264 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Juli 1920. gevoelt, doch de heer Visser weet ook net zoo goed als spreker, dat er onder de rechterzijde ook ver schillend wordt gedacht over den kindertoeslag en dat er ook al stemmen zich daartegen verheffen De heer Visser: Koch 1 De heer Dijkstra: Ja, Koch heeft den kindertoeslag bestreden. En ook bestrijdt spreker het uit een oog punt van loonpolitiek, dat is voor hem de kwestie. De heer Visser kan zich dat niet begrijpen en zegt jullie willen ook dien kant op, maar hij vergaloppeert zich door daarbij te noemen de kwestie van loon naar behoefte. Spreker zou willen zeggen, om, als de wereld zoover geavanceerd is, dan de kwestie eens weer voor te stellen. Hij wil er nu niet over uitweiden, maar het staat vast dat de kindertoeslag loondrukkend werkt in het particulier bedrijf. Alsof de patroons niet zullen nagaan wat een werkman met 8 kinderen hun meer kost dan een met geen kinderen. Zoo'n werkman neemt men niet, de vrij zinnige patroon niet en de katholieke ook niet. De heer Visser spreekt wel over een fonds voor kinder toeslag, maar daardoor zullen de arbeiders alleen nog maar wat vaster aan den patroon verplicht worden. Omdat spreker het niet in het belang acht van een goede loonpolitiek, verzet hij zich tegen den kinder toeslag. Hij zal er nu niet meer aan toevoegen. De Voorzitter heeft echter door zijn interruptie sprekers betoog uit zijn verband gerukt en omdat spreker de zaak nu niet door elkaar wil halen, hoopt hij straks het andere naar voren te brengen. De Voorzitter stelt voor om halfzes de vergadering te schorsen. De heer Jansen zal niet zoo'n lange speech houden als de vorige heeren. Hij moet toch nog even nood zakelijk den nadruk leggen op hetgeen door den Wethouder van Onderwijs is gezegd. Deze heeft de voorstellers van amendementen een fijne pil doen slikken. Of liever een looden pil, die een ieder zwaar in de maag ligt. Wanneer echter de Wethouder van Onderwijs zegt dat de heeren zich aan opdrijven schuldig maken, dan wil spreker wel pertinent ver klaren, dat hij geen oogenblik aan opdrijven heeft gedacht, en daaraan nooit of te nimmer hoopt mee te doen. Spreker wenscht even te memoreeren, wat hij als basis heeft genomen van zijn amendementen, die de heer Dijstra zoo welwillend aan een groote „Arbeits- fahigkeit" heeft toegeschreven. Toen spreker het loonvraagstuk nader in studie nam, vond hij in een werkje van Smeenk en in „Voor het sociale leven" een prachtige leiddraad. In zijn memorie van toelichting heeft de heer Smeenk het over het arbeidersbudget en komt in 1914 voor man, vrouw en 3 kinderen tot een budget van 16.04. Spreker heeft daar nu één kind afgetrokken, andere sociologen kwamen in dien tijd voor zoo'n gezin tot een minimum looneisch van 15.tot f 17.Misschien dat nu de Wethouder van Onderwijs steeds een minimum loon aan den werkman wil toekennen en geen oogenblik waarde hecht aan de billijke, dat is de christelijke eisch - zooals Smeenk zoo terecht zegt dat de menschen, die toch een deel van de scheppiDg uitmaken, met hun gezin kunnen leven van den arbeid door hen verricht. Voor man, vrouw en 2 kinderen was dan in 1914 de minimum looneisch van f 15tot 17neemt men daarvan het gemiddelde en neemt men het duurtecijfer van 105 procent in aanmerking, dan kan de heer Schoondermark geen bewering staande houden, dat hier van eenige opdrijving sprake is. Spreker heeft het toch nog telkens over de minimum looneischen. Daarmee rekening houdende mag en durft hij zijn amendementen verdedigen. Ten opzichte van de veelheid zijner amendementen het volgende. Spreker is begonnen van onderen af bij de arbeiders en lantaarnopstekers, omdat men het eerst eens moest zijn over de grondloonen. Toen hij deze loonen had verhoogd, bevond hij, dat ook die van de politie, brugwachters, enz. belangrijk te laag waren. Wellicht zal spreker straks gelegenheid hebben om nog bij de verschillende amendementen te spreken. Hij wenscht echter nu sterk te laten uit komen, dat hij steeds heeft gesproken van de minimum looneischen en dat rijmt niet met wat de heer Schoon dermark zegt. Spreker begrijpt ook niet hoe deze zijn bewering kan staande houden. Spreker was toch niet eens bekend met de amendementen der sociaal democraten. Hij was de eerste, die verband wenschte te leggen tusschen de salarissen der leeraren van het gymnasium en de loonen der werklieden, door op beide de rijksregeling te willen toepassen. Hij was de eerste, die direct een lijn aangaf. Hij wist dus absoluut niets van wat de sociaal-democraten hadden gedaan en hij wist ook niet voor Zaterdag wat zijne collega's van rechts hadden voorgesteld. Van eenige opdrijving van sprekers kant is dus geen sprake, hij heeft alleen dat voorgesteld, wat noodzakelijk geacht moest worden in verband met de bestrijding van de kosten van het noodzakelijk levensonderhoud. Spreker heeft dus gezegd, dat hij als basis heeft genomen een gezin van man, vrouw en 2 kinderen en hij heeft dit gedaan, omdat hij meende de lijn te moeten doortrekken bij de rijksregeling, wijl hij dan overtuigd was in goed gezelschap te zijn. Men heeft thans een regeling voor de rijksambtenaren gekregen, waarbij de kindertoeslag naar voren treedt, waar tegen ook de sociaal-democraten niet meer zoo scherp hebben gefulmineerd. Ook bij de rijksregeling wordt een kindertoeslag gegeven van f 1.per week of f 52.per jaar, te beginnen bij het derde kind. Zoo krijgt men lijn in de salarieering en ook lijn in den kindertoeslag. Spreker heeft indertijd van de overzijde, bij monde van den heer Dijkstra, te hooren gekregen, dat er geen lijn was in den kindertoeslag. Het is nu juist de taak van den Raad om de lijn, die door de regeering daarin is aangegeven, aan te grijpen. Het spijt spreker ten zeerste dat zijn collega's van de rechterzijde niet het stelsel van kindertoeslag, zooals dit door de regeering is aangegeven, hebben aanvaard. Spreker zal zich dan ook tegen het hunne moeten verklaren, wijl dat voorstel z. i. grove onbil lijkheden zal scheppen. Den heer Lautenbach trof, toen hij bijlage 23 ont ving, een zinsnede op bladzijde 187 en hij conclu deerde daaruit, dat nu eindelijk ook in het college een frissche wind begon te waaien. Daar staat „Nu blijkt ook in April 1919 de belooning van het „grootste gedeelte van het gemeente-personeel nog „niet te zijn opgevoerd tot die hoogte, als, deels „voor de bestrijding der blijvende verhooging van „de kosten van de noodzakelijke levensbehoeften, „deels voor de verbetering van den levensstandaard, „deels ook door de tegenwoordige, doch aan veran dering onderhevige oeconomische en sociale verhou dingen thans wordt vereischt. De bedoeling van ons „voorstel is daarom de salarissen en loonen zoo te „doen vaststellen, dat aan deze eischen wordt voldaan." Spreker zal er nu nu niet opgaan, dat, toen hij de voorstellen zelf onder de oogen kreeg, hij over meer dan een punt was teleurgesteld. Uit de amen dementen van sprekers fractie en van andere zijde blijkt dit wel voldoende Spreker moet echter zijn verwondering uitspreken over één lid van het dage- lijksch bestuur, die deze clausule toch mede heeft Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Juli 1920. 265 Voortzetting der vergadering op Woensdag 14 Juli. uitgevonden, dat er nu toch eindelijk eens rekening diende te worden gehouden met den toestand voor het levensonderhoud en dat men niet altijd met het laatste centje behoefde te sukkelen, en welk lid nu een aanloop neemt om de verschillende voorstellers verdacht te maken. Spreker trekt zich dit niet zoo veel aan, dat lid heeft zeker behoefte om het bij een zekere categorie van menschen, waarbij hij het be dorven heeft, weer goed te maken. Als den Raad de zaak ter harte gaat, moet men het elkaar met spelde- prikken niet moeilijk maken. Ook op die van den heer Dijkstra zal spreker niet ingaan. De eer van de partij laat spreker heelemaal koud. Wat geeft het nu, dat de S. D. A. P. b.v. 35.—en de rechtsche fractie 45.voorstelt De heer Dijkstra 't Is een kwestie van politiek. De heer Lautenbach doet daar niet aan mee en wenscht daar ook niet aan mee te doen. Spreker was al lid van den Raad vóór de S. D. A. P. er in was en heeft altijd, om de loonen verbeterd te krijgen, hetzelfde stelsel van tegen ageeren gehuldigd, maar hij laat die zaak rusten. Spreker heeft verder nog iets speciaal voor den keuringsdienst, maar laat voor heden ook dit rusten. De heer Dijkstra wenscht alleen nog op te merken, dat hij nog niet heeft gezegd, wat hij had te zeggen. Er zijn nog dingen, die spreker zeggen moet en wil, dat blijkt wel uit de opmerking die de heer Lauten bach maakt. Spreker zal er zich nu bij neerleggen, dat de Voorzitter de vergadering wil schorsen, maar hij wenscht morgen dit gedeelte te vervolgen. Hij wil juist spreken over de financieele politiek van de rechterzijde, dat heeft nu zeer zeker reden van bestaan. De heer Lautenbach En dan de duurtewet meteen behandelen. De heer Dijkstra: Ja. De Voorzitter En de Bartholomeusnacht De heer Tulp heeft tot nog toe niet anders ge hoord dan dat er critiek op den Wethouder van Onderwijs is uitgeoefend. Spreker wil dan de eerste zijn die verklaart, volkomen in den lijn van den Wet houder van Onderwijs mee te gaan. In de commissie is een besluit genomen, dat een loon van ƒ30.—-zou worden voorgesteld voor ongeschoolde werkkrachten en nu vindt spreker het onbegrijpelijk, dat de fracties met heel andere amendementen komen. De heer Visser mag dan zeggen niet gebonden te zijn, maar in de commissie-vergaderingen, waar spre ker ook heeft gesproken, was spreker de minderheid in principieele kwesties en waar nu de heer Visser met de heeren van de S. D A. P. in de meerderheid was en door die meerderheid een loon van 30. werd vastgesteld, daar doet het vreemd aan dat hij thans een amendement indient, 't zij hooger, 't zij lager. Datzelfde heeft wethouder Schoondermark ook opgemerkt ten opzichte van het college van Burgemeester en Wethouders. Daar was men het ook unaniem eens over de voorstellen en dan acht ook spreker het een onbegrijpelijk standpunt, dat de wet houders zelf weer met amendementen voor den dag komen. Op die manier kan men niet samenwerken. Met de kwestie van den kindertoeslag kan spreker niet meegaan. Alleen wil hij dit opmerken, dat wan neer de gezinnen zoo groot zijn, dat zij uit 7 of 8 kinderen bestaan, allicht de oudste kinderen mede wat geld verdienen De heer Visser: Dan vallen ze er vanzelf buiten. De heer Tulp Wat de schaalindeeling betreft, spreker zou het betreuren, als deze werd aangenomen. Hij heeft als lid der vorige salaris-commissie zooveel ondervinding opgedaan omtrent het maken van ver houdingen ten opzichte van eenzelfde branche, dat hij meent, dat het veel beter en gemakkelijker is te hou den wat Burgemeester en Wethouders voorstellen. De aard der bezigheden loopt te veel uiteen. Spreker was eerst ook voor uitkeering van een toe slag, maar op grond van mondelinge mededeelingen, dat de verhoogingen uit de belasting kunnen worden bestreden, gaat hij met een bezwaard gemoed er toe over om den toeslag als vast salaris of loon toe te kennen. Hoe zal het echter volgende jaren zijn? Er is nog met geen woord gesproken over de men schen, die de belasting moeten opbrengen. En er wordt veel geklaagdhij die vroeger f 17.belasting moest betalen, moet thans 70.opbrengen. Te 5.30 uur namiddags wordt de vergadering ge schorst tot Woensdag 14 Juli 10 uur voormiddags. Op Woensdag 14 Juli 10 uur voormiddags wordt de vergadering heropend. Alsdan zijn aanwezig 21 leden, te wetende heeren Dijstra, Van Weideren baron Rengers, O. F. de Vries, Terpstra, Tulp, Collet, Postma, Van der Werff, IJ. de Vries, De Boer, Nijholt, Lautenbach, De Vos, Oosterhoff, Berghuis, Jansen, Dijkstra, Zandstra, me vrouw BesuijenLindeboom en de heer Schoonder mark. Later ook de heer Visser. Afwezig 4 ledende heeren Schaafsma, Tiemersma en Fransen en mevrouw BuismanBlok Wijbrandi. De Voorzitter stelt voor thans eerst punt 7 der agenda, dat gister is aangehouden, aan de orde te stellen. Dienovereenkomstig wordt besloten. Aan de orde is alzoo 6. (Agenda no. 7). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om mede te werken tot de oprichting van een naamlooze vennootschap tot exploitatie van een ammoniak- fahriek. De beraadslagingen worden heropend. De Voorzitter deelt naar aanleiding van de gister gestelde vragen mede, dat, zooals reeds gedacht werd, is gebleken, dat de Noorsche gasfabriek inderdaad mee zal doen, waardoor het een particuliere maatschappij is onder de leden. Na overleg van Burgemeester en Wethouders meenen deze echter te moeten voorstel len, ondanks dat er één particulier bij is, toch te moeten toetreden. De datum, die is opgegeven, is in zooverre een fatale datum, dat hij in verband staat met het afloopen van het voorloopig contract tot overneming der fabriek. Daarom adviseeren Burge meester en Wethouders, ofschoon ook zij liever had den, dat alleen openbare lichamen konden deelnemen, toch toe te treden en te besluiten overeenkomstig hun voorstel. De heer De Boer heeft gehoord dat de Voorzitter heeft betoogd dat de datum van 15 Juli een fatale datum is. Spreker zal zich dus bij de zaak neerleg gen, omdat het moet. In ieder geval zou hij echter Burgemeester en Wethouders willen machtigen om al het mogelijke te doen, dat dit ten slotte wordt een instelling, waar alleen gasfabrieken in openbaar beheer bij aangesloten kunnen worden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1920 | | pagina 12