396 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 October 1920. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 October 1920. 397 ker dit subsidie, het sanatorium moet het subsidie hebben, het kan niet bestaan, wanneer het niet kan rekenen op een bepaald bedrag 's jaars. Mevrouw BesuijenLindeboom zegt dat de heerSchaaf- sma haar reeds voor een deel het gras voor de voeten heeft weggemaaid. Spreekster had hetzelfde willen zeggen, n.l. dat de stichting op een vaste jaarlijksche bijdrage moet kunnen rekenen. Spreekster zou willen zeggen: we moeten niet kijken naar de gemeenten die zeggen: we doen het niet, en die achterblijven, maar wij moeten het voorbeeld dan maar eens geven. De heer De Boer: Is het niet mogelijk dat door Burge meester en Wethouders het initiatief wordt genomen, dat er ten opzichte van de sanatoria te Joure en Appelscha een soortgelijke regeling tot stand komt als bij den keu ringsdienst, zoodat alle gemeenten in Friesland verplicht worden voor gemeenschappelijke rekening de sanatoria te onderhouden De heer Berghuis (wethouder) oordeelt dat wanneer de Raad zich met het denkbeeld van den heer De Boer kan vereenigen, er niets anders overblijft dan het voorstel van Burgemeester en Wethouders aan te houden. Spreker ge looft wel namens de meerderheid van het college te spre ken, als hij zegt, dat het college er in dezen geest alles voor gevoelt. Het college heeft zich alleen tegen het geven van een jaarlijksch subsidie verzet, omdat het liever had gezien dat het door de provincie was gegeven als pro vinciaal belang. Hetzelfde wordt nu bereikt als men ziet het van de gemeenten gedaan te krijgen. Als de heer De Boer een voorstel wil maken van zijn gedachte, zul len Burgemeester en Wethouders het graag overnemen. De heer Lautenbach wenscht nu nog deze opmerking te maken, dat bij den keuringsdienst het aangeboden artikel heelemaal wordt gekeurd, terwijl in Joure en Appelscha een groot deel van de patiënten geen berging kunnen vinden; dat is spreker door het bestuur onomwonden medegedeeld. Spreker wenscht hier nog aan toe voegen dat, als hij het wèl heeft, de Roornsch-Katholieken een eigen stichting hebben, terwijl ook sprekers partij een eigen inrichting heeft, de stichting „Zonnevanck". Het voorstel, door den heer De Boer nu maar zoo rauwelings ingediend, kan spreker heelemaal niet onderschrijven. Dan zouden spre ker en partijgenooten ook nog subsidie moeten betalen voor Appelscha en voor Joure en voor hun eigen stich ting; dat zou dan toch een onbillijkheid in folio worden. Mevrouw Besuijen—Lindeboom moet tegen hetvoorstel- De Boer opkomen. Wanneer de Raad daarop ingaat, dan wordt de zaak daarmee gewoon aan den kapstok gehan gen. Dan gaat er wel een drang uit naar de provincie, maar het sanatorium is daarmee op het oogenblik niet geholpen. Dat is dus eigenlijk de zaak aan den kapstok hangen. den nu den kostenden prijs wil betalen en zegt: reken 't zelf maar uit hoeveel 't is dan zal het bestuur van het sanatorium als het tot de conclusie komt, hoeveel Leeu warden dan moet betalen, liever de patiënten uit Leeu warden nemen, omdat die den kostenden prijs betalen. En dan moet de stichting, wat Leeuwarden betreft, kun nen bestaan. Spreker begrijpt daarom werkelijk niet, wat de Raad nog verder wil. De heer De Boer merkt op dat hier is gezegd, dat zijn voorstel een kapstok is, waaraan het voorstel, dat thans in bespreking is, wordt opgehangen. Spreker meent ech ter dat dit niet noodig is, omdat zijn voorstel later kan worden behandeld en dit direct. Spreker wil wel verkla- ren, dat hij voor dat voorstel zal stemmen, tengevolge I waarvan het sanatorium het meeste geld krijgt. Krijgt het I meer door het den kostprijs te betalen, zooals mevrouw Buisman en de heer Tulp willen, dan stemt spreker daar- I voor, maar krijgt het meer door 2 cent per inwoner te I betalen, dan is spreker daarvoor. Het is hier de bedoe- ling om de tuberculose-bestrijding zoo krachtig mogelijk I ter hand te nemen. Spreker staat op het standpunt dat I het er weinig toe doet in wat voor formule dat geschiedt. I Naar het hem voorkomt is dit het standpunt van den ge- I heelen Raad. De Voorzitter deelt mede, dat door den heer De Boer I het volgende voorstel is ingediend: „Ondergeteekende stelt voor Burgemeester en Wethou ders te verzoeken het initiatief te nemen tot het tot stand brengen van een regeling evenals bij den Frieschen keu ringsdienst, waartoe de verschillende gemeenten kunnen toetreden, tengevolge waarvan voor gemeenschappelijke rekening het sanatorium of de sanatoria worden onder houden". Spreker merkt op, dat dit voorstel dus eigenlijk met deze zaak niets te maken heeft. De heer De Boer: Direct niet. De Voorzitter stelt thans voor de debatten te sluiten, omdat hij vermoedt dat wel ieder der sprekers tweemaal het woord heeft gevoerd. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi meent, dat het voor stel om den kostprijs door de gemeente te laten betalen eigenlijk een apart voorstel is. Spreeksters voorstel was echter om het voorstel van Burgemeester en Wethouders aan te houden tot gevraagd is, of nagerekend kan worden hoe hoog de kostprijs is. De Voorzitter: U doet dus het voorstel tot aanhouding? Mevrouw Buisman=Blok Wijbrandi antwoordt bevestigend. De Voorzitter: Wordt dit voorstel ondersteund? De heer Berghuis (wethouder) wil opmerken, dat er van een aan den kapstok hangen geen sprake is. Erisgezegd: dan houden we 't zoo lang aan wat met andere woor den zeggen wil dat hetzelfde voorstel weer in den Raad komt, wanneer alle andere gemeentebesturen over het voorstel-Leeuwarden zijn gehoord. De heer Schoondermark (wethouder) begrijpt van deze heele redeneering hier niet heel veel. Van den eenen kant is men er tegen, omdat er niet genoeg patiënten kunnen worden opgenomen en het gesticht overbelast wordt, aan den anderan kant zegt men dat er geen berekening, geen exploitatierekening is te maken. Spreker dunkt dat dit alles wèl kan, als Leeuwarden maar wil betalen niet den prijs van de kost, maar den kostenden prijs. [Leeuwarden heeft dat nooit geweigerd. En dan kan Leeuwarden ook zeker zijn, als de andere gemeenten niet genegen zijn dat te betalen, dat zijn patiënten geborgen worden De heer Lautenbach: Nu niet! De heer Schoondermark (wethouder) zou niet weten waarom niet. Men hoort van den anderen kant dat an dere gemeenten niet zooveel wilden betalen. Als Leeuwar Dit blijkt wel het geval te zijn. De heer Nijholt: Is het enkel om het voorstel van het college aan te houden? De Voorzitter: Om het voorstel van Burgemeester en Wethouders aan te houden, ten einde te informeeren of de kostprijs kan worden opgegeven. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi wordt met 19 tegen 4 stemmen aangenomen, waardoor het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aan gehouden tot nadere gegevens zijn ontvangen betreffende den kostprijs der verpleging. Vóór stemmen- de heeren Tulp, Nijholt, Postma, Van der Werff, Dijkstra, Fransen, Visser, De Boer, mevrouw Besuijen—Lindeboom, de heeren O. F. de Vries, De Vos, Lautenbach, Berghuis, Tiemersma, Collet, mevrouw Buis man—Blok Wijbrandi, de heeren IJ. de Vries, Van Welde- ren baron Rengers en Schoondermark. Tegen stemmen: de heeren Schaafsma, Dijstra, Zand- stra en Jansen. 11. (Agenda no. 12). Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op het schrijven van het Hoofdbestuur van de Tuchtunie, betreffende de oprichting van een school voor onwillige of brutale leerlingen. Dit prae-advies luidt als volgt: Het hoofdbestuur der Tucht-Unie, gevestigd te Utrecht, zond d.d. 12 Maart 1920 een adres aan den Raad, waaraan de Voogdijraad alhier d.d. 22 Maart d.a.v. adhaesie heeft betuigd, en waarin er op aangedrongen wordt: 1. zoo noodig een onderzoek in te stellen naar het aantal leerlingen die, door verregaande koppigheid, bruta liteit of ongehoorzaamheid ongeschikt zijn voör het gewone onderwijs of een ernstig gevaar opleveren voor de opvoe ding hunner medeleerlingen; 2. in verband met dit onderzoek tot het oprichten van een of meer speciale scholen of klassen over te gaan; 3. die maatregelen te treffen, waardoor het bezoek dezer speciale scholen of klassen zooveel doenlijk bevorderd wordt. Ons college meende goed te doen, alvorens deze aange legenheid onder Uwe aandacht te brengen, de hoofden der openbare scholen alhier te verzoeken opgave te doen, hoevelen hunner leerlingen tot de in de circulaire omschre ven kinderen behoorden. Het resultaat van dit onderzoek is dat gemiddeld 1 leerling per school voor het plaatsen in een dergelijke tuchtinstelling in aanmerking zou komen. Naar aanleiding hiervan meenen wij dat aan de Tucht-Unie geen ander antwoord kan worden gegeven, dan dat onze gemeente in de gelukkige omstandigheid verkeert, dat eene inrich ting, als door haar bedoeld, overbodig kan worden geacht. Wij hebben dus de eer U voor te stellen te besluiten: aan het hoofdbestuur der Tucht-Unie mede te deelen, dat bij onderzoek gebleken is dat een speciale school of klasse, gelijk wordt bedoëld in zijn circulaire van 12 Maart 1.1., in Leeuwarden overbodig is te achten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 12. (Agenda no. 13). Voorstel van de heeren Zandstra en De Boer om aan het nieuw te benoemen hoofd van gemeenteschool no. 6, een vaste klas op te dragen. Het prae-advies van Burgemeester en Wethouders luidt als volgt: In Uwe vergadering van 27 Juli j.l. werd in onze han den om prae-advies gesteld een door Uwe medeleden, de heeren L. Zandstra en K. de Boer, ingediend voorstel om te besluiten aan het nieuw te benoemen hoofd van ge meenteschool no. 6 het onderwijs in eene vaste klasse op te dragen. Een gelijk voorstel van die leden ten aanzien van het nieuw benoemde hoofd aan gemeenteschool no. 11, is, evenals ons voorstel om ons te machtigen bij wijze van proef aan dat hoofd een vaste klasse voor het geven van onderwijs aan te wijzen, in Uwe vergadering van 9 De cember 1919 verworpan (bijlage no. 46). Na deze beslissing, nog zoo kort geleden genomen, kan thans van ons geen ander advies verwacht worden, dan om ook nu op het nieuw ingediende voorstel niet in te gaan. Wij meenen goed te doen, in verband met- deze aan gelegenheid, nog Uwe aandacht te vestigen op de artike len 27, le en 4e lid en 192, 7e lid der nieuwe Lager Onderwijswet, welke wet den 1 Januari 1921 in werking zal treden. Zij luiden als volgt Art. 27. 1. Aan het hoofd van elke school is een onderwijzer geplaatst, die den leeftijd van vijf en twintig jaren moet volbracht hebben. 4. Aan den onderwijzer, bedoeld in het eerste lid, is tevens het onderwijs eener klasse opgedragen. Van deze verplichting kan onze Minister, den Onderwijsraad ge hoord, in bijzondere gevallen vrijstelling verleenen. Art. 192. 7. Aan de verplichting volgens het vierde lid van art. 27 behoeft voor 1 Januari 1923 niet te worden voldaan, tenzij voor dat tijdstip in het onderwijzend personeel der school eene vacature is ontstaan. Hieruit blijkt, dat aan de hoofden der scholen, bijzon dere gevallen daargelaten, uiterlijk 1 Januari 1923 het onderwijs in eene klasse moet worden opgedragen. Wij geven U daarom in overweging ook thans het bovenbedoeld voorstel van de heeren L. Zandstra en K. de Boer te verwerpen. De beraadslagingen worden geopend. De heer Zandstra: Een enkel woord, Mijnheer de Voor zitter, naar aanleiding van het prae-advies van Burge meester en Wethouders op ons voorstel om aan het nieuw te benoemen' hoofd aan school 6 het onderwijs in een vaste klasse op te dragen. Zeker, 9 December 1919 verwierp de Raad een soort gelijk voorstel, ingediend in verband met de vacature aan school 11. Maar sedert is er het een en ander gebeurd. Allereerst hebben Burgemeester en Wethouders de veror dening, regelende de orde en tucht aan de openbare lagere scholen alhier, zoo gewijzigd, dat reeds met ingang van 1 Mei 1921 de hoofden van de 2de en 3de klasse scholen minstens 16 uur les moeten geven. Hoogstens 10 uur worden hun gelaten voor de werkzaamheden, waarmede ze blijkens een enquête, dit jaar gehouden door de afd. van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers, het grootste deel van de week zoek brachten. En danheeft de nieuwe wet op het lager onder wijs, die 1 Januari 1921 in werking treedt, het ambulan- tisme feitelijk afgeschaft. Na 1 Januari 1923 moeten alle hoofden voor de klasse staan, behoudens enkele uitzonderingen, waarvoor de Minister verlof moet geven. Zoo staan de zaken. En nu komen Burgemeester en Wethouders nog wel met verwijzing naar de betrekkelijke artikelen in de nieuwe wet, tot de conclusie, dat we het door Burgemeester en Wethouders zelf doodelijk gewonde ambulantisme nog moeten laten doorsukkelen tot den datum, waarop de rijkswet het geen verder leven meer gunt (behoudens in bijzondere scholen, waar het waarschijnlijk niet veel kans zal hebben). Wij zullen over het ambulantisme maar niet meer spreken, daar is zoo voor en na hier in den Raad al menig nootje over gekraakt, dat het nu welletjes is. Wij kunnen niet anders dan ons verheugen, dat weldra aan de ambulante hoofden een nuttiger en meer bevredi gender taak zal worden gegeven. En wat nu verder ons voorstel betreft, 't is in den geest der nieuwe onderwijs wet en bedoelt, geleidelijk den toestand te scheppen, dien de nieuwe wet wil. Het zal ons benieuwen of het prae-advies van Burge meester en Wethouders, waarover wij ons verbazen, dat het een meerderheid in het college heeft kunnen vinden, door den Raad zal worden aangenomen. Het door Burgemeester en Wethouders „verbeterde" ambulantisme mag slechts leven tot 1 Januari 1923. Welke energieke jongeman zal in deze omstandigheden niet de voorkeur geven aan een vaste klasse vanaf den datum zijner infunctietreding? Wij zouden gaarne van Burgemeester en Wethouders vernemen of ze zich niet verantwoord voelen, maar ter stond in den geest van den rijkswetgever te handelen. Wij zouden ons niet verantwoord achten, als aan de nieuw te benoemen hoofden niet het onderwijs in een vaste klasse werd opgedragen. Wij kunnen dan ook niet anders doen dan ons voorstel bij den Raad aanbevelen. Den heer Schoondermark (wethouder) doet het heel veel genoegen uit het betoog van den heer Zandstra te hebben vernomen, dat men niet meer wil debatteeren over het ambulantisme zelve, omdat daar al lang en breed genoeg over gesproken is. Spreker wenscht zich echter toch eenige opmerkingen te veroorloven ten opzichte van de redeneering van den heer Zandstra. Deze doet het zoo positief voorkomen, alsof het ambulantisme tengevolge van de rijkswet is af- 1

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1920 | | pagina 7