meester en Wethouders voorstellen om vast te stellen, komt dan pas aan de orde als sprekers amendement is aangenomen. Daarin is voor spreker nog iets on duidelijks, hij zal daarover echter wel inlichtingen vragen, als het aan de orde is. De heer Tulp vraagt, wat, indien zijn voorstel wordt aangenomen, de heer Dijkstra bedoelt met een verbod voor de kermis van 1920. Gaat het over de geheele stad De heer Dijkstra Ja, over de geheele gemeente. De heer Tulp Mag de drank dan ook niet in gesloten flesschen naar buiten de stad worden gevoerd of moet alle detail-handel dan worden stopgezet De VoorzitterIk weet het niet. De heer Tulp vraagt verder of de heer Dijkstra ook procenten kan noemen voor Leeuwarden. Over Zwolle gaat het niet, het gaat over Leeuwarden en daaromtrent heeft de heer Dijkstra heelemaal geen gegevens genoemd. Hij moet met cijfers over den toestand te Leeuwarden komen, met andere plaatsen hebben we hier niets te maken. En de heer Dijkstra zal eerst nader moeten toelichten en omschrijven wat hij wil en of menschen van buiten ook mogen be stellen. Dat heeft hij heelemaal niet gedaan. De Voorzitter zegt, dat, zooals gebleken is, er een minderheid is in het college van Burgemeester en Wethouders, die subsidiair voorstelt de verordening vast te stellen, terwijl de meerderheid voorstelt, geen verordening in het leven te roepen. Waar die meerderheid van het college niet op het beginsel staat, dat het gebruik van alcohol absoluut verboden moet worden, kan zij de zienswijze van de minderheid niet deelen. De heer Dijkstra verwondert zich nu over de toe lichting van het prae-advies waar staat „Want ook daar, waar geen misbruik van sterken drank te vreezen is, zal een algemeen tapverbod tot schade van tal van neringdoenden leiden". In de eerste plaats heeft de heer Dijkstra zelf aangegeven, dat het niet is uit te maken wat misbruik is en in de tweede plaats had er eigenlijk moeten staan meer misbruik", dan was het duidelijker geweest. De kwestie is toch dat de meerderheid van Burgemeester en Wethouders niet wil aannemen, dat er gedurende de kermis zooveel meer misbruik van sterken drank- zal worden gemaakt, dat dit een algeheel tapverbod zou rechtvaardigen. Uit het advies van den Commissaris van Politie blijkt ook niet, dat het misbruik in die dagen zooveel meer is, zoodat hij ook niet kan zeggen dat een algeheel tapverbod noodig is. Als men nagaat, wat er is geconstateerd in andere plaatsen de heer Tulp zegt, dat men die er niet bij mag halen, maar in dit geval zal spreker het toch even doen in plaatsen waar drankvrije kermissen geweest zijn, dan ziet men dat het een feit is geworden, dat men juist die menschen, die men wil treffen, maar die het niet willen laten om te drinken, niet kan treffen als men tot een tapverbod

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1920 | | pagina 6