256 Verslag vau de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Juli 1920.
hij is 7 jaar en meer in dienst der gemeente, dan
dient er, volgens spreker, van achterstelling te worden
gesproken. Dan wordt er absoluut geen vacantie-
toeslag of uitkeering gegeven, dan wordt die werk
man te streng behandeld met maar 2 dagen verlof,
dat is een onbillijkheid en niet een kwestie van meer
of minder.
Als de politiek er niet in geslagen was, had do
zaak er wat anders voor gestaan. Het is nu echter
een politieke zaak geworden, de kwestie is van rechts
voorgesteld en daar moet men er de vruchten niet
van plukken, maar deze moeten overblijven als loon
voor een der sociaal-democratische wethouders, gerug
steund door zijn organisatie.
De heer 0. F. de Vries merkt op, dat de heer Jansen
in zijn eerste betoog zegt, dat er verscheidene men-
schen zijn, n.l. een 5070 tijdelijke werklieden met
een diensttijd van 37 jaar. Als de heer Jansen
echter het werkliedenreglement goed had nagelezen,
moest hij hebben opgemerkt dat dit hier niet meer
het geval iser kunnen wel enkele uitzonderings
gevallen zijn, maar er wordt voor gezorgd, dat ge
vallen, dat werklieden jaren aaneen als losse werk
lieden in dienst waren, zich niet meer voordoen.
Verder kan spreker zich aansluiten bij de woorden
van den heer Terpstra. Dat de Voorzitter niet over
de kwestie, die in de commissie voor de openbare,
werken is besproken, heeft gesproken, zit hierin, dat
hij dat niet kan weten. De zaak is daar zoo bespro
ken, dat met de losse werklieden, ook bij gemeente
werken enz., als de bedrijven apart komen een col
lectief contract zal worden afgesloten. Daarom te
meer is het door den heer Jansen voorgestelde niet
zoo urgent en niet zoo belangrijk om het meteen door
te zetten. Er is dan nog eens over te spreken, dus
kan men het nu wel laten rusten.
De heer Jansen vraagt nog even het woord naar
aanleiding van het betoog van wethouder De Vries.
Deze is al erg ongelukkig in zijn beweringen. Eerst
zegt hijwanneer Jansen goed gelezen had, zou hij
hebben gezien, dat het niet meer het geval is en in
denzelfden zin zegt hij, dat er mogelijk nog enkelen
overgebleven zijn. Maar die overgebleven, daar gaat
het hier juist om, die eischen ook hun recht. De hoe
ren gaan echter een politiek spel spelen. Wethouder
De Vries ontkent niet dat er gevallen zijn, spreker
heeft niet gezegd hoeveel gevallen er zijn.
De heer Tulp: Zeventig!
De heer JansenDat was volgens de cijfers van
Burgemeester en Wethouders, dan moet men tot dit
cijfer komen. Spreker herhaalt dat de tijdelijke werk
lieden worden achtergesteld en beveelt zijn voorstel
aan als billijk en recht.
De heer Dijstra zou zich graag voor het voorstel
Jansen verklaren, afgezien van de politiek, die er is
ingevoerd. Hij gevoelt ook wel, dat, als het inder
daad zoo is, dat er enkele van die tijdelijke werklieden
zijn, die om de eene of andere formeele reden niet in
vasten dienst kunnen komen, terwijl ze toch al een
tamelijk aantal jaren in dienst zijn, er dan wel een
harden kant aan is, waar zij op moeten stranden. Er
ware dus door het voorstel wel iets te bereiken, ter
wijl er toch een niet te groot bedrag mee gemoeid
zou zijn, omdat de Wethouder van Openbare Werken
heeft medegedeeld, dat er het volgend jaar toch een
andere oplossing zal worden gevonden. Dan zal de
post dus niet op de begrooting blijven drukken. En
waar het op deze manier voor een betrekkelijk korten
termijn zou gelden, laat men daar deze weldadigheid
aan die menschen bewijzen. Het voelt spreker ook
aan, dat hier een onbillijkheid is, daarom is hij voor
het voorstel.
De heer De Boer gevoelt wel eenige neiging voor
het voorstel-Jansen.
De heer Jansen Ei neen toch
De heer De BoerIk ben niet zoo verpolitiekt als
de heer Jansen zelf.
De heer Jansen Dat komt dan nog.
De heer De Boer merkt op, dat we voor enkele ge
vallen in een overgangstoestand verkeeren n.l. voor
hen die niet vallen onder het collectief contract.
Voor die enkelen, die dan nog geen rechten hebben
gekregen zou spreker het voorstel-Jansen willen toe
passen, dus enkel voor de overgangsgevallen.
De heer Terpstra kan er, nu de zaak zoo wordt
ingeleid, iets voor gevoelen. Het voorstel wenscht
echter het besluit in het algemeen toe te passen en
hier wordt nu gesproken over enkele gevallen. Daar
is verschil over. De heer Dijstra spreekt ook over enkele
gevallen en daar is spreker wel voor te vinden. Maar
hij dankt er voor om aan hen, die zoo nu en dan
eens bij de gemeente een kijkje nemen en die straks
weer weggaan, hetzelfde te geven. Voor spreker staat
het zoo, voor degenen dio een 6 a 7 jaar in dienst
der gemeente zijn is hij er wel voor, maar hij is niet
voor het voorstel zooals dit wordt gedaan door den
heer Jansen. In den geest zooals de heeren Dijstra
en De Boer zeggen wil hij er echter wel toe meewerken.
De heer Oosterhoflf hoort van den heer Terpstra
hetzelfde, wat hij zeggen wilde. Men krijgt nu ook
wel een toelichting van den heer Jansen, maar deze
slaat in 't geheel niet op zijn voorstel. Dit laatste is
bedoeld voor alle tijdelijke werklieden terwijl de toe
lichting slaat op een bepaalde soort, op een enkeling,
die wat langer in dienst is. Als de heer Jansen wenscht
dat ze b.v. langer dan 2 of 3 jaar in dienst moeten
zijn geweest dan moet hij in de verordening dien tijd
opnemen, dan moet hij dat voorstellen. Want zoo gaat
het niet.
De heer Jansen zegt absoluut niet te zijn afgeweken
van zijn voorstel. Alleen om kracht aan zijn betoog bij te
zetten, heeft hij die gevallen naar voren gebracht
tegen de ontkenning van den Wethouder van Open
bare Werken, dat er menschen van 37 jaar in ge
meentedienst zijn. Spreker blijft bij zijn voorstel.
Dat hij daarin in plaats van „tijdelijk" van „los"heeft
gesproken moge eenigermate onjuist zijn, waaromtrent
hij desnoods wel een sub-amendement wil indienen.
Maar de zaak blijft voor hem dan dezelfde.
De Voorzitter wenscht het voorstel-Jansen in stem
ming te brengen.
De heer Dijstra meent dat, wanneer het voorstel in
dit geval thans in stemming wordt gebracht, het
geen kans van slagen zal hebben. Hij stelt er echter
wel prijs op dat, wat hij gezegd heeft, in een voorstel
wordt belichaamd.
Spreker gelooft, dat de heer Jansen zelf ook wel
de overtuiging zal hebben, dat zijn voorstel zoo geen
kans van slagen heeft, ook op grond van practische
bezwaren, terwijl een voorstel in den geest als door
de heeren Terpstra, De Boer en spreker naar voren
gebracht, wel kans van slagen zou hebben. Als de
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Juli 1920. 257
heer Jansen dus een dergelijk voorstel wil doen is
daar geen bezwaar tegen.
De heer Terpstra zegt een voorstel voor elkaar ge
krabbeld te hebben om in den geest als daarover
door de heeren Dijstra, De Boer en spreker is gesproken
het voorstel-Jansen aan te nemen.
De heer Tulp Hoe lang moeten ze dan in dienst
zijn geweest?
De Voorzitter zegt, dat de zaak door elkaar wordt
gehaald. Ieder wil nu goed doen en ieder wil tegen
het voorstel-Jansen stemmen. Laat de Raad dan een
voudig dit voorstel verwerpen en een van de leden
zelf een nieuw voorstel indienen. Doch spreker zou
willen adviseeren om eerst nog eens te informeeren
of het wel zoo noodzakelijk is. Om nog een zin in te
voegen in een voorstel, dat zoo verworpen wordt, is
wel wat gek.
De heer Terpstra trekt hierop voorloopig zijn
voorstel in.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van den heer Jansen wordt verworpen
met 18 tegen 4 stemmen.
Vóór stemmende heeren Lautenbach, Van der
Werff, Jansen en Postma.
Tegen stemmen de heeren Dijstra, Zandstra, Ooster-
hoff, Tulp, Visser, Dijkstra, Terpstra, Nijholt, De Boer,
mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Collet,
O. F. de Vries, De Vos, Van Weideren baron Rengers,
mevrouw BesuijenLindeboom, de heeren Berghuis,
IJ. de Vries en Schoondermark.
Ter behandeling van
13. Agenda no. 14). Rapport der commissie voor
de bezwaarschriften omtrent reclames in beroep tegen
aanslagen in de plaatselijke directe belasting naar het
inkomen, dienst 1919.
en
14. Agenda no. 15). Het derde gedeelte van het
primitief kohier der plaatselijke directe belasting naar
het inkomen, dienst 1920.
wordt in geheime vergadering overgegaan.
Na heropening der openbare vergadering wordt het
derde gedeelte van het primitief kohier vastgesteld
met een totaal der cijfers van aanslag ad 5.881.732
en een totaal der .aanslagen van 529.355,88.
VI. De Voorzitter stelt thans aan de orde
Benoeming van leeraren aan het gymnasium als be
doeld onder punt 13 der mededeelingen.
Achtereenvolgens worden benoemd
a. tot leerares in de geschiedenis, mej. R. Douma
te Sneek, met algemeene stemmen
b. tot leeraar in de wiskunde, W. Bakker te
Leeuwarden, met algemeene stemmen
c. tot leeraar in de oude talen, D. M. Hoogeveen
met algemeene stemmen
d. tot leeraar in de oude talen, B. van Groningen
met 21 stemmen (21 stemmen uitgebracht);
e. tot leeraar in het teekenen, G. Makkes van der
Deyl met algemeene stemmen.
VII. De Voorzitter stelt aan de orde de vraag van
mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, luidende
„Ondergeteekende verzoekt den Raad tot Burge
meester en Wethouders de vraag te mogen richten,
welke redenen hen hebben geleid tot plaatsing van
het brugwachtershuisje voor den gaarder der Prins
Hendrikbrug op de Willemskade ten oosten van die
brug".
De interpellatie wordt geopend.
Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi meende, dat het
brugwachtershuisje aanvankelijk gebouwd zou worden
ten westen van de brug. Toen is er door den heer
Ibelings e.a. geadresseerd, dat dezen het daar liever
niet hadden en daarna is het advies gevraagd der
schoonheidscommissie, die beter vond, dat het huisje
ten oosten van de brug werd gebouwd, als er geen
technische bezwaren aan vast zaten. Het gevolg is
geweest dat Burgemeester en Wethouders hebben
besloten het huisje ten oosten van de brug te plaatsen.
De technische bezwaren bestaan echter wèlde brug
wachters zullen erg belemmerd worden in hun uitzicht
door de groote booten en daarbij komt, dat het straat
verkeer aan den oostkant, waar al de booten van de
„Stanfries" aanleggen, veel grooter is dan aan den
westkant.
Spreekster wil er direct bij zeggen, dat zij het jammer
vindt, dat er zoo'n huisje geplaatst zal worden, om
dat die dingen heusch de stad niet versieren. Daarom
zou zij nog liever hebben, dat het achterwege bleef,
maar als dat niet te doen is, waarom het dan niet
geplaatst daar, waar het gat alreeds gegraven was?
Spreekster hoopt, indien Burgemeester en Wethouders
niet tot niet-plaatsen kunnen besluiten, dat het nu in
ieder geval aan den anderen kant zal komen.
De Voorzitter kan in de eerste plaats namens Burge
meester en Wethouders antwoorden, dat de Raad heeft
besloten tot den bouw van verschillende brugwachters-
huisjes. Spreker stelt op den voorgrond, dat die er
moeten komen en liefst zoo gauw mogelijk. Zoodat
we hier niet behoeven te spreken is het noodig of
niet als men maar nagaat den toestand ten opzichte
van verschillende hulpgaarders. Deze is nog verergerd
en het aanwezig zijn der huisjes daardoor meer
noodzakelijk geworden door den verkorten arbeids
dag de brugwachter heeft daardoor meer vrijen tijd
gekregen, terwijl de brug toch gedraaid moet worden
en zijn dienst dus door een hulpgaarder moet worden
overgenomen.
De loop van de zaak over het plaatsen van het
wachthuisje is geweest als volgtde eerste teekeningen
van het brugwachtershuisje n.l. een aanzichtteekening
en een plattegrond van de Prins-Hendrikbrug met dat
huisje daar ten westen van, had de goedkeuring van
Burgemeester en Wethouders weggedragen. Door
omstandigheden is de zaak toen een tijdje blijven
liggen, tot op een gegeven moment de directeur van
gemeentewerken aan het stadhuis heeft gevraagd of
gemeentewerken er mee kon doorgaan. Door een ver
gissing is toen gezegd ga je gang maar. Toen is
men dan ook, terwijl noch de schoonheidscommissie,
noch het bouw- en woningtoezicht over de zaak was
gehoord, toch maar gaan graven op de plaats, waar
nu het gat gegraven is, welke plaats echter niet uit
drukkelijk door Burgemeester en Wethouders was
aangewezen, doch alleen nog slechts door gemeente
werken was voorgesteld en door het college voorloopig
was goedgevonden. Spreker wil hier nu niemand een
verwijt van maken dat het gebeurd is, maar het was
gebeurd, toen een paar particulieren de aandacht van
het college er op vestigden.
Nu gaat iedere bouw in overleg met de schoon-