350 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 September 1920. dc krant en door een bepaalde stemming te verwek ken. Als werkelijk blijkt, dat dit feit niet te bestrij den is, dat dus werkelijk dit groote verschil aanwezig is, vraagt spreker aan den wethouder of deze daarvan ook een verklaring kan geven, 't Bijkt nu ook wel, dat die eenvoudige werkman maar niet zoomaar iets heeft gezegd. Spreker zou wel eens willen weten wat Patrimonium zou zeggen ter verdediging van dit feit. De heer Van der Werff wenscht een enkele vraag te doen over iets, wat hem niet erg duidelijk is. Hier staat„Het is derhalve buiten twijfel dat het bestuur van de woningstichting reeds van den beginne af heeft geweten, dat de opgemaakte begrooting te laag was". Dat handelt dus over den opzet der begroo ting. Wordt dat nu gerekend vanaf het tijdstip van indiening der begrooting bij de gemeente of wordt er gerekend dat men eerst later tot de conclusie kwam dat men voor een tekort kwam te staan? Hier staat zeer onduidelijk „dat het bestuur reeds van den beginne af heeft geweten dat de begrooting te laag was". Moet dit nu zoo worden opgevat, dat het bestuur het heeft geweten, toen de begrooting is ingediend Spre ker zou zeggen, volgens het voorgaande schrijven wel, hij gelooft wel dat het de bedoeling is, al lijkt het zonderling. Maar in het rapport van den directeur van gemeentewerken, den heer Holsboer, werd toen ten opzichte van deze begrooting met 3 woningtypen gezegd, dat alleen de raming voor type H wel wat laag was opgezet, maar dat de begrooting overigens gemiddeld wel goed was. Als dus zelfs de deskundige der gemeente adviseert, dat de begrootingssommen aannemelijk zijn, uitgezonderd die voor type H, welke te laag was, dan begrijpt spreker deze zinsnede niet „dat het bestuur van den beginne af wist, dat de begrooting te laag was". De heer De Boer wenscht een vraag te stellen in denzelfden zin als de heer Dijkstra, die heeft gevraagd of er van het verschil in grondprijs a 7.20 en ƒ3. ook een verklaring gegeven is. Spreker wil hier aan toevoegen de vraag of het bestuur van Patrimonium of de directie werkelijk ook in staat is geweest om aan te toonen, dat het materiaal, dat volgens bere kening verbruikt is, ook inderdaad verbruikt is ge worden, of daarover ook inlichtingen verschaft kunnen worden. Als het is, zooals hier is meegedeeld, dan is er inderdaad ,,heelemaal geen beheer" geweest. Dan is dat nog veel te zacht uitgedrukt. Wanneer men maar voor 't lieve vaderland weg de materialen heeft opgebruikt, dan staat het niet vast dat dit voor den woningbouw is geschied en dan moet men dit kunnen aantoönen. Dit is een zeer gevaarlijk punt voor het beheer der woningvereeniging. De heer Jansen is van oordeel, dat Patrimonium moet blijven doorbouwen, op grond van den woning nood. Spreker ziet de zaak anders. De woniDgbouw- vereenigingen verrichten een gemeentelijke taak, 't zijn eigenlijk beheerscommissies van Rijks- en ge meentegelden voor den woningbouw in de gemeente. Wanneer nu die gelden worden gebruikt op een wijze, zooals hier is gebeurd, dan zegt spreker met Burge meester en Wethouders dat deze vereeniging geen beheer kan voeren en dat zij moet ontheven worden van haar taak. Daarmee wordt de woningbouw niet stop gezet, die bouw kan in handen worden gegeven van een andere vereeniging. 't Is duidelijk dat het op deze wijze, zooals het nu is gegaan met dien woningbouw, niet kan en mag doorgaan. En 't staat hier in den Raad wel vast, dat er op een allerergerlijkste wijze is gehandeld met gelden, aan de gemeenschap ten behoeve van den woningbouw verschaft. De heer Fransen merkt op dat er door de heeren Schaafsma en De Vries nieuwe punten in het debat zijn gebracht. Dat de begrooting reeds direct een f 75,000.te laag zou zijn geweest heeft spreker niet eerder geweten en 't is ook de vraag nog of dat wel juist is, of werkelijk het kostenbedrag toen 75000.hooger was dan de begrooting van Patri monium. Spreker daar nu niet over oordeelen. Dan is er door wethouder Schaafsma meegedeeld, dat er geen dagboek van verbruikte materialen op het werk was. Dat is echter bij, geen enkel werk usance. Als men zoo'n werk heeft, dan berekent men volgens de teekening wat men moet bestellen. Dit komt op het werk en wordt eenvoudig opgebruikt. Men houdt geen aanteekening van wat er wordt ge bruikt, wat er is wordt gebruikt. De heer Dijkstra vraagt inlichtingen over het verschil in de prijzen der grondophooging. Dit is ook een feit, dat de Raad niet eerder heeft gehoord en daardoor door niemand wordt bestreden. Spreker vindt het ook een ernstig feit dat 1 M3 grondophooging onder controle der gemeente f 3.en anders 7.20 kostte, Er is iets gebeurd dat een ernstige zaak is, spreker is dat met de heeren eens, maar zulke cijfers kunnen ook niet bestreden worden voor eerst allen zijn gehoord. Daar is nu allo aanleiding toeer zijn tamelijke beschuldigingen geuit èn tegen Patrimonium èn tegen den architect èn tegen de uitvoerders. Er is hoe langer hoe meer reden om te bewerken, dat er licht in deze zaak wordt verspreid en dat ze grondig wordt onderzocht. Men mag daar dan om lachen, maar dat de grond op de eene manier voor f 7.en op de andere manier voor f 8.op het terrein komt is al zeer sterk. Er moet toch iets gebeurd ziju. De heer IJ. de VriesOf er is niets gebeurd Do heer Fransen Of er is niets gebeurd, ja. Maar wie zal dat beslissen Spreker wenscht er nog een enkel woord van te zeggen. Als de grond f 4.te duur op het terrein is gebracht, moet men óf zijn opgelicht of wat dan ook, maar 't komt er dan ten slotte op neer dat dit geld op de eene of andere manier verdwenen is. Dat is al een zeer ernstige beschuldiging en wanneer dan ook een van de heeren daarover inlichtingen kan geven zal spreker deze gaarne hooren. Hij vermoedt echter dat het een duister punt blijft. De heer 0. F. de Vries (wethouder) vermoedt, dat deze afwijking in den grondophoogingsprijs hoofd zakelijk zit in het feit, dat de begrooting te laag is opgezet. Er zijn verschillende kosten te laag geraamd en die moesten later over verschillende andere onder dooien worden omgeslagen. Dat is niet alleen sprekers meening, maar het wordt zelfs in het verweerschrift, dat door het bestuur van Patrimonium in zee is gestuurd, toegegeven. Spreker zal dat voorlezen „De directeur had een reeks van becijfering op elk „der onderdeelen van de bij ons verzoekschrift over gelegde specificatie der meerdere bouwkosten opgezet, „om aan te toonen, dat de in den tusschentijd plaats „gehad hebbende prijsstijging, de aangevraagde ver- „hoogingen niet geheel wettigden". Daaruit blijkt, aldus spreker, dat meerdere voor schotten niet geheel gewettigd werden door de prijs stijging der materialen. Verder wordt dan gezegd „Hoewel onze architect op deze berekeningen wel „degelijk zijn aanmerkingen had die wij dan trouwens „ook aan Burgemeester en Wethouders meegedeeld „hebben moesten wij toch erkennen, dat de becijfe ringen niet geheel door hem omvergeworpen konden „worden". Dat staat hier duidelijk in. En dat zegt zooveel dat zij ten opzichte van de cijfers van den directeur hebben Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 September 1920. 351 te kennen gegeven, dat de hoogere voorschotten niet geheel konden worden opgemaakt uit de prijs stijging, m.a.w. dat het bestuur andere sommen op de begrooting moest vinden om een deel van die hoogere voorschotten over andere onderdeelen om te slaan. De Voorzitter wenscht den heer Van der Werff even te antwoorden, die zeer uitdrukkelijk heeft gevraagd of het bestuur er van den beginne af mede bekend was dat de begrooting te laag was. Afgescheiden nu van wat er ook nog in het rapport van het college bij staat n.l. „wat trouwens ook voldoende uit het boven aangehaalde gedeelte van het schrijven van 30 Juli 1919 blijkt", heeft wethouder De Vries den oor- spronkelijken opzet van de zaak gegeven en is het hem niet gelukt enkele heeren te overtuigen. Spreker kan echter positief en vierkant verklaren dat, vóór er één steek in den grond was gedaan, de uitvoerders tegen den architect hebben verklaard, dat de begrooting minstens een 75 a 80 duizend gulden te laag was. Men heeft het dus wel degelijk van het eerste oogenblik af geweten. Men zou den man hier kunnen halen die dit heeft verklaard. Als men het positief aan den architect vraagt, zal deze bevestigen dat hetgezegd is en als men het den uitvoerders vraagt, zullen deze, als fatsoenlijke en eerlijke menschen, het ook moeten toegeven. De heer Van der Werff kan, wat de Voorzitter zegt, dat het den architect al was gezegd voor er een steek in den grond was, wel aannemen. Wat spreker echter niet kan begrijpen is, dat de directeur van gemeente werken zelfde begrooting voor de drie typen van woningen, uitgezonderd type H., goedkeurt, dat deze dus zegt, dat die begrooting op het tijdstip van het indienen goed is. De heer 0. F. de Vries (wethouder): Op dat tijdstip. De heer Van der Werff vervolgt dat hier duidelijk in het rapport staat dat, toen de begrooting is inge leverd, men vooraf bewust was dat ze te laag was. Spreker heeft aangetoond en het is in de stukken te vinden dat de heer Holsboer de begrooting, die was ingezonden en die hij ter beoordeeling had ge kregen van Burgemeester en Wethouders, heeft goed gekeurd, uitgezonderd de woningen van type H., waar van de begrooting iets te laag was. Op het moment dat ze is ingediend, is de begrooting dus goedgekeurd. Maar tusschen het indienen eener begrooting en het beginnen van den arbeid is een groot verschil. Bij de verklaring van den Voorzitter kan spreker zich gerust neerleggen. De prijzen waren natuurlijk al weer in de hoogte gegaan, toen in Augustus het werk werd aangevangen. Toen kan de begrooting wel f 80,000.te laag zijn geweest. Maar in het rapport staat duidelijk „van den beginne af", dat is dus, toen de begrooting is ingediend. En dat zij toen te laag was, dat is, volgens spreker, niet het geval. De heer Terpstra wenscht een vraag te stellen: De heer Fransen zinspeelt telkens op onderzoek, om dat hij hier nieuwe cijfers hoort. Nu wil spreker vragen of ook aan Patrimonium die cijfers bekend zijn. Of de heer Fransen die cijfers nu pas voor 't eerst hoort is spreker hetzelfde. Maar wanneer aan Patri monium die cijfers zijn onthouden dan beschuldigt men Patrimonium meer dan waartoe men het recht heeft, en anders worden zij zelf niet in een gunstig daglicht geplaatst. De heer 0. F. de Vries (wethouder) kan den heer Terpstra wel antwoorden dat de door spreker genoemde cijfers aan Patrimonium bekend kunnen zijn. Spreker zal even voorlezen, wat de deskundige der gemeente omtrent dezelfde zaak heeft gezegd. Dat is toch ook aan het bestuur van Patrimonium bekend. In zijn rapport schrijft de waarnemende directeur van gemeen tewerken over die grondgeschiedenis „Voor ophooging onder de straten is ten hoogste „2000 M3. grond noodig geweest, aangenomen, dat het „leggen der rioleering geen oversehot zou hebben op geleverd en neem ik nu aan dat deze grond uitslui tend is gewonnen van de bouwblokken, waarop Pa trimonium bouwt tot een oppervlak van 11770 M2, „dan zou dus een afgraving van 0.17 cM. hebben „plaats gehad, wat dus met de bovengenoemde 0.20 „M. een extra ophooging van 0.37 M. zou geven. „Het oppervlak der bouwblokken van Patrimonium „bedraagt 9760 M2,. zoodat de ophooging zou komen „op 9760 X 0-37 3611 M3. „De meerdere kosten voor graafwerk, rioleering en „ophooging worden opgegeven op 32,400. 6,480.25,920.De kosten van grondaan- „vulling komen dus op f 7.18 per M3., een buiten sporig hoog bedrag". Deze cijfers zijn wel degelijk aan Patrimonium bekend. De heer Lautenbach is absoluut geen deskundige, maar wil toch opmerken dat, toen de directeur van gemeentewerken Patrimonium opmerkzaam maakte, dat het dat stuk grond ook wel kon krijgen, de voor- loopige koop is gesloten en dat, op het oogenblik dat die koop is gesloten de grond vrij wat hooger was, dan toen de acte is gepasseerd. Het terrein was afge graven en de directeur had hiermee de wegen laten verhoogen. De architect van de woningstichting kwam daardoor grond te kortwat was afgegraven, moest hij weer bijvullen, dat gaf dus een verbazende mis rekening. De directeur heeft toen den architect meege deeld, dat deze maar intijds had moeten komen vragen. „Maar wie ter wereld", zoo zei de architect, „zou er aan denken, dat de wegen hooger zouden worden gebracht dan het oorspronkelijke plan". De heer Fransen heeft reeds aangevoerd en ook spreker heeft het verschillende aannemers gevraagd zij lachen om een dagboek op het karwei. Daar werd nog de opmerking bij gemaakt, dat de gemeente er toch ook geen had op de begraafplaats. Dat is nu geen aardigheid maar ernst. Bij het gymnastieklokaal bij school 4, een klein karweitje bij dit vergeleken, bleek de raming ook alles behalve juist te zijn. Ten slotte wenscht spreker nog op te merken dat er tusschen den dag, dat de begrooting is ingediend en het tijdstip, waarop men mot het karwei is begonnen, maanden zijn verloopen. Dat maakt een heel verschil. De heer 0. F. de Vries (wethouder) zegt, dat er telkens wordt gesproken, nu weer door den heer Lautenbach, dat er geen materialenstaat, geen dagboek op zoo'n werk behoeft te zijn. Nu is spreker het met den heer Fransen eens dat ~op een bouwwerk niet iederen dag behoeft te worden aangeteekend hoeveel steen, hout, kalk enz. er verbruikt is. Dat is niet noodig. Maar het was hier zoo sterk, dat er niet eens een materialenstaat was van de materialen, die aan gevoerd waren. Men had nooit eenig inzicht van wat er was. Op een zeker oogenblik waren de steenen op en moesten er nog 10 woningen worden gebouwd. Waar die steenen waren of hoe dit tekort zoo ontstond, daar wist niemand iets van. De opzichter van gemeente werken is toen daarvoor naar Groningen geweest om steen te koopen. Daar blijkt toch wel uit, dat er heelemaal geen voldoende administratie i3 geweest. Dan is er in het schriftelijk verweer nog telkens gesproken over „eigen beheer". Spreker kan daarvan kortweg zeggen dat het geen eigen beheer is geweest, absoluut niet. 't Was gewoonweg, wat men in bouw-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1920 | | pagina 9