352 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 September 1920. kringen noemt „werk in daghuur". De uitvoerders hebben een zeker percentage genoten, terwijl zij het werk en den aankoop volkomen in handen hadden. De heer Lautenbach heeft al gezegd geen deskundige te zijn. De wethouder heeft gezegd dat er ook niet bekend was wat er moest wezen, dat er geen rekening was van kalk, steen, hout, spijkers enz. Zoo'n staat kan men bij spreker ook vinden, maar als men hem vanavond vraagt, wat hij in zijn zaak heeft, weet hij het niet. Zoo'n dagboek aanhouden, dat doet geen enkele aannemer, zelfs de grootste aannemers niet. Is er eenigen tijd gewerkt, dan blijft er soms wat over of er is wat te kort, de een heeft wat hoog aange houden, de ander wat laag. 't Is een bewijs dat het altoos een raming is en blijft. Nu een andere vraag: Waarom aan een bestuur van een woningvereeniging wel een usance opgelegd, die de gemeente zelf niet na komt en die bij geen enkel aannemer gebruikelijk is? Spreker meent nu te kun nen wijzen op den wethouder zelf, die ook in parti culiere practijk is geweest en weet dat de toestand zoo is, spreker heeft het slechts van hooren en zeggen. De heer Schaafsma (wethouder) zegt dat de heer Lautonbach in eerste instantie weer is begonnen over de kwestie van afgraving van het terrein. Hij beweert dat de architect hiervan onkundig was. De geschiedenis, zooals deze zich heeft toegedragen, is in de stukken, in bijlage 38, op dezelfde wijze besproken als spreker gaat mededeelen. Spreker kan verklaren dat, toen begin 1919 de zaak stop gezet werd, hij bij den ge meentelijken opzichter, die thans in Hengelo is, heeft geïnformeerd hoe de zaak zat. Deze heeft toen ver klaard, dat hij den opzichter van den architect, toen die aan het waterpassen was, nog uitdrukkelijk heeft gewaarschuwd, dat het terrein afgegraven was. Op grond dat die zeer pertinente verklaring reeds eerder was afgelegd tegenover het bestuur van Patrimonium, heeft spreker deze in een conferentie met dat bestuur in 1919 ter sprake gebracht. In al dien tijd is die bewering niet weersproken. Dan nog een opmerking aan den heer Visser. Deze heeft gezegd dat hij meende dat de bijbouw van schuurtjes noodzakelijk was, omdat de woningen anders niet zouden worden goedgekeurd door het woning toezicht en den inspecteur. Het bouwplan was echter reeds goedgekeurd. Vóór dat is gebeurd verleent het Rijk zijn voorschotten niet. Ook dat argument gaat dus niet op. De heer Visser meent, als hij het betoog van den Voorzitter goed heeft gehoord, dat Patrimonium bij de indiening der begrooting wist, dat deze te laag was. Daarover liep de discussie tusschen den Voor zitter en den heer Van der Werff. De heer Van der Werff meent dat de zaak pas 3 maanden later bekend is geworden. Sprekers vraag is nu of het bestuur het reeds wist, toen de begrooting is ingediend. Of bleek het pas later De Voorzitter zegt dat, toen de uitvoerders voor het werk werden aangezocht, zij tegen den architect Pijkstra hebben gezegd„Je begrooting is zooveel te laag, daar is het werk niet voor te maken". Toch is men toen begonnen. Of het bestuur van Patrimonium dat nu geweten heeft bij de indiening der begrooting, mag spreker niet zeggen. Maar dat het erkend wordt bij brief van 30 Juli 1919 staat ook uitdrukkelijk in het rapport, welk gedeelte spreker citeert. De heer VisserTot die conclusie kwam men later. De Voorzitter 't Is nu de vraag maar of de be grooting willens en wetens te laag is gehouden. Spreker heeft daartoe geen voldoende bewijzen. De beide uitvoerders, Wiersma en Reitsma De heer VisserUw conclusie is dus, dat de be grooting wel degelijk in eerste instantie te laag was De Voorzitter Bij de indiening daar heb ik geen bewijs voor. Of er toen over gesproken is weet spreker niet. Maar wel bij den aanvang van het werk. Met andere woorden wil spreker dit concludeeren Men is begonnen met een begrooting van zooveel honderd duizend guldens en toen wist men bij den aanvang van het werk, dat die begrooting een 60 a 70 duizend gulden te laag was. Dat wist men positief, daar is niet uit te komen. Wat het bestuur toen gedacht heeft? Waarschijnlijk dit: „Als het zoover is, dan kloppen we wel weer bij de gemeente en bij het Rijk aan. De gemeente, daar hebben we lak aan. We zullen 't Rijk wel klein krijgen als we 't maar eens zijn met den Inspecteur van de Volksgezondheid". Ditzelfde idee begint weer op te komen. Laat de Raad dit dus asjeblieft gauw den kop indrukken. Het bestuur van Patrimonium wist dat er ver gadering van Gedeputeerde Staten zou zijn geen sterveling, die er anders iets van wist; het bestuur wist al dat het raadsbesluit was goedgekeurd Burge meester en Wethouders wisten er zelf niets van. De gemeente wordt eenvoudig beschouwd als de geld- geefster, verder heeft men met haar niets te maken. Spreker zegt absoluut niet dat er geknoeid is of ge fraudeerd, maar er heeft bij Patrimonium toch in ieder geval een hooge mate van lakschheid geheerscht óf, de architect is ze allemaal de baas geweest, 't Is niet uit te maken, hoe het precies gekomen is, maar in elk geval zijn er bij dezen bouw dingen gebeurd, die niet in den haak zijn. Spreker beweert niet dat er opzet in 't spel is geweest, om zichzelf te bevoor- deelendaar heeft hij 't bewijs niet voor, dat mag hij dus niet zeggen. Maar er zijn vreemde dingen gebeurd, er is een slordigheid geweest in hooge mate en daar door heeft het werk veel meer gekost, dan wanneer het zoo zuinig mogelijk was beheerd geweest. Of dat nu bij het bestuur ligt of bij den architect, dat is iets, wat verbazend moeilijk is uit te vinden, omdat de verhouding tusschen bestuur en architect aan het college niet bekend is. In het prao-advies is ook alreeds gezegd, dat men hier te doen heeft met een zeer handigen prater en steller van stukken. Wanneer er maar een speld tusschen te krijgen is, wordt die er tusschen gewrongen. Zoo is het ook met wat de heer Lautenbach zegt. Dat verhaal over die afgraving van grond is door hem met veel vuur voorgedragen, geheel te goeder trouw. Maar laat de heer Lautenbach dan ook de stukken eens lezen. Die geschiedenis is niet, zooals die hem is verteld, dat is eenvoudig niet vol te houden. Zoo ook de krantenberichten. Men moet niet tot den een gaan zeggen „dat is twee" en bij den ander „dat is drie". Daardoor blijft er altijd ruimte. Of het bestuur van de zaak heeft geweten van 't begin af, weet spreker ook niet. Maar een feit is het dat de begrooting absoluut veel te laag is geweest, dat er veel te veel geld is uitgegeven en dat men veel goedkooper terecht had gekund. De heeren mogen het nu noemen „gekwetste majesteit". Hun gedachtengang is echter„als wij het maar eens zijn met den inspecteur van de volks gezondheid, dan hebben we met de gemeente niets meer te maken. Die mag dan haar portemonnaie eens open doen en misschien eens weer dicht doen en nog dankje zeggen op den koop toe. Als de heeren dat standpunt maar eens wilden laten varen. Burgemeester Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 September 1920. 353 en Wethouders hadden eigenlijk ook gedacht, dat zij dat zouden gedaan hebben. Daarom hebben Burge meester en Wethouders toen dit gezegd: Er is een heele boel rommel geweest, wat niet goed was. Wij zullen nu een rapport geven over wat is geweest, maar toch voorstellen het meerdere voorschot te ver- leenen. En dan is de zaak afgedaan. Ik heb daar straks den heer Jansen verzocht niet over b. te spreken, maar nu ik aan het woord ben zal ik daar maar even op doorgaan. En wat blijkt nu weer De inspecteur van de volksgezondheid, die in nauwe be trekking met Patrimonium staat, en op wien het bestuur zich telkens met zooveel ingenomenheid beroept, heeft zelf tegen spreker gezegdDe Raad heeft één groote fout begaan en dat is, dat hij weer zóó in zee is gegaan met Patrimonium, 't Is waar, men heeft het weer gewaagd met de heeren, maar om nu nog daar mee voort te gaan, dat gaat niet op. Laat men zich nu niet laten paaien met praatjes over woningnood en op straat staan enz. Dat zijn van die gevoelsargu menten, waar men geen cent aan heeft. Die 18 woningen zijn maar een druppel in de emmer en er komt geen gezin minder mee op straat. Dat zijn alle maal van die argumenten, die de goê gemeente zand in de oogen moet strooien. Of die 18 woningen al of niet door Patrimonium worden gebouwd, doet er niets toe. Dan kan een andere- bouwvereeniging zich nog wel met den bouw belasten. Dat is dan ook de kwestie niet, waar het om gaat. Burgemeester en Wethouders willen den woningnood ook wel uit de wereld helpen, maar dat moet dan niet gaan met „de gemeente moet er maar buiten blijven". Door het bestuur van Patrimonium wordt ook ont kend dat Patrimonium financieel verantwoordelijk is tegenover de gemeente. Do vereeniging zou dit alleen zijn tegenover het Rijk. De inspecteur van de volks gezondheid zegt zelf„Zij zijn er absoluut glad mis mee, de gemeente blijft verantwoordelijk voor de gelden aan Patrimonium verstrekt, zoodat de vereeniging ook alleen met de gemeente en niet met het Rijk heeft te maken". De heeren moeten nu ook niet achteraf zeggen „als we dit en dat geweten hadden" enz. Ze hebben het wel degelijk goed geweten, spreker is daarvan overtuigd. En dan zijn praatjes als als we dat ge weten hadden niet erg oprecht. Spreker herhaalt dat Burgemeester en Wethouders hebben gezegd „Dit is nu gebeurd, 't rapport is in gezonden. 't Zij dat de architect, 't zij dat het be stuur niet goed heeft toegezien, het is rommelig toe gegaan, er is te veel geld verbruikt. Maar we zullen het meerdere voorschot geven en schoon schip maken en dan beginnen we weer opnieuw". Doch, eerlijk gezegd, het lieve leventje begint nu, met het nieuwe plan voor de 18 woningen, weer. Nu is het beter ten halve gekeerd dan ten heele gedwaald. Daarom is bijlage 41 dan ook de wereld in gezonden. Burge meester en Wethouders hebben nu gezegd Die acht tien woningen zullen er wel op een andere manier komen, maar we scheiden er met Patrimonium mee uit. En of nu b.v. al blijkt dat de grond 5 cM. te hoog is of 10 cM. te laag, dat wijzigt de zaak niet. Het college is bang dat de geheele zaak zich weer herhaalt, dus laat men er mee uitscheiden, laat 't nu afgeloo- pen wezen, 't Is jammer voor al 't werk, dat voor dit nieuwe plan al is gedaan, de regeering zal wel subsidie willen geven, doch Burgemeester en Wethou ders durven het met Patrimonium niet meer aan. De heer Visser heeft nog een vraag te richten aan wethouder De Vries, die zeide, dat er niet alleen geen dagstaat was, maar ook geen totaal overzicht. Was er dan ook geen totaal-boekhouding De heer 0. F. de Vries (wethouder) kan meedeelen dat de opzichter van gemeentewerken geen materialen- staat van de uitvoerders kon krijgen. Die was er dus blijkbaar ook niet. De opzichter heeft zoodoende 6 weken noodig gehad om een eenvoudige inventaris op te maken. Of die staat er was of niet kan spreker niet positief zeggen, maar in elk geval werd ze den opzichter niet op zijn verzoek getoond. De heer Visser concludeert dan dat de rechtsche fractie door het bestuur van Patrimonium om den tuin is geleid en dat er in plaats van eigen beheer een wanbeheer is geweest. De heer Van der Werff wenscht nog in aansluiting met wat door wethouder De Vries is gezegd op te merken, dat hij meende gelezen te hebben dat, toen het werk bij Patrimonium is stop gezet, alles aanwe zig was, wat er aan materialen aanwezig moest zijn. Daaruit blijkt toch wel dat men zekere opgaven kon geven. Als ze op het werk geen staat hadden gehad waarop stond wat aanwezig moest zijn, dan konden ze ook niet opgeven wat er moest wezen. En in het rapport staat dat alles er was, wat aanwezig moest zijn. Dan heeft spreker nog een opmerking. Hij is tot de conclusie gekomen dat de ingediende begrooting te laag was, maar hij komt toch ook tot de conclusie dat de rekening van den deskundige der gemeente, den heer Holsboer, ook niet goed is geweest. De heer De BoerDat weten we toch wel De heer Lautenbach Die man is weg. Maar als het den tegenwoordigen directeur gold, zou men er zoo niet over mogen praten. Do heer Schaafsma (wethouder) zegt dat de heer Van der "Werff, waar hij beweert, dat er in het rapport stond dat alle materialen aanwezig waren, abuis heeft. Daarin staat alleen „Do benoodigde steen was ge deeltelijk aangeschaft, zoomede andere materialen". De heer 0. F. de Vries (wethouder) heeft van morgen nog eens expres den opzichter, die de zaak heeft na gezien, gevraagd hoe hij tot zijn inventarisatie is ge komen. Dat is gegaan op deze manierDe opzichter heeft eerst de rekeningen en bewijsstukken moeten opvragen, daarna heeft hij de onverbruikte materialen opgenomen en daarna kon liij tot de conclusie komen dat alles, wat er volgens de rekeningen wezen moest, aanwezig was. Daaruit blijkt echter alleen, dat er niet gestolen is. De heer Van der Werff zegt dat er toch een boek houding was van ontvangsten en uitgaven. Deze liep over twee schijven. Zij werd maandelijks naar Wierda gezonden, maar de uitvoerders en de architect wisten dagelijks wat er werd aangevoerd. Dit werd ook dagelijks geboekt. Dientengevolge kon men maande lijks ook zien wat er aanwezig moest zijn. Dat heeft spreker gelezen. De heer De Boer heeft gehoord dat wethouder De Vries heeft gezegd dat uit de bewijsstukken moest worden nagegaan, wat aangevoerd was. Er is toen nagegaan wat nog aanwezig was en daaruit is de conclusie getrokken, wat er moest zijn gebruikt. Daaruit wordt tevens geconcludeerd dat er niet ge stolen is. Deze administratieve heksentoer gaat spreker te ver. Hij gelooft niet dat het op die manier mogelijk was de zaak na te gaan. De beraadslagingen worden gesloten en de mede- deelingen van Burgemeester en Wethouders in bijlage no. 42, vooafgaande aan de conclusie, voor kennis geving aangenomen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1920 | | pagina 10