238 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Juni 1920.
16. Agenda no. 16). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders om in te trekken het raadsbesluit d.d. 14
Januari no. 9n/12, betreffende verkoop van grond aan
den Sneekertrekweg aan de Provincie ten behoeve van
de stichting eener Electrische Centrale.
Dit voorstel luidt als volgt
Bij besluit van 14 Januari 1919 no. 9«/12 heeft Uwe
Vergadering zich bereid verklaard te zijner tijd aan de
provincie Friesland te verkoopen een aan den Sneeker
trekweg gelegen gedeelte der perceelen, sectie G nos.
10194 en 3676 voorzoover deze niet voor don
slachthuisbouw noodig waren ter grootte van
24480 M2., tegen een prijs bij schatting te bepalen door
2 deskundigen en werd voorts besloten met de provincie
een ruiling van grond aan te gaan, waarbij deze zou ver
krijgen een 15 M. breede strook grond, deel uitmakende
van het kadastrale perceel sectie G no. 10194 en de
gemeente een 15 M breede strook tot toegangsweg
naar het te stichten abattoir, deel uitmakende van de
perceelen dier sectie nos. 10184 en 10185.
De provincie had deze terreinen noodig, teneinde
de electrische centrale van het Vliet daarheen te ver
plaatsen. Reeds met een enkel woord stipten wij in
ons laatste voorstel omtrent den slachthuisbouw van
11 Maart j.l., toen wij de redenen mededeelden waarom
het abattoir onmiddellijk aan don trekweg gebouwd zou
worden, aan, dat de plannen der provincie in dezen
niet doorgaan. In verband daarmede stelt zij op het
bezit van den grond geen prijs meer en verzoeken
Gedeputeerde Staten de provincie van den koop te
ontslaan.
Bij de laatste beslissing omtrent de plannen van
het slachthuis, dat thans aan den trekweg zal worden
gebouwd, heeft Uwe Vergadering, zonder dit met zoo
veel woorden uit te sproken, reeds in beginsel goed
gevonden van den verkoop af te zien. Trouwens de
koop was nog niet gesloten, daar alleen Uwe bereid
verklaring werd uitgesproken en deze, indien de koop
was doorgegaan, nog door een definitief besluit ge
volgd had moeten worden. Wij meenen alzoo, dat ook
tegen het geven van eene uitdrukkelijke verklaring
aan de provincie bij U geen bezwaar zal bestaan.
Nu de provincie, welke het perceel sectie G no.
10184 zou onteigenen, mede in verband met de ge
wijzigde plannen, dit perceel niet in eigendom ver
krijgt, komt eveneens als vanzelf de boven omschreven
ruiling, welke op den eigendomsovergang van perceel
10184 was gebaseerd, te vervallen. Daar het slacht
huis aan den trekweg komt te liggen, heeft de gemeente
de strook, welke zij daar door die ruiling verkrijgen
zou, ook niet noodig.
Gedeputeerde Staten hebben bij hun verzoek te
kennen gegeven later gaarne de beschikking te willen
erlangen over een strook van 15 M. breedte, aansluitende
langs den trekweg als toegang naar de door de pro
vincie aangekochte verderop gelegen eigendommen.
Voorshands zijn wij daarop niet ingegaan, daar wij
oordeelden dat het beter was, dat de gemeente deze
zaak in handen hield. Bovendien zou de gemeente
eerst in het bezit van den trekweg moeten zijn. Op
onzen voorslag om voor gezamenlijke rekening te zijner
tijd een strook te bestraten werd de toezegging ver
kregen, dat daartegen bij de provincie geen bezwaar
zou bestaan.
Volledigheidshalve voegen wij deze mededeeling
hieraan toe.
Wij geven U in overweging ons te machtigen Ge
deputeerde Staten van Friesland te berichten, dat Uwe
Vergadering goed vindt van den verkoop van grond,
waartoe de bereidverklaring werd uitgesproken bij
raadsbesluit van 14 Januari 1919 no. 9R/12, af te zien
en alzoo de provincie van den koop daarvan te ontslaan,
alsmede in te trekken punt III van dat besluit be
treffende de ruiling van grond, aan te gaan met de
provincie, waarbij deze zou verkrijgen een 15 M. breede
strook, deel van perceel sectie G no. 10194, en de
provincie een 15 M. breede strook, deel van de per
ceelen sectie G. nos. 10184 en 10185.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
17. Agenda no. 17). Prae-advies van Burgemeester
en Wethouders op het adres van den Leeuwarder Be-
stuurdersbond om in de verordening tot het heffen van
een plaatselijke directe belasting naar het inkomen te
bepalen dat de leden der vakorganisaties, aangesloten
bij de verplichte werkloosheidsverzekeringvan hun in
komen mogen aftrekken den contributie-bijslag.
Dit prae-advies luidt als volgt
Het bestuur van den Leeuwarder Bestuurdersbond
heeft U bij adres d.d. 6 Februari 1920, dat in onze
handen is gesteld om prae-advies, verzocht in de
verordening tot het heffen van eene plaatselijke
directe belasting naar het inkomen te bepalen, dat
de leden der vakorganisaties, aangesloten bij de ver
plichte werkloosheidsverzekering, den verplichten con
tributiebijslag van hun inkomen mogen aftrekken,
zulks nog met ingang van het loopende belastingjaar.
Om aan het verzoek te kunnen voldoen zou de
verordening moeten worden gewijzigd. En aangezien
er steeds enkele maanden over verloopen eer op eene
wijziging van de verordening de Koninklijke goed
keuring wordt verkregen, kan op dien grond alleen
reeds er niet aan gedacht worden den verlangden
aftrek nog voor dit jaar toe te staan, vermits de
aanslagregeling daardoor zou worden vertraagd.
Het is derhalve niet wenschelijk thans aangaande
deze aangelegenheid, die wij met de financieele
commissie niet van zoo ingrijpend belang achten,
dadelijk een beslissing te nemen, en wij stellen U
daarom voor te besluiten het verzoek aan te houden
tot tijd en wijle een wijziging der verordening om
andere redenen noodig wordt, om alsdan deze zaak
nogmaals onder de oogen te zien en daarvan aan
adressant mededeeling te doen.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
18. Agenda no. 18). Voorstel van het lid, den
heer Jansen, tot wijziging van art. 25 van het Werk
liedenreglement.
De heer Jansen vraagt of het niet mogelijk is dit
punt aan te houden tot de volgende zitting. Als de
Raad het wil aanhouden, gaat spreker daarmee accoord.
De Voorzitter: Het punt is al voor de tweede maal
op de agenda gesteld.
De heer Jansen 't Is niet om mij. Er wordt mij
gevraagd of ik genegen ben tot aanhouding.
De heer Dijstra stelt voor om dit punt aan te
houden. Het is nu al erg laat en deze kwestie kan
nog tot breede discussies aanleiding geven. Daarom,
als er geen bezwaren aan verbonden zijn, is spreker
voor aanhouding.
De VoorzitterU doet dus het voorstel om dit
punt aan te houden
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Juni 1920. 239
De heer Dijstra: Ja, Mijnheer de Voorzitter.
De Voorzitter: Tot wanneer?
De heer JansenTot de volgende zitting.
Het voorstel van de heeren Dijstra en Jansen om
punt 18 der agenda van heden aan te houden tot de
volgende vergadering wordt met 17 tegen 7 stemmen
aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren Van der Werff, Lauten-
bach, Terpstra, mevrouw BesuijenLindeboom, de
heeren O. F. de Vries, Oosterhoff, Tulp, De Vos, Van
Weideren baron Rengers, Jansen, Schaafsma, Berghuis,
Dijkstra, Dijstra, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi
en de heeren Postma en Schoondermark.
Tegen stemmen de heeren Nijholt, Visser, Zandstra,
Fransen, Tiemersma, De Boer en Collet.
19. Agenda no. 19). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot wijziging van het reglement op het bestuur
van de Stads-Armenkamer gemeenteblad 1913, no. 41,
laatstelijk gewijzigd bij gemeenteblad 1919, no. 43),
bijlage no. 10).
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Oosterhoff heeft eenigszins met bevreemding
het voorstel van Burgemeester en Wethouders ont
vangen en gelezen. Zooals daarin wordt meegedeeld
is er in 1913 een dergelijk voorstel gedaan, maar naar
aanleiding van een motie-Berghuis heeft de Raad toen
gemeend het instituut der buurtbezoekers niet uit
het reglement te moeten schrappen, maar te moeten
behouden. Nu is sindsdien niet aan de mogelijkheid
om buurtbezoekers aan te stellen, voldaan, doch wordt
thans voorgesteld om die mogelijkheid weer uit het
reglement weg te nemen. Spreker had dan nu ook ver
wacht daaromtrent gewichtige argumenten te zullen
vernemen, maar dat is eigenlijk niet het geval geweest.
Het tegenovergestelde echter wel, want het eenige
argument van eenige beteekenis, dat door het college
wordt aangevoerd, is, dat het „niet te ontkennen valt,
dat, als het goed werkt, groote voordeelen er van
mogen worden tegemoet gezien".
Met deze bewering voor oogen doet het vreemd
aan dat het college voorstelt, de mogelijkheid van
hot instituut der buurtbezoekers te schrappen, te meer,
daar het heel onschuldig is, dat deze clausule er in staat.
Het eenige motief, dat er tegen wordt aangevoerd,
is eigenlijk, dat het instituut geen instemming vindt
bij de Voogden der Stads-Armenkamer. In het voorstel
staat, dat deze niet veel resultaat van het nieuwe
orgaan verwachten. Dit is voor spreker geen argument,
tenminste, wanneer de V oogden daarvoor geen beweeg
redenen aanvoeren. Spreker zou integendeel willen
aanraden: als de Voogden het niet wenschen en wij
achten het goed, dan moeten we het invoeren, dan
moeten we het doen,
Eigenlijke beweegredenen worden door de Voogden
niet aangevoerd, er wordt niets anders gedaan, dan ge
wezen op de resultaten van vroeger, endit moet spreker
toegeven die waren zeer schraal. Maar dat was
daaraan toe te schrijven, dat de Voogden toen geen lust
hadden om de armenverzorging wat te decentraliseeren.
Daardoor werd het den besten krachten onder de
buurtbezoekers onmogelijk gemaakt om iets goeds tot
stand te brengen, men hield zoodoende geen ambitie
voor zijn werk. Er zijn spreker persoonlijk eenige
buurtbezoekers bekend, die hoogst ambitieus te werk
gingen, doch die, wegens gebrek aan medewerking
van de Voogden al heel heel spoedig hunne functie neder-
legden. Dan werd er gezeggals de heeren achter de
groene tafel, die nooit onder de armoedige klassen
komen, het beter weten dan wij, kunnen wij wel gaan.
Spreker meent, dat, wanneer er ooit aanleiding is
geweest om een proef te nemen met het instituut der
buurtbezoekers, het nu op 't oogenblik de tijd is. De
geheele armenverzorging was vroeger eigenlijk niets
meer dan een politiemaatregel, een toezien of er ook
van dien kant gevaar te wachten was. Thans behoort
er onder de opvoeding der kinderen, er wordt werk
voor de menschen gezocht, men helpt de kinderen
in de keuze van het beroep, enz. Dat werk is nu niet
meer op te dragen aan enkele bezoldigde wijkbe-
zorgers, die, met alle waardeering overigens voor hun
werk, naar het spreker voorkomt, niet hoog genoeg
staan om alles juist te kunnen beoordeelen. Daarom
meent hij, dat het nu wel de tijd is om een nieuwe
proef te nemen. Hij hoopt, dat deze gelukken zal,
want hij ontkent niet, dat er heel veel tijd en liefde
voor de zaak moet worden gegeven. Maar spreker
zou het jammer vinden, wanneer, juist in deze om
standigheden, nu de armenwet er zooveel aanleiding
toe geeft, de mogelijkheid van het instituut uit het
reglement werd weggenomen. Waarom spreker wil
voorstellen deze mogelijkheid daarin te laten en dus
het voorstel van Burgemeester en Wethouders af te
stemmen.
De heer Zandstra kan zich geheel bij het betoog
van den heer Oosterhoff aansluiten. Spreker had vroe
ger bij motie Burgemeester en Wethouders uitgenoo-
digd, de Voogden van de Stads-Armenkamer te ver
zoeken hun bezwaren tegen invoering van het Elber-
feldsche stelsel aan de Raad kenbaar te maken.
Nu krijgen wij van de Voogden van de Stads-
Armenkamer een schrijven, dat naar sprekers inzicht
de kern van de zaak niet raakt. Dat het stelsel hier
mislukt zou zijn, bewijst nog niets tegen het stelsel. Ook
niet, dat waar het elders reeds was, men daarvan terug
komt of dat men weer elders, de voorkeur geeft aan
Straatsburger stelsel. Spreker zal daar niet verder op
ingaan, maar kan niet nalaten, wat het Elberfeldsche
stelsel betreft de Voogden van de Stads-Armen
kamer in overweging te geven, eens een onder
zoek in te stellen naar de werking van dit stelsel
bij Liefdadigheid naar Vermogen te Amsterdam.
Deze vereeniging werkt sedert 1892 met het Elber
feldsche stelsel, en met succes. Zij werkt met 270 onbe
zoldigde huisbezoekers en 5 bezoldigden, onderzoek
en uitkeering geschiedt door de huisbezoeker(sters).
Ieder huisbezoeker heeft niet meer dan 5 gezinnen
voor zijn rekening. Dat deze vereeniging nog al iets
beteekent, kan men zich voorstellen als men weet,
dat op het bureau der Vereeniging werkzaam zijn
een Directeur bijgestaan door 10 klerken. Mede dat
in 1919 geregeld 3000 gezinnen werden verpleegd.
Dus een vereeniging die er zijn mag. Hier valt voor
de Voogden van onze Stads-Armenkamer nog wel
iets te leeren.
Voor het overige kan spreker zich geheel aansluiten
bij wat door den heer Oosterhoff is in't midden gebracht.
Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi zegt, dat, waar
de heer Oosterhoff spreekt over het hier vroeger toe
gepaste systeem, zij daarover niet kan oordeelen, om
dat ze er niet veel van weet. Maar wel weet zij hoe
de werking was bij het nationaal steun-comité, waar
bij ook vrijwillige armbezoekers waren aangesteld.
En het is niet alleen in de wijk, waarvoorspreekster
werkte, maar ook in andere wijken gebleken, dat de
ondervinding heeft geleerd, dat de armenverzorging
niet aan vrijwillige en ongeroutineerde armenverzor
gers mag worden opgedragen, waarom spreekster dan
ook ernstig in overweging wil geven, bedoelde clau
sule uit het reglement te lichten. Bij het steun
comité zijn toen zooveel en zoo groote fouten gemaakt,
hoewel alle menschen zich met de grootste toewijding