248 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Juli 1920.
De heer Terpstra vraagt den Voorzitter of deze
onder de mededeelingen ook heeft voorgelezen de
gunning van 40 arbeiderswoningen.
De VoorzitterJa, dat punt is voor kennisgeving
aangenomen.
De heer TerpstraDan is het mij ontkomenik
zou er nog wel een vraag over willen stellen.
De Voorzitter: Als de Raad het goed vindt, en geen
der leden er bezwaar tegen heeft
Geen der leden heeft bezwaar.
De Voorzitter doet nogmaals lecture van bedoelde
medeeling (punt 156, lid 2).
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Terpstra wou hieromtrent een vraag stellen
in verband met de uitsluiting der moderne organisaties.
Spreker zal zich niet over de uitsluiting zelve uit
spreken, maar wil vragen of Burgemeester en Wet
houders bij de gunning ook hebben overwogen, dat,
als de uitsluiting in de bouwvakken lang mocht duren,
dit ten nadeele kan komen van den woningbouw.
Spreker acht het van belang, dat deze situatie onder
de oogen wordt gezien, omdat hij vreest, dat er in
de toekomst wel eens niets van dien bouw terecht
zou kunnen komen.
De heer 0. F. de Vries (wethouder) antwoordt, dat
er bij de gunning, die thans is geschied, nog geen
reden waa om in te grijpen en verder, dat de woning
bouw, die hier plaats heeft, niet is uitgesloten, zoodat zij
hier nog geenerlei stagnatie ondervindt. Bovendien
heeft er nog geen termijn van oplevering plaats ge
had, zoodat de gemeente niet het recht heeft, den
heer Geveke op de eene of andere manier te dwingen.
Er wordt echter wel degelijk aan de uitsluiting ge
dacht, maar die staat er hier op dit oogenblik nog buiten.
De heer Terpstra kan zich best begrijpen, dat er
nu op 't moment geen reden is om in te grijpen.
Maar is ook aan den heer Geveke de vraag gesteld?
De Voorzitter: Burgemeester en Wethouders kunnen
enkel meedeelen dat de zaak gegund is, anders niets.
De beraadslagingen worden gesloten.
V. Wordt overgegaan tot behandeling van de voor
heden op den oproepingsbrief vermelde punten.
1. (Agenda no. 2). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot het geven van ontslag aan E. Vlietstra,
onderwijzer aan gemeenteschool no. 5.
De Voorzitter stelt voor de conclusie van het stuk
in stemming te brengen.
De heer Zandstra wenscht even zijn stem te moti-
veeren. Spreker is wel voor ontslag van Vlietstra,
maar tegen oneervol ontslag.
De conclusie van het voorstel van Burgemeester
wordt met 21 stemmen tegen 1 stem aangenomen.
Tegen stemt alleen de heer Zandstra.
2. (Agenda no. 3). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot intrekking van het raadsbesluit d.d.
13 April 1920, houdende benoeming van mevrouw
H. C. BuismanBlok Wijbrandi tot bestuurslid der
Leeuwarder Jeugdcommissie.
Dit voorstel luidt als volgt
Ingevolge de voorwaarde, verbonden aan het be
sluit Uwer vergadering van 23 Maart 1920 no. 144R/69
waarbij aan de Leeuwarder Jeugdcommissie een sub
sidie uit de Gemeentekas werd toegekend van 500.
werd mevrouw BuismanBlok Wijbrandy benoemd
als lid, dat aan de Commissie zou worden toegevoegd.
.Nu Gedeputeerde Staten de wijziging der Gemeente-
begrooting 1920, welke, in verband met dat besluit
noodig werd, niet hebben goedgekeurd, waardoor de
uitbetaling van het subsidie niet kan plaats hebben,
heeft de benoeming van mevrouw Buisman geen reden
van bestaan meer.
Het is wenscbelijk deze ongedaan te maken, waarom
wij U voorstellen de benoeming in te trekken.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
3 Agenda no. 4). Voorstel van Burgemeester en Wet
houders tot verhuring van plekken grond aan het Olde-
hoofsterkerkhof en in het Bagijneklooster aan W. P.
Jurgens en J. Jonker.
Dit voorstel luidt als volgt
Bij raadsbesluiten van 23 Maart 1915 no. 75«/32,
en 11 Mei 1915 no. 155R/63 werden achtereenvolgens
de twee bleekvelden bij de woningen aan het Olde-
hoofsterkerkhof nos. 22 en 24, groot 26.50 en 31 M2.,
en het bleekveld in het Bagijneklooster, groot 33 M2.,
verhuurd aan W. P. Jurgens en Joh. Jonker alhier,
voor 10.en f 2.— per jaar. De huur der bleekjes
is op 12 Mei j.l. afgeloopen.
De gebruikers wenschen deze gaarne weder in te
huren op dezelfde voorwaarden als die, welke bij
den afgeloopen huurtermijn hebben gegolden.
Daartegen bestaat geen bezwaar, doch wij zouden
de huur willen laten loopen tot wederopzeggens toe.
Alzoo stellen wij U, onder overlegging van stukken,
voor te besluiten
aan Wijbe Pieter Jurgens te Leeuwarden, ge
rekend met ingang van 12 Mei 1920 tot wederop
zeggens toe ondershands te verhuren twee bleekvelden,
onderscheidenlijk groot 26.50 en 31 M2., deel uit
makende van het kadastrale perceel gemeente Leeu
warden, Sectie C no. 1916, gelegen voor de woningen
aan het Oldehoofster kerkhof, nos. 22 en 24, voorde
som van 10.per jaar voor beide bleekjes te
zamen en verder op voorwaarden, welke Burgemeester
en Wethouders noodig oordeelen
aan Johannes Jonker te Leeuwarden, gerekend
met ingang van 12 Mei 1920, tot wederopzeggens
toe ondershands te verhuren het bleekveld in het
Bagijneklooster, kadastraal bekend gemeente Leeu
warden, Sectie C no. 631 als erf, groot 33 M2., voor
de som van f 2.per jaar en verder op voorwaarden,
welke Burgemeester en Wethouders noodig oordeelen.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
4 (Agenda no. 5). Voorstel van Burgemeester en Wet
houders betreffende de boeten opgelegd aan onderscheidene
erfpachters van gemeentelijke terreinen, die in gebreke
zijn gebleven den canon over 1919 tijdig te voldoen.
Dit voorstel luidt als volgt
Bij schrijven van den gemeente-ontvanger d.d. 30
Januari j.l. no. 59 werd aan ons college een staat
overgelegd, vermeldende de namen van niet minder
dan 64 personen, welke in de betaling van den door hen
verschuldigden erfpachtscanon over het jaar 1919
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Juli 1920. 249
nalatig waren gebleven. Ook het vorige jaar waren
ongeveer vijf maanden verloopen voor alle uiterlijk
31 December 1918 te betalen canons waren ontvangen.
Waar de bepalingen van uitgifte in erfpacht daartoe
de bevoegdheid geven, meenen wij daarom thans andere
maatregelen ter beteugeling van dit langzamerhand
meer en meer veld winnende misbruik te moeten nemen.
Het niet op tijd betalen van de erfpachtscanons ver
oorzaakt niet alleen veel administratief werk, maar
aangezien de te betalen bedragen tezamen een som
van enkele duizenden guldens vertegenwoordigen,
wordt door de gemeente niet onbelangrijk financieel
nadoel geleden.
Den gemeente-ontvanger werd daarom opgedragen
de bepaling omtrent te late betaling van de canons
volgens de voorwaarden geldende voor het niet altijd
durende erfpachtsrecht, streng toe te passen. Deze
bepaling luidt
„Hij (de canon) moet jaarlijks op straffe van een
boete, ten bedrage van één jaar canon voor elke maand
vertraging, in één termijn vóór of op 31 December
aan den gemeente-ontvanger worden betaald, het eerste
jaar tot een bedrag, berekend van den dag der aan
vaarding af, tot het einde des jaars."
Aan de notarissen hier ter stede werd de lijst der
nalatige erfpachters gezonden, waardoor dezen des-
gewenscht in staat werden gesteld hunne cliënten tot
betaling te bewegen. Toen ook dit geen voldoende
resultaat opleverde, werden de nalatigen door ons tot
betaling aangeschreven, waarbij hun tevens werd mede
gedeeld het voornemen van ons college om U voor te
stellen de vervallenverklaring van het erfpachtsrecht,
die bij wanbetaling eveneens overeenkomstig "de be
palingen van uitgifte kan geschieden, uit te spreken.
Van op één na alle erfpachters met een tijdelijk recht
is nu de canon ontvangen of althans aangeboden.
De strenge toepassing van de boetebetaling heeft
blijkbaar een heilzamen schrik bij de nalatige erfpachters
veroorzaakt, en van bijna al dezen zijn dan ook adressen
ingekomen, bij dezen aan U overgelegd, waarbij onder
opgave van tal van oorzaken der te late betaling
restitutie der boete wordt verzocht.
Toegegeven moet worden, dat voor verschillende
wanbetalers, b.v. voor hen, die in 1919 hun recht
verkregen hebben en daardoor minder goed van de
erfpachtsvoorwaarden op de hoogte zijn, de strenge
toepassing der boetebepaling wel een zware straf voor
hun nalatigheid is. Voor sommigen ook is de betaling
der boete zonder zich in schulden te steken onmogelijk.
Zonder onbillijkheden te begaan een schifting
te maken tusschen wanbetalers, wier nalatigheid ont
zien moet worden en anderen, wier nalatigheid moet
worden gestraft, wordt vrijwel ondoenlijk geacht. Art.
139 der Gemeentewet biedt de gelegenheid den wan
betalers de boete kwijt te schelden. Wij meenen dat
de Raad, daarvan gebruik makende, dezen keer allen
wanbetalers de door hen beloopen boete kwijt moet
schelden, al ontloopen enkele erfpachters daardoor
hun gerechte straf. Wij doen U het voorstel tot deze
milde behandeling der wanbetalers, mede in het ver
trouwen, dat door de opgedane ervaring de erfpachters
in het vervolg beter op tijd het door hen verschul
digde zullen voldoen.
Ons voorstel strekt derhalve U te doen besluiten
don erfpachters, welke op grond der betrekkelijke voor
waarden door te late betaling der op 31 December
1919 opeischbaar geworden canons boete verschul
digd zijn geworden, deze boete voor dezen keer kwijt
te schelden.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer De Vos kan maar zeer matig voor het
voorstel van Burgemeester en Wethouders gevoelen.
Hij zegt niet, dat hij er zich tegen zal verzetten, maar
als hij ziet, dat hier bepaald een nalatigheid en wel
een grove nalatigheid van de betalers in 't spel is,
dan gelooft hij wel, dat met hen door Burgemeester
en Wethouders al heel veel clementie is gebruikt,
waarom hij eigenlijk gezegd een beetje bezwaar ge
voelt om voor het voorstel van Burgemeester en Wet
houders te stemmen. Dan geeft het ingezonden stuk
van „één der 64 wanbetalers", dat gisteravond in de
Leeuwarder Courant stond, de zaak weer op een
manier, die spreker alles behalve aanstaat. Uit alles
blijkt wel, dat Burgemeester en Wethouders het meest
mogelijke geduld hebben geoefend, ook in 1918 en
waar nu op het oogenblik weer een zoo grooto clementie
wordt voorgesteld en men nu nog de brutaliteit durft
hebben zoo'n ingezonden stuk in de courant te zetten,
mag de Raad dat niet meer goedvinden. Daarom meent
spreker hierover toch voor 't minst zijn stem te moeten
laten hooren, hij meent dat het goed is, ook al
wordt het voorstel aangenomen, dat toch van hieruit
stemmen opgaan, dat de Raad het niet zal dulden,
dat Burgemeester en Wethouders en ook de ontvanger
het meer noodige werk zullen verrichten en men dan
ten slotte het geld maar weer kwijt gaat schelden. Als
dat zoo doorgaat, dient er een stokje voor gestoken
te worden. Spreker zal zich dezen keer bij het voorstel
neerleggen, tenzij van een der andere leden een voorstel
komt om de boete te doen betalen.
De heer Oosterhoff staat eenigermate op het stand
punt van den heer De Vos. Spreker is een ontzettend
tegenstander van verordeningen, die niet worden toe
gepast. Iets dergelijks is ook wel voorgekomen bij bet
kwijtschelden van boeten van aannemers, 't was dan
eenvoudig alsof men terugschrok voor de consequenties
der verordening, omdat men voor zulke ontzettend
hooge bedragen kwam te staan „dat het toch eigenlijk
niet ging". En dan strijkt men de hand maar weer over 't
hart, maar dat lijkt spreker toch de goede methode
niet.
Spreker is het te meer niet eens met het voorstel
van Burgemeester en Wethouders omdat, wat nu ge
beurt, weinig kans biedt, dat de erfpachter beter zal
betalen. Spreker zou haast denken, dat als het zoo
doorgaat de erfpachters gaan denken't kan een
beetje lijden, als 't op het ergste loopt durven ze de
verordening toch niet toe toe te passen.
Spreker zou nog wel een vraag willen doen. Uit
het prae-advies en het ingezonden stuk, waar de heer
De Vos over sprak, krijgt spreker sterk den indruk,
alsof het met de invordering van het geld niet gaat
zooals het precies wezen moet. Gaat die invordering
op de manier van belasting betalen, krijgen de men-
schen een biljet thuis en staan daar achter op de
strafbepalingen, krijgen ze ook een aanmaning waarop
duidelijk wordt gemaakt, dat ze bij niet-betaling ver
volgd zullen worden Zoo niet, dan acht spreker toch
dat de methode. Als hij een ontkennend antwoord op
zijn vragen krijgt, als dus de menschen niet voldoende
onderricht zijn, dan zal hij zijn stem aan het voorstel
van Burgemeester en Wethouders geven, anders toch
zou de toepassing der verordening wel wat draconisch
zijn. De menschen moeten op de manier als bij de
belasting-inning gewaarschuwd worden, dat zij gevaar
loopen voor die en die boetebepaling en eerst dan als
zij dan nog niet aan hunne verplichtingen voldoen,
moet de verordening in al hare gestrengheid worden
toegepast.
De heer Lautenbach wil een woord van hulde brengen
aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Hij wil echter meteen opmerken, dat het woord „wan
betalers" hier niet deugt, omdat het is reeds gezegd
de menschen ten eenenmale onkundig waren, omdat