'260 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Juli 1920. met andere woorden, ik begrijp het wèl en omdat ik het wèl begrijp wil ik het juist even te berde bren gen: de geheele geschiedenis is niets anders dan een opdrijven tegen elkaar om de mooie man te zijn bij zijn partij. Dit wilde ik bij de algemeene beschou wingen even naar voren brengen, omdat ik het van zoo groot belang acht voor de gemeente Leeuwarden. De heer Dijstra heeft van den Wethouder van Onderwijs enkele verklaringen gehoord, die hij tot op zekere hoogte kan onderschrijven. Als de Wet houder van Onderwijs denkt te moeten zeggen, dat de eenstemmigheid tusschen de leden van het college van Burgemeester en Wethouders ontbreekt en dat ook in de commissie, die is ingesteld om aan deze samenstelling van de salarissen en loonen de leiding te geven, niet meer die homogeniteit bestaat als op het oogenblik, dat de voorstellen werden overhandigd aan Burgemeester en Wethouders, dan gaat spreker er in mee met den Wethouder, dat daar eenige be vreemding in ligt, hoewel hij de verklaringen van den Wethouder van Onderwijs, vóórdat eigenlijk de algemeene beschouwingen zijn begonnen, eenigszins eigenaardig vindt. Spreker gelooft niet, dat hij in het betoog van den Wethouder van Onderwijs verder iets heeft ontdekt, dat voor hem van eenige beteekenis is. Indien spreker geroepen werd een verklaring te geven van de ontboezeming van den Wethouder, dan zou deze hierop neerkomendat spreker begrijpt dat uit de geestesgesteldheid van den Wethouder van Onderwijs zooiets kan voortvloeien, n.l. dat de Wet houder van Onderwijl zoo langzamerhand in een sta dium komt, waarin het wereldgebeuren niet meer dien indruk bij hem kan wekken, welke het gewekt heeft bij hen, die inderdaad hun gedachten hebben laten gaan ten opzichte van wat er heeft plaats gegrepen. Spreker zal niet ingaan op de kwalificatie, welke de Wethouder van Onderwijs zich heeft veroorloofd. Als hij zegt dat de verschillende loonbedragen, die zijn voorgesteld, louter en alleen hun oorzaak ontleenen aan het opbieden van de verschillende partijen tegen elkaar, dan heeft de Wethouder van Onderwijs zoo min de menschen, die daarbij betrokken zijn, de ambtenaren en werklieden, als de voorstellers der amendementen daarmee een dienst bewezen. Het schijnt spreker absoluut onjuist toe om, voordat er nog door iemand iets gezegd is, reeds een poging te doen om een bepaalde richting te geven aan de debatten. Spreker zal zich daar nu niet verder over uitlaten, alleen dit nog: Als de Wethouder van Onder wijs inderdaad gemeend heeft wat hij gezegd heeft en hieraan valt moeilijk te twijfelen en het gesprokene door hem weergeeft, wat er leeft in de partij welke hij vertegenwoordigt, dan aarzelt spreker niet te concludeeren, dat bij de verdere ontwikkeling van het maatschappelijk leven, deze partij niets, of zeer weinig meer zal hebben te beteekenen. Ter zake van deze salarisherziening acht spreker het inderdaad van waarde, enkele oogenblikken stil te staan bij de motieven, die tot deze salarisherzie ning aanleiding hebben gegeven. In April 1919 had spreker zelf het genoegen deel uit te maken van de salaris-commissie, die toen een ruimer opdracht had n.l. om zelf met definitieve voorstellen bij den Raad te komen. Wellicht is ook een gevolg of liever het ge volg van de minder breede opdracht van deze com missie, dat thans op de voorstellen, welke zijn aan geboden, zooveel amendementen zijn ingediend. We hebben hier de amendementen van den heer Jansen, die op dit terrein inderdaad blijk heeft gegeven over een groote „Arbeitsfahigkeit" te beschikken; van de sociaal-democraten zijn een aantal amendementen in gekomen en ook de heeren Lautenbach, Visser en spreker hebben er eenige ingediend, Spreker wenscht de oorzaak hiervan even naar voren te brengen. In de tweede nota van het college, vervat in bij lage 30, heeft de Raad kunnen lezen, dat een van de leden van het college een zwenking heeft genomen. Dat dit lid van het college tot de minderheid daar van is overgegaan, voorzoover betreft het vraagstuk van het wel of niet betalen van toeslag, doet spreker tot op zekere hoogte genoegen, omdat daarmede de verantwoordelijkheid, die in bijlage 23 is aangehaald, nu ook voor een grooter deel terecht zal komen bij het college. De toenmalige meerderheid zegt (in bij lage 23)„hst vaststellen van de salarissen geheel naar verhouding van de tegenwoordige behoeften moet h. i. onverantwoordelijk worden genoemd". Spreker zal daar nu niet veel meer van zeggen. Ware hier inderdaad de meerderheid gebleven, die dat afwijzende standpunt had gehandhaafd, n.l. het stelling kiezen tegenover de amendementen, dan zou spreker er meer van hebben gezegd. Alleen bevreemdde het spreker eenigszins, toen hij in bijlage 30 vond, dat het hoofd motief, waarom wijzigingen zijn aangebracht, is ge weest, dat amendementen zijn ingediend en dat daarom een van de leden van het college is overgegaan tot de minderheid, door zich aan haar zijde te plaatsen met voorop te stellen, dat geen toeslag moet worden toegekend. Deze motiveering is voor spreker niet erg duidelijk. Van de door ons ingediende amende menten, zegt spreker, zal hij enkele oogenblikken stil staan bij die, welke betrekking hebben op de loonen der werklieden en op de salarissen der agenten van politie. Over de andere amendementen zullen zijn mede-onderteekenaars nog wel het een en ander naar voren brengen. Wanneer spreker e. a. dan voorstellen om de loonen der werklieden le, 2e, 3e en 4e klasse respectievelijk te bepalen op 31.50, 32.85, 34.65 en 36.45, dan mag niet worden aangenomen, dat zij daarmee maar oppervlakkig zijn te werk gegaan, maar dat zij wel degelijk hebben overwogen of zij deze loonen op redelijke gronden konden verdedigen. Dit nu valt spreker niet moeilijk. Reeds kortelings is er een toe lichting bij de amendementen gevoegd en spreker ge looft dat, wat daar in die enkele zinnen is neerge schreven, reeds duidelijk heeft aangetoond, wat de jniste motieven zijn geweest voor de onderteekenaren, die de amendementen hebben ingediend. In het we reldgebeuren is zooveel ervaring opgedaan, dat ook zij gevoelden dat, nu bij vernieuwing de salarisrege ling aan de orde kwam, daarmede rekening moest worden gehouden. Er is een toenadering, althans van breede kringen gepoogd een toenadering te krijgen, tusschen wat men wel eens noemt „kapitaal" en „ar beid". De heer De BoerToenadering De heer Dijstra hoort daar terloops dat men vragend zegttoenadering Spreker kan zich inderdaad be grijpen, dat men niet zonder schuchterheid zijn ge dachten daarover laat gaan en men mag dan ook alleen zeggen, dat er nog slechts een klein licht aan den horizon is, dat er op wijst, dat er inderdaad toe nadering zal komen. Spreker is overtuigd dat het zal komen, het moet er komen, want als het niet komt, loopen we gevaar, hetzelfde te krijgen, wat we gehad hebben, dat we bij vernieuwing de dupe zullen worden van de economie, die aan de vorige eeuw ten grond slag lei. Men zal thans wel overtuigd zijn, aldus spreker, dat die economie onhoudbaar is en het is jammer genoeg dat dit niet veel eerder is ingezieneen wereld van leed ware dan wellicht voorkomen. Dat is het wat ons heeft gedreven om de loonen voor te stellen tot deze bedragen. Wij erkennen zegt spreker, dat ook met onze voorstellen, het ideale niet is bereikt. Wel wenschen wij er den nadruk op te leggen Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Juli 1920. 261 dat de gedachte, neergelegd in het oorspronkelijke voorstel van de meerderheid in het college van Bur gemeester en Wethouders, de onze niet is. Dat voorstel bewoog zich meer in de richting van het strikt noodzakelijke. Dat systeem lag aan dat voorstel ten grondslag. Onze voorstellen, vervolgt spreker, berusten op een andere gedachte. Hoewel gerust erkend kan worden dat de door ons aanbevolen loonen zich nog nabij dien grens bewegen, gelooft spreker persoonlijk dat hiermede toch een stap in de goede richting wordt gedaan. Toevalligerwijs gaat ons voorstel iets hooger dan dat van de sociaal-demo craten. Spreker geeft de verzekering tegen het be weren van den heer Schoondermark in dat niet heeft voorgezeten de lust om de S. D. dezen keer te overtroeven, dat is niet waar, en spreker hoopt dat de heeren van de overzijde zijn woorden als juist zullen willen aannemen. Ten opzichte van de politie kan spreker kort zijn. In onze toelichting hebben wij reeds gezegd dat de motieven van het college van Burgemeester en Wet houders ook de onze zijn. Wij wenschen echter iets hooger te gaan met de bedragen, omdat naar onze overtuiging het erkende verschil in de voorgestelde salarieering te sober uitkomt. Zeer zeker geldt dit ook voor de diploma's. Moet inderdaad hieraan waarde worden toegekend, dan is de door het College van Burgemeester en Wethouders voorgestelde belooning te gering. Spreker kan hier mede voorloopig volstaan. De heer Visser wil in de eerste plaats een paar woorden spreken naar aanleiding van de woorden van den heer Schoondermark. De wethouder van onderwijs verwondert er zich over dat leden der salaris-com missie amendementen hebben onderteekend, want ook van de andere fractie luiden de amendementen anders dan de voorstellen, vastgelegd door de commissie. Nu wil spreker beginnen met te zeggen, dat hij op dit terrein verpolitiekt is en misschien in den goeden zin van het woord. Men zal zich kunnen herinneren, dat enkele maanden geleden spreker heeft betoogd en ook de vaste meening had, dat men als commissielid gebonden was aan de besluiten dier commissie. Toen is hem in den Raad door de deskundigen echter wel duidelijk gemaakt, dat men als zoodanig in den Raad zijn vrije meening wel mocht uitspreken ten opzichte van de besluiten der commissie, En nu weet de wethouder van onder wijs ook wel hoe de voorstellen zijn tot stand gekomen in de salaris-commissie. De leden waren niet unaniem in hun denkwijze, doch dan begint men toch ten slotte iets toe te geven en zaken te doen om te komen tot het vaststellen van het rapport. In een openbare vergadering als deze is men dan echter niet ijzervast gebonden aan de uitspraak der commissie, maar mag men zijn persoonlijke meening nog ver dedigen. Dit naar aanleiding van de woorden van den wethouder van onderwijs, die spreker zal daar niet verder op ingaan ook wel eens in de eene vergadering een houding aanneemt, waar hij een 14 dagen later precies contra tegenover staat. Als men echter op alle slakken zout wil leggen, dan komt men niet ver De heer De Boer Slakken 't Is een kameleon De heer Visser zal verder zijn geachte collega, de heer Dijstra heeft het alreeds gezegd de ver dediging van den kindertoeslag naar voren brengen. Spreker meent dat, waar hier het woord politiek alreeds gebruikt is, deze materie vrij van alle politieke tendenzen moet worden behandeld. Zijns inziens is het een zuiver economisch vraagstuk. Hij zou de vraag willen stellenDurft men de consequentie aan om de loonen van alle werkkrachten in gemeentedienst zoo hoog te bepalen, dat van een dergelijk loon een gezin met 8 a 10 kinderen kan worden onderhouden De heer De Boer: Dat is heel wat! De heer Visser: Ja, dat is heel wat, daar hebt U gelijk in. Maar als men dat niet aandurft, zal men een loon moeten vaststellen, waarbij het grootste gezin nog een degelijk inkomen heeft. Spreker meent dat aan dat gezin de financieele nood het meest gaat kleven en het de gemeente niet mogelijk is alle loonen tot een dergelijke hoogte op te voeren. Als hij nu de vraag stelt: hoe komt men tot een dergelijk loon of looncijfer, 't zij dan dat dit f 30.of 40.is, wanneer alleen de vraag is, hoe men er toe komt, welke de maatstaf is, die daarbij is genomen, dan zal men onwillekeurig naar voren brengen de tendenz van de behoefte. Men zie maar naar de particuliere gesprekken, daar is het altijdhet loon is zooveel, daar gaat zoo en zooveel af, dus men komt er niet mee. Men neemt altijd de tendenz der behoefte ter beoordeeling of het loon voldoende is al of niet. Spreker stelt zich nu deze vraagAls men den maatstaf der behoefte neemt, is het dan mogelijk dat het loon voor ieder gelijk wordt bepaald Hij wil daar echter meteen aan toevoegen, dat als men zuiver het loon naar behoefte wil nemen, men geen toeslag moet geven voor enkele kinderen, maar dan de vraag moet stellen, hoeveel men noodig is voor het eerste kind, hoeveel voor het tweede enz. Dan moet men niet nemen een toeslag boven het derde kind. Dat dit echter wordt voorgesteld, is de practische werke lijkheid, dit dient om van den eenen vorm in den anderen over te gaan, het is dus een overgangsmaat regel, omdat het practisch zeer moeilijk is, om van het eene systeem plotseling in het andere over te gaan. Als toeslag op het loon van het gezin met een gemiddelde getalsterkte wenscht spreker dan een kindertoeslag voor de groote gezinnen. Die loonen, als door spreker e. a. voorgesteld, loopen ongeveer van f 32.tot 34.doch spreker wil er direct bijvoegen, dat die loonen niet voldoende zijn om voor een gezin met b.v. 7 tot 9 kinderen in de behoeften te voorzien. Ook in de Staten van Friesland heeft spreker een pleidooi gehouden voor den kindertoeslag, maar omdat men daar verpolitiekt was, is spreker er ge komen met een budget van uitgaven aan de hand. Hij heeft daar betoogd, wat er noodig is voor kleeding, voor schoeisel enz., maar men wilde er niet naar hooren, 't was zoo saai, al die cijfers. Maar als men toch eenmaal de zaak geeft, moet men toch komen met de werkelijkheid, dat zijn de cijfers. Als het nu niet mogelijk is de loonen zoodanig op te voeren, dat ieder hetzelfde krijgt en toch ieder in de behoeften van zijn gezin kan voorzien, zeggen de voorstellers van dezen kindertoeslagneem als basis een gezin met drie kinderen en schep de moge lijkheid om voor een gezin met een grooter aantal kinderen in de behoeften te voorzien. Spreker meent al eerder te hebben gezegd, dat hij niet kan begrijpen, dat men van sociaal-democratische zijde hiertegen is. Men verdedigt daar een loon volgens prestatie, maar men zal het met spreker eens zijn, dat het moeilijk is, om op een goudschaaltje af te wegen, hoeveel iemand voor de gemeenschap waard is. Als spreker het socialisatie-rapport onder handen neemt, dat enkele maanden geleden is ingediend, dan leest hij daarin over de loonstelsels dat deze binnen afzienbaren tijd misschien ook zullen moeten ver dwijnen. En wanneer deze dan zullen verdwijnen, zal volgens het principe der sociaal-democraten niet meer

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1920 | | pagina 10