400 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 October 1920. van de andere leden buitendien nog iets heeft aan te mer ken, wat dan ook onder de oogen kan worden gezien. De heer IJ. de Vries meent dat het altijd heel moeilijk is om de salarissen te regelen. Spreker heeft ook het adres van bedoelde leerares gezien. Hij vreest echter juist dat, wanneer men dit salaris verhoogt, ook de andere leeraressen weer zullen komen om verhooging. Nu werkt dat mensch zooveel uur, dus ontvangt zooveel per uur. Dan krijgt men echter van de andere leeraressen te hooren: die krijgt zooveel, wij moeten ook zooveel hebben. Dan volgt men het vergelijkend systeem en kijkt altijd naar wat 't hoogste is. Men moet ook in aanmerking nemen, dat er verschil is tusschen iemand, die speciaal zang onderwijs geeft en iemand die speciaal les geeft in hand werken. Degene die een bijzondere studie heeft moeten maken, wordt daarvoor betaald, terwijl een ander, die zoozeer geen algemeene ontwikkeling heeft genoten, zoo hoog niet behoeft te worden betaald. Zoo moet men de zaak van verschillende kanten bekijken en voorzichtig zijn met het opschroeven van bepaalde salarissen. Anders krijgt men: plaats mij ook asjeblieft daar. En dat gaat ten koste van 't algemeen. De heer De Boer gelooft dat de redeneering van den heer IJ. de Vries opging als niet de gezamenlijke leerares sen en de directrice verzocht hadden het salaris van de handwerkonderwijzeres te wijzigen. Het element van ja loezie kan hier dus uitgeschakeld worden. De Voorzitter stelt voor dat het college speciaal het in bespreking zijnde punt nog eens nader onder de oogen zal zien en dat in verband daarmee het Voorstel tot de volgende vergadering wordt aangehouden. Dienovereenkomstig wordt met algemeene stemmen be sloten. 14 Agenda no. 15). Voorstel van Burgemeester en Wethouders I. tot stichting van een gemeentelijke hoogere burger school met 3-jarigen cursus, met daaraan verbonden dag handelsschool van 2 leerjaren; II. tot reorganisatie van de school van Middelbaar Onderwijs voor meisjes (bijlage no. 32). De heer Zandstra stelt voor dit punt aan te houden. Het is van zoo veelomvattenden aard dat het niet mogelijk is dat de leden tijd hebben gehad om alles te overzien. Spreker wil hierbij direct kennisgeven van het voor nemen zijner fractie om den volgenden keer of in ieder geval zoo spoedig mogelijk met voorstellen te komen, die hiermee in verband staan. De Voorzitter vraagt of het voorstel-Zandstra wordt ondersteund. Dit blijkt wel het geval te zijn. De heer Berghuis (wethouder) meent dat, wanneer de heer Zandstra het voorstel doet tot aanhouding, hij daar aan toe moet voegen: tot de nadere voorstellen zijn in gekomen. Dan krijgt men de zaak voor dien tijd niet weer in den Raad. De heer Zandstra doet toezegging dat de voorstellen spoedig zullen worden ingediend. Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi: Toch zoo spoedig mogelijk? Het voorstel van den heer Zandstra wordt met algemeene stemmen aangenomen, waardoor dus dit punt wordt aan gehouden. 15 (Agenda no. 16). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan D. Audier, secretaris-boekhouder der Stads-Armenkamer alhier, voor het tijdvak van 12 Novem ber 1920 tot 12 November 1925 ondershands in huur af te staan de bovenwoning van het perceel Prins Hendrik straat no. 13. Dit voorstel luidt als volgt: Bij raadsbesluit van 13 Juli 1917 no. 2242/156 werd de aan de gemeente toebehoorende bovenwoning van het perceel Prins Hendrikstraat no. 13, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, Sectie B no. 2322 als huis en erf, groot 49 cA., voor de so.m van 500.per jaar verhuurd aan den heer A. A. J. Canters, alhier. De huurtermijn daarvan is afgeloopen en de gemeente kan met 12 November e.k. over de woning beschikken. Voor het huren van dit bovenhuis heeft zich de secre taris-boekhouder van de Stads-Armenkamer, D. Audier, tot ons college gewend. Deze is genegen ƒ500.huur per jaar te betalen en zich te onderwerpen aan de voor waarden, thans aan de huur verbonden. Wij meenen, dat de gemeente bij verhuring van woningen in enkele geval len ambtenaren mag laten voorgaan. Zoo'n geval achten wij hier aanwezig. Bovendien blijft de huursom gelijk aan de tegenwoordige. Sedert 1917 zijn de huren over 't alge meen wel gestegen, doch destijds was de prijs voor de woning hoog te noemen. Wij geven U alzoo in overweging te besluiten: de bovenwoning van het perceel Prins Hendrikstraat no. 13, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden Sectie B no. 2322 als huis en erf, groot 49 cA., met ingang van 12 November 1920 voor den tijd van 5 jaren ondershands te verhuren aan D. Audier, secretaris-boekhouder van de Stads-Armenkamer alhier, voor eene huursom van 500.— per jaar en verder op voorwaarden, door Burgemeester en Wethouders noodig geoordeeld. Met algemeene stemmen wordt besloten overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 16 (Agenda no. 17). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot onderhandsche verpachting voor het jaar 1921 van de buffetten in het beurslokaal en in de Waag aan de weduwe D. Kleisma. Dit voorstel luidt als volgt: In 1917 werd de exploitatie van de buffetten in het beurslokaal en het afrekenlokaal in de waag bij open bare inschrijving verpacht aan D. Kleisma alhier, voor den tijd van 3 jaren voor ƒ1481.— per jaar. Deze pacht, met onze stilzwijgende goedkeuring voortgezet door de weduwe, loopt 1 Januari 1921 af, zoodat tot eene nieuwe verpachting moet worden overgegaan. De weduwe Kleisma verzoekt om de inkomsten voor een volgend tijdvak opnieuw te mogen pachten, op welk verzoek de Beurscommissie gunstig /adviseert. Daar de weduwe Kleisma zich heeft doen kennen als eene geschikte pachtster, meenen wij, dat er termen aanwezig zijn op het verzoek en dan voor den tijd van een jaar, in te gaan. Zij neemt met eene pacht van ƒ1500.— genoegen. Onder overlegging van stukken geven wij U in over weging te besluiten: de exploitatie van de buffetten in het beurslokaal en het afrekenlokaal in de waag voor het jaar 1921 onders hands te verpachten aan de weduwe D. Kleisma, alhier, voor ƒ1500.— op de voorwaarden, door Burgemeester en Wethouders noodig geoordeeld. Met algemeene stemmen wordt besloten overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 17. (Agenda no. 18). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om te bepalen dat de commissie voor de openbare werken tevens zal optreden als commissie van bijstand als bedoeld in art. 7 der verordening op het grondbedrijf. Dit voorstel luidt als volgt: Art. 7 der door Uwe Vergadering vastgestelde en door Gedeputeerde Staten goedgekeurde verordening op het Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 October 1920. 401 beheer van het grondbedrijf schrijft eene commissie voor, die ons college in het beheer bijstaat. Die commissie zou, naar ons inzien, de Commissie voor Openbare Werken moeten zijn, die in de verordening op het beheer van ge meentewerken mede stilzwijgend als de commissie voor dat bedrijf is aangenomen. De werkkring van de Com missie voor Openbare Werken is geregeld bij eene ver ordening van 1868 (Gemeenteblad no. 7). Indeeling en terminologie van deze verordening wijken af van den opzet en de redactie, welke in de verordenin gen voor later in het leven geroepen commissiën zijn ge volgd. Het is zeker wenschelijk ook voor de Commissie voor Openbare Werken een nieuwen tekst op te zetten. Beter is het echter daarmede te wachten, totdat met de werking van de verordeningen op het beheer van het grondbedrijf en van gemeentewerken eenige praktische ervaring is opgedaan. Onder mededeeling hiervan bedoelen wij met dit schrij ven Uwe Vergadering voor te stellen te besluitenals de commissie, bedoeld in art. 7 der verordening op het be heer van het grondbedrijf, aan te wijzen de Commissie voor Openbare Werken. Met algemeene stemmen wordt besloten overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. V. De Voorzitter stelt thans aan de orde de interpella tie van den heer Fransen. De heer Fransen heeft ge vraagd „Zijn de minimum eischen, welke gesteld worden aan elke bouwaanvrage, ook van toepassing op gemeentelijken bouw? Is het Burgemeester en Wethouders ook bekend, of de in de vorige raadsvergadering genomen beslissing, be treffende den bouw van 52 gemeentewoningen, daarmede in strijd is?" Spreker vraagt of de heer Fransen zijn vragen ook wenscht toe te lichten. De interpellatie wordt geopend. De heer Fransen heeft gemeend deze vragen te moeten stellen naar aanleiding van het besluit, dat in de vorige vergadering ten opzichte van de te bouwen 52 gemeente woningen is gevallen. Er is toen besloten deze woningen te bouwen van het materiaal, waarvan hier eenige mon sters aanwezig waren en waarmee de meerderheid van den Raad genoegen nam. Sprekers vraag is nu of de be staande minimum eischen voor bouwwerken ook in strijd zijn met het bezigen van dit materiaal. In die eischen komt o. a. voor, dat de buitenmuren moeten worden ge bouwd van materiaal, dat in hardheid minstens gelijk moet staan met in Friesche steen, mondgrauwe drieling en in waalsteen miskleurig hardgrauw. Nu wil het spreker voor komen, dat het te gebruiken materiaal absoluut niet aan die eischen voldoet, omdat de hardheid daarvan nog staat beneden de slechtste Friesche steen of waalsteen, in ieder geval hoogstens met de slechtste van deze soorten gelijk staat. Spreker meent dat het een bezwaar zal zijn als daarmee wordt gebouwd, omdat men daarmee een prece dent schept, dat ook andere lichamen of personen niet meer aan die minimum eischen voldoen. Waar de gemeente in den regel hoogere eischen stelt dan wordt toegestaan voor eventueelen revolutiebouw, daar wil spreker aan Burgemeester en Wethouders vragen of het college kan verzekeren, dat met dit materiaal aan de minimum-eischen wordt voldaan. De heer 0. F. de Vries (wethouder) vindt het ten eerste zeer eigenaardig dat de heer Fransen nu met zijn opmer kingen komt, terwijl 14 dagen geleden deze kwestie in behandeling is geweest en "daarvóór 14 dagen tijd is ge weest voor onderzoek. Spreker kan den heer Fransen antwoorden dat de zaak van alle kanten is onderzocht, ook door deskundigen, of het materiaal aan de gestelde eischen voldeed. De zaak is echter juist in den Raad naar voren ge bracht, om de goedkeuring van den Raad te krijgen. Nu vindt spreker het een beetje dwaas en niet goed om daar achteraf weer op terug te komen. De heer Fransen was met deze minimum-eischen wel op de hoogtehij had er dus wel meteen over kunnen spreken. En boven dien is het hier een zaak, waarover de Raad reeds heeft beslist, waarom deze bespreking hier vrijwel nutteloos is. De heer Fransen verwondert zich wel eenigszins over het antwoord van den Wethouder van Openbare Werken. Deze zegtde heer Fransen had er de vorige maal ook wel mee kunnen komen, hij weet ook wel wat de minimum eischen zijn. Zeker wel, zegt spreker, maar ik kan ook wel meedeelen, dat ze me toen zoo niet voor den geest stonden. Als de wethouder meent dat de materialen beslist goed zijn, als hij meent dat het de vereischte hardheid heeft, als hij die verklaring kan afleggen maar dat zal hij wel niet doen, dat kan hij niet doen, want het materiaal heeft die hardheid niet dan zal spreker daarmede genoegen nemen. Dan is van de zijde van Burgemeester en Wethouders ook naar voren gebracht dat spreker nu met zijn vragen komt. Men moet dan toch veronderstellen, dat spreker bij nader inzien is gebleken, dat het materiaal aan zekere eischen moet voldoen. Daar gaat het om. Spreker had ook kunnen wachten tot de bouw een feit was, maar hij meende dat het beter was nu zijn vragen te stellen. Als hij zijn vragen had gesteld, wanneer er al gebouwd was, had men het niet meer kunnen voorkomen en zou men hem met meer recht het wachten hebben kunnen verwijten. De heer De Boer kan grootendeels het betoog van wethouder De Vries onderschrijven. Spreker wil er nog aan toevoegen, dat hij het wonderbaarlijk vindt, dat de heer Fransen hierover niet eerder is begonnen en niet in de Commissie voor de Openbare Werken zijn stem daar over heeft laten hooren. Wat de zaak zelve betreft staat spreker op het standpunt, dat de bouwverordening geldt als regel. Vóór alles geldt het hier echter een proef en nu gelooft spreker, dat men bij het houden van een proef met de bouwverordening geen rekening heeft te houden. Integendeel, wanneer blijkt dat de proef goed uitvalt, zal de bouwverordening in de toekomst daarmee rekening moeten houden. De heer Fransen hoort dat de heer De Boer zegt, dat spreker in de vergadering van Openbare Werken de zaak maar besproken moest hebben. Dit is de vorige maal ook al gezegd en toen heeft men van den wethouder gehoord, dat spreker dien dag uit de stad was en men toen geen monsters van dit materiaal had. De vorige vergadering heeft spreker echter ook reeds de zaak voldoende toege licht. Hij heeft toen gezegd dat het materiaal niet geschikt was, dat het niet voldoende drukvastheid bezat. En toen er door den wethouder naar aanleiding van het rapport werd gezegd dat het zoo hard was, dat er wel een gebouw van twee verdiepingen van gebouwd kon worden, heeft spreker gezegd: als dat het advies is van den fabrikant, dan beteekent dat voor mij, dat de hardheid en druk vastheid al zeer miniem is. Het geldt hier een proef, is er gezegd. Ja van 52 woningen! Daar is een bedrag van 3 ton mee gemoeid en dat noemt men een proef! Als men het eens probeerde met 2 woningen, dan was het een proef. Maar men moet het niet doen met 52 woningen; dat is geen proef. De gemeente heeft zich ook aan de bouwverordening te houden, ook bij het houden van zulke proeven. Als de proef niet voldoet dan mogen de woningen niet eens bewoond worden. De Voorzitter: U is wat volmondig vandaag. Verlangt nog een van de leden het woord? De heer Fransen: Krijg ik geen antwoord op mijn vraag, of kunnen Burgemeester en Wethouders dat misschien op 't oogenblik niet geven? De heer 0. F. de Vries (wethouder) heeft den vorigen keer duidelijk gezegd, dat de drukvastheid niet zoo groot was als die van baksteen, maar dat het materiaal voor het doel, waarvoor het wordt gebruikt, ruim voldoende is, wat door proeven is bewezen. Nu gaat de heer Fransen zeggen, dat de drukvastheid enkel zoo groot is, dat er maar twee verdiepingen van gebouwd kunnen worden. Als dat zoo was, dan was het ook te klein, dat stemt

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1920 | | pagina 9