268 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Juli 1920. Voortzetting der vergadering op Woensdag 14 Juli. van gas en electriciteit de burgerij mag wel hooren wat haar wacht door de meerdere opbrengst van retributiën en ten slotte door het overschot van den hoofdelijken omslag van dit jaar. Spreker moet zeg gen dat hij absoluut niet begrijpt hoe de meerdere opbrengst van den hoofdelijken omslag van één jaar als dekking kan gelden voor de vele jaren die zullen komen. Het kan aan zijn voorstellingsvermogen lig gen, maar hij begrijpt het niet. Spreker is van meening, dat, als men durft aannemen, dat andere jaren het overschot ook voldoende zal zijn, de dek king voldoende is. Maar dit moet spreker juist betwijfelen; in de eerste plaats zullen het volgend jaar de uitgaven der gemeente door rente en af lossing van de leening van 2 millioen met ƒ110.000. toenemendan trekt het kapitaal hoe langer hoe meer van hier wegens de hooge belastingen en zoo doende zal men in de naaste toekomst niet een over schot krijgen. In de belasting van 1920 zit nu nog 1/s deel komen van de oorlogswinst van 1917, maar in 1921 vervalt ook die. Dan zal de opbrengst dan ook wel eens tegen, in plaats van mee kunnen vallen. Dat men dan ook deze dekkingsmiddelen durft aannemen, acht spreker op z'n zachtst uitgedrukt hoogst onverant woordelijk. Er is slecht één uitkomst en wel deze: dat, als de salarissen en loonen anders niet kunnen worden betaald, de hoofdelijke omslag maar weer wordt verhoogd. Spreker zou er nu bijzonder veel prijs op stellen, omdat de burgerij het recht heeft, dat te vernemen, of het college voornemens is en tot dat voornemen het volgende jaar zal overgaan, om den hoofdelijken omslag weer te verhoogen. Spreker zou er bijzonder prijs op stellen daarop van het col lege een antwoord te ontvangen. De heer Dijstra zegt dat de heer Dijkstra hem nog even uit zijn tent lokt om bij vernieuwing terug te komen op de voorstellen, die mede door spreker zijn gedaan. De heer Dijkstra schijnt zich daar eigen lijk wat aan te ergeren en spreker kan den indruk niet van zich afzetten, dien de heer Dijkstra in zijn tweede betoog op hem heeft gemaakt, dat deze een beetje onaangenaam getroffen is, dat de bedragen door spreker e. a. voorgesteld iets boven de bedragen gaan, die door de sociaal-democraten zijn voorgesteld. Als men echter die cijfers naast elkaar legt, dan maakt dat al zeer weinig verschilalleen voor de 1ste klasse der werklieden loopt het voorstel van spreker e. a. er iets uitmet een bedrag van 31.50 is het daar 1.50 hooger, doch in de 4e klasse eindigt het met een hooger bedrag van 45 cent. Spreker zou zeggen dat uit deze loonbedragen niet de conclusie kan worden getrokken, die de heer Dijkstra een weinig verkapt naar voren heeft gebracht, dat spreker en partijge- nooten bij deze gelegenheid hebben getracht de heeren te overtroeven. Wij, aldus spreker, hebben eenvoudig de cijfers genomen uit het adres, dat ook de heeren hebben gekregen en wij hebben gezegd, dat deze cijfers ons in de gegeven omstandigheden verdedigbaar voorkwamen. Spreker heeft gister zijn motieven aangevoerd en meent, dat het geen zin heeft hier bij vernieuwing op in te gaan. Als de heer Dijkstra zegt dat de rechterzijde geheel uit de partij positie neemt ten opzichte van het standpunt der rechtsche partij in het algemeen, dan zou spreker willen zeggenlaat dat hier buiten, daar hebben we hier niets mee noodig we hebben hier niets anders te doen dan zoo goed mogelijk een regeling te treffen voor het personeel der gemeente Als de heer Dijkstra spreekt over de winsten die het groot-kapitaal heeft gemaakt, als hij zegt dat den arbeiders een rijksdaalder wordt gegeven met de eene hand, maar er getracht wordt 4 rijks daalders met de andere hand naar zich toe te halen en als deze woorden dan gewettigd moeten worden met te zeggen dat de huren zoo langzamerhand tot f 11. zullen worden opgehaald, dan zou spreker den heer Dijkstra willen vragen of hij werkelijk de overtuiging heeft, dat na verloop van tijd een arbeider een huur van f 11.zal moeten betalen. Daaruit blijkt wel het ongerijmde van zijn redeneering en spreker acht hierover dan nu ook voldoende gezegd om het verder te laten zwemmen. In het algemeen heeft de heer Dijkstra gezegd dat de levensmiddelenpolitiek der regeering hem niet symphatiek is, of liever, hij heeft deze scherp gehekeld. Spreker heeft het al vaker gezegd, het schijnt hem niet juist toe om in dezen Raad een algemeen punt als de landspolitiek er bij te halen. Naast de woorden van den heer Dijkstra heeft de heer Lautenbach toen met een enkel Woord een vingerwijzing gegeven naar de duurtewet. Begeeft de Raad zich echter op dit terrein, dan krijgt men een uitdijing der debatten, waarmee men geen resultaat bereikt en waarvoor het hier de plaats niet is. Wat betreft de dekking van de bedragen, die be- noodigd zijn om de hoogere loonen niet uit te betalen, spreker gelooft ook wel dat de heer Dijkstra er be langstelling voor heeft om te hooren hoe spreker daar tegenover staat. Men heeft toch eerst een ver gadering gehad van de financieele commissie, waarbij het vraagstuk onder de oogen is gezien en zelfs in de cijfers, door het college overgelegd is een bepaalde vingerwijzing gelegen. Zeer zeker zal dat bedrag ter dekking deels moeten worden gevonden uit den hoofde lijken omslag, daar is niets tegen, maar spreker ge looft toch dat de revenuen in meerdere mate gewicht in de schaal leggen dan is voorgesteld. Spreker zal nu niet verder op de woorden van den heer Dijkstra ingaan, dat betoog zou toch niet vrucht dragend zijn. Alleen zijn wij, aldus spreker, overtuigd, dat wij in deze vergadering het recht hebben, om deze salarissen voor te dragen. De heer Oosterhoff stelt de vraag hoe in 't vervolg de dekking zal moeten worden gevonden. Spreker weet het heusch niet op dit oogenblik. Voor het volgend jaar en in de toekomst zal dit van keer tot keer onder de oogen moeten worden gezien. De Raad kan nu niet bepalen hoe in 1921 de dekking zal zijn. De heer Terpstra kan zeer kort zijn, maar moet nog even terug komen op de bewering van den heer Tulp, dat de leden der commissie moesten handhaven, wat in de commissie is besloten. Hot spijt spreker dat de heer Visser er niet is, maar hij beweert, dat men als lid der commissie wel degelijk vrij stond van hare besluiten. Wat Wethouder De Vries zegt over het georgani seerd overleg, dat „zoogenaamd" georganiseerd overleg is geweest, juist dat is terdege wat spreker zegt en waarvoor het van belang is dat dit punt tot zijn recht wordt gebracht. De heer Lautenbach heeft het verwerpen van de duurtewet aangehaald. Waarom hebben de sociaal democraten tegengestemd Omdat met het aannemen der duurtewet juist de beslissing zou vallen dat de commissie ook de maximum-loonen zou bepalen, zoo dat deze aan die commissie zouden worden overgelaten. Bij de duurtewet werd direct dan de eisch gesteld zoo zullen de loonen zijn en als dat niet bepaald wordt mogen de menschen winst maken zooveel ze willen. De heer Oosterhoff bepaalt zich slechts hierbij dat, wanneer de arbeiders in gemeentedienst op 't oogenblik een loonsverhooging krijgen, de druk op de belasting betalers hier ter stede grooter zal worden. Spreker wil den heer Oosterhoff echter de consequente vraag stellen Als de Raad op het oogenblik met de voor stellen meegaat, durft U dan zeggen, dat de loonen hooger zijn dan in het particulier bedrijf? En aan de belastingbetalers zou spreker de vraag willen stellen Wanneer gij eischen stelt in het particulier bedrijf is het Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Juli 1920. 269 Voortzetting der vergadering op Woensdag 14 Juli. dan van de gemeentewerklieden onbillijk dat zij dezelfde eischen stellen De arbeiders, hoe zwaar de belasting hen ook drukt, hebben hun eischen zien ingewilligd bij het particulier bedrijf en nu mogen zij er niets tegen hebben, dat zij, opdat de gemeentewerklieden met hun gelijk zullen komen, iets meer belasting moeten betalen. Dat het belastingstelsel der gemeente op deze manier vast loopt is heel wel mogelijk, misschien is het zelfs wel goed dat de zaak eens heelemaal vastloopt, dan krijgen we misschien een anderen koers. De heeren Dijkstra en Visser hebben gister ge debatteerd over den kindertoeslag. Spreker zal daarover zeer kort zijn, er is al zoo vaak over gedebatteerd. Hij beschouwt echter de gemeente nog altijd als een particulier patroon en wanneer nu de Raad iets in voert in de gemeentebedrijven, dan moet dit ook worden ingevoerd in het particulier bedrijf. Dat kan niet en daarom is spreker altijd tegen een kindertoeslag. Het socialisatie-rapport wil het in de toekomst ook, maar dan komen de baten der verschillende bedrijven ten goede aan het algemeen, dan wordt er gewerkt voor de behoefte en in het belang van de gemeenschap, terwijl het nu gaat in het belang van den eigenaar van het bedrijf. Het gaat er nu niet om, waar de wereld behoefte aan heeft, maar waar het meeste aan valt te verdienen. De heer Visser is inmiddels ter vergadering ver schenen. De heer Da Boer wenscht naar aanleiding van het geen door de heeren Oosterhoff en Visser is gezegd een en ander in het midden te brengen. De heer Oosterhoff heeft de salarisverordening in verband ge bracht met de gemeente-financiën en hoewel spreker nu zeer zeker toegeeft dat daartusschen een belang rijk verband bestaat, meent hij toch, dat de heer Oosterhoff in dit opzicht op den verkeerden weg is. De kosten, die de uitvoering met zich draagt, moeten natuurlijk ergens gevonden worden. De heer Ooster hoff heeft gewezen op de lasten, die op de burgerij worden gelegd, niet alleen op de gegoeden maar ook op de minder gegoeden en dat die zoo zwaar zijn, dat de menschen morren en klagen over den druk, dien zij ondervinden. Nu zegt de heer Oosterhoff: dat is voor mij een reden om de verhoogde loonen voor de gemeente-ambtenaren en werklieden niet te accepteeren. Maar is het dan billijk, dat die lasten, in plaats van op een veel grootere groep op een veel kleinere groep, op de ambtenaren en werklieden, die in dienst der gemeente zijn, worden gelegd Ten slotte zal het toch op de eene of andere wijze ge vonden moeten worden, het gat moet gestopt worden. De heer Terpstra heeft gezegd dat het misschien wel goed is, dat het eens vast loopt. Dat is misschien wel wat ondoordacht gezegd, maar er zit toch een groote kern van waarheid in. De toestand is zoo, dat de kosten van het levensonderhoud met het afwezig blijven van maatregelen der regeering zoo sterk omhoog gaan, dat de arbeiders in particulieren en in gemeentedienst steeds staan op het bestaan van een minimum-weekgeld. Als men nu een politiek maakt, waaruit voortvloeit dat de gevolgen van deze voor stellen niet mogen worden gelegd op de burgerij, dan zal het gevolg zijn, dat een kleine groep krijgt te dragen, wat een groote groep dragen moest. De regeering zegt, dat bij een salarisverhooging de mid delen bekend en gevonden moeten zijn. Het is echter ook de regeering, die steeds nieuwe lasten op den rug der gemeente en daarmee op de burgerij laadt en nu wenscht zij ten opzichte hiervan niet de verantwoordelijkheid te dragen. Maar dan dient de regeering eerst te zorgen voor een andere regeling, doordat zij de gemeente van verschillende lasten ont heft. In dit verband is het ook dat de salarisveror dening moet worden gezien n.l. in het licht van den algemeen politieken toestand en de opvattingen van de verschillende partijen. Als de heer Dijstra zegt dat de voorstellen of amendementen, door hem ingediend, ten slotte zeer weinig boven die van sprekers fractie uitloopen en dat hij niet begrijpen kan dat zulks een woord van critiek kan uitlokken, dan wil spreker hem wel zeg gen dat het niet het verschil is tusschen de voor stellen van sprekers fractie en die der rechterzijde, maar dat het is het verschil in politieke systemen, die door de beide partijen worden onderschreven en de wijze, waarop de rechterzijde hier in verband met haar politiek systeem anderen afbreekt. Het is juist geweest, waar de heer Dijkstra op heeft gewezen, dat het deze regeering, als gevolg van de politiek van de rechterzijde, is geweest, die er op heeft ge wezen, dat de loonen van ambtenaren en werklieden niet omhoog mochten worden gebracht, zooals in verschillende gemeenten is gebeurd. Het is ook de partij van de rechterzijde geweest, die in de anti- duurtewet een maximum-prijsregeling van de arbeids kracht wilde opnemen. De sociaal-democraten vonden in de anti-duurtewet een artikel, dat tengevolge zou hebben, dat de regeering bevoegd zou zijn om, wan neer de prijzen der arbeidskracht naar haar meening te hoog zouden zijn, deze naar beneden te halen en alzoo de maximum-prijzen voor de arbeidskracht vast te stellen. Spreker heeft voor zich een artikel van mevrouw Drucker uit „Evolutie", een bekend vrouwenblad, welk artikel met instemming in „De Tijd" is overgenomen, omdat hier tegen het stijgen der arbeidsloonen te velde wordt getrokken. Uit hetgeen spreker zal voorlezen blijke hoe onoprecht deze gemeentelijke loonpolitiek van de rechterzijde is. „Zullen ook hier de duurteraden tusschenbeide treden Zullen zij de werknemers doen verstaan, dat ook voor hen een grens is bij het opjagen der prijzen Of wel zal alleen den woekerachtigen handelaar een strik worden gespannen, autoriteiten en hun hand langers vrijelijk hun gang mogen gaan?" Wie zal durven ontkennen, zegt „De Tijd", dat hier de vinger op de wonde gelegd wordt. Hieruit blijkt wel voldoende, dat, wat de rechter zijde hier heeft gedaan in den gemeenteraad, in finaal conflict is met de algemeens landspolitiek, die door haar wordt voorgestaan en gedaan. Onze politiek, aldus spreker, is altijd geweest, dat de loonen en arbeidsvoorwaarden van personeel in overheidsdienst in onverbrekelijk verband stonden met het particuliere bedrijf, omdat deze groepen ten slotte één gemeenschappelijk belang hebben, één strijd voor de verbetering van den algemeenen toestand der arbeidersklasse. Wij hebben onze amendementen geformuleerd in overleg met de moderne bonden van ambtenaren en werklieden en ik geloof dat, als zij worden aangenomen, de eenheid zal worden bewaard. De heer Visser heeft gesproken over een ander salaris-systeem, n.l. over dat van den kindertoeslag. Hij heeft het daarbij willen doen voorkomen, alsof de kindertoeslag een katholiek en christelijk salaris systeem is De heer VisserNiet waar, ik heb het een econo misch vraagstuk genoemd De heer De Boer Dan zal wel uit het verslag van 's Raads handelingen blijken of ik juist heb geciteerd. Spreker heeft zeer goed verstaan dat de heer Visser sprak van een christelijk en katholiek systeemachter hem werd toen nog gezegdis christelijk en katholiek dan niet hetzelfde Of het nu een christelijk is wil spreker niet uitmaken, hij is tamelijk goed met den bijbel op de hoogte, maar vindt daarin nergens een loonsysteem. Maar dat het een katholiek systeem is

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1920 | | pagina 14