412 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 October 1920.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad
van Leeuwarden van Dinsdag 26 October 1920. 413
De heer Collet heeft met heel veel sympathie de
rede van mevrouw Buisman gehoord. Spreker zou
echter wel een vraag willen stellen. Als de Raad
ingaat op het voorstel van mevrouw Buisman, dat
de bioscopen gesloten worden voor kinderen beneden
de 18 jaar, dan zal de keuringscommissie uitgescha
keld worden. Deze keurt op 't oogenblik alleen de
films, waarbij kinderen beneden 16 jaar toegang kun
nen hebben. Wanneer de Raad dus op het voorstel-
Buisman ingaat, heeft de keuringscommissie geen
werk meer. Zal dat nu ook nadeelig werken op de
filmen in 't algemeen Dan kan het toch ook ge
beuren, dat de houders van bioscopen, die dan niet
meer zijn gebonden aan het vertoonen van zekere
filmen, welke nog als tamelijk goed kunnen worden
aangemerkt, niet meer naar de hoedanigheid van de
filmen zien, doch alleen die filmen vertoonen, die het
meeste volk trekken. Nu er nog een keuringscom
missie is zullen zij dat niet doen, nu zullen ze meer
hun best doen om die filmen te vertoonen, die ook
toegankelijk zijn voor kinderen. Wanneer de Raad
echter op het voorstel-Buisman ingaat vreest spreker,
dat de bioscoophouders meer filmen binnen zullen
halen, die er buiten moesten blijven. Daarop zou
spreker graag een antwoord willen hebben van me
vrouw Buisman,
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi kan als antwoord
op de vraag van den heer Collet zeggen, dat, wat
deze wil, een voorstel is dat geheel staat buiten het
adres, dat is ingediend. Het is een voorstel, waar
spreekster zeker vóór zou stemmen om, wanneer de
bioscopen worden gesloten voor kinderen beneden 18
jaar, de bioscoopcommissie te houden voor keuring
van films voor ouderen. Spreekster gelooft echter
dat men zich hierover, in verband met de voorge
stelde centrale rijkskeuring, niet al te bezorgd be
hoeft te maken. Zoolang echter die keuring nog niet
is ingevoerd, zou spreekster haar steun willen geven
aan een voorstel, zooals de heer Collet het bespreekt,
n.l. door ook de films voor volwassenen te doen keuren.
Daarbij moet het dan echter geschieden niet op ge
schiktheid, maar op toelaatbaarheid.
De heer Qosterhoff wil wel bekennen dat hij zich
aansluit bij den heer De Boer, waar deze zegt, dat
dit een uiterst moeilijke kwestie is, omdat de mee
ningen over de gevolgen van het bioscoopbezoek zoo
ontzettend uit elkaar loopen de heftige tegenstanders
meenen, dat de gevolgen bijzonder ernstig zijn maar
er zijn er ook, die er heel anders over denken.
Hoewel in dit opzicht absoluut ondeskundige, is
spreker toch zoo vrij aan te nemen, dat de tegen
standers van de bioscoop wel eens wat heel erg over
drijven. Spreker gelooft, dat de indrukken, in de
bioscoop opgedaan, zoo ontzettend vluchtig zijn, dat
er weinig van blijft hangen. Een onderzoek bij zijn
eigen kinderen heeft sprekers overtuiging in dit op
zicht bevestigd. Wanneer zijn kinderen eens naar
de bioscoop waren geweest, wisten ze er na afloop
zoo weinig van na te vertellen en kreeg men zulke
onsamenhangende verhalen te hooren, dat men gerust
kan aannemen, dat er zeer weinig van de opgedane
indrukken blijft hangen. Ook heeft spreker eenigs-
zins een bevestiging gekregen van zijn meening door
wat bij de schoolfilm is gedaan. Blijkbaar heeft men
ook daarbij de overtuiging gekregen, dat de indrukken
te vluchtig zijn en heeft men door het stilstaan van
de film toe te passen, gedaan zien te krijgen, dat door
den onderwijzer een oogenblik de aandacht in het
bijzonder wordt gevestigd op dingen, die anders ver
vluchtigen. Spreker acht dan ook het lezen van immo-
reele boeken, waarbij men telkens weer tot de pagina's
met hun verkeerden invloed kan terugkeeren, in ver
schillende opzichten veel verderfelijker dan het zien
van een film, die voorbijgaat.
In de tweede plaats weegt bij spreker nogal zwaar
de mededeeling van den Commissaris van Politie, dat
de kinderen van 16 tot 18 jaar, bij sluiting der bios
copen, elders hun vermaak zullen gaan zoeken. Dit
gevaar acht spreker heelemaal niet denkbeeldig. De
heer I.J. de Vries vraagt welmoeten de kinderen
dan een bepaald vermaak hebben, als zij de bioscoop
niet mogen bezoeken, moeten zij dan iets anders hebben
en is hun plaats niet in het huisgezin Spreker
wil nu de theoretische vraag in 't midden laten, maar
de practijk leert eenvoudig dat 't zoo gebeurt, dat de
jeugd dan minder edele vermaken gaat zoeken. De
vraag is niet of dit zoo moet zijn, men heeft eenvou
dig met de practijk zelf te doen. Zoolang de invloed
der ouders van dien aard is, dat zij hun kinderen
na 14 jaar los moeten laten aan spreker is meer
dan eens door ouders uit de volksklasse meegedeeld,
dat zij over hun kinderen na het 14e jaar niets meer
te zeggen hebben acht spreker werkelijk het ge
vaar, dat schuilt in bezoek aan de bioscoop, veel
minder dan het najagen van allerlei andere vermaken.
Dit gevaar is werkelijk niet denkbeeldig en daarom
lijkt spreker een absoluut verbod niet juist. Het
standpunt, dat spreker daarbij nog steeds inneemt is
de groote principieele kwestie, n.l. dat dit een kwestie
der ouders is. Door al die dingen van hoogerhand
te verbieden zal men een geslacht krijgen, dat hoe
langer hoe lammer en lamlendiger wordt. De ouders
bekommeren zich niet meer om de opvoeding hunner
kinderen, dan wordt het ook in dit opzichtO, daar
zorgt de overheid wel voor. Met het rookverbod
is het al precies hetzelfde als hun kinderen rooken,
zeggen de ouders alDaar kan ik mij niet mee in
laten, daar moet de politie maar voor zorgen.
Het lijkt spreker dus absoluut verkeerd, dat er een
bepaling zal komen, die zal zeggen, dat er een abso
luut verbod is. Maar hij gevoelt heel veel voor de
toezegging van den Burgemeester, dat de keurings
leeftijd zal worden verhoogd tot 18 jaar, terwijl hij
er bijzonder prijs op zou stellen, dat aan de commissie
voor de bioscopen werd gevraagd voortaan strenger
te keuren, zoodat niet alleen de absoluut ontoelaat
bare, maar ook de films van min of meer twijfelach
tig gehalte worden geweerd. De bioscoophouders
zullen dat wel minder aangenaam vinden, maar de
filmfabrikanten moeten dan maar wat kieskeuriger zijn.
De heer Visser is genegen het voorstel van mevrouw
Buisman te ondersteunen. Hij is het niet eens met
den heer Oosterhoff, die vreest, dat het sluiten der
bioscopen tot gevolg zal hebben dat de jeugdige
menschen hun pleizier elders zullen zoeken en wel
op het terrein, door den Commissaris van Politie
nader omschreven. Sprekers meening is deze hij
weet dit niet, omdat hij geen enquête heeft ingesteld
dat veel menschen, die getrouw naar de bioscoop
loopen, dezelfde personen zijn, die ook deelnemen
aan dezelfde feiten, waarover de Commissaris van
Politie spreekt. Spreker meent dat èn het bioscoop
bezoek èn de straatprostitutie in zeer nauw verband
met elkaar staan. Zijns inziens is het verkeerd, hier
het eene tegenover het andere te plaatsen, omdat
juist die twee dingen in verband met elkaar staan.
Als ze in de bioscoop zitten, zijn ze op een goede
plaats en doen ze niet mee aan het straatflaneeren
zoo wordt er geredeneerd. Maar spreker meent, dat
het juist dezelfde menschen zijn, die het eene zoowel
als het andere doenwat zij in de bioscoop zien,
willen ze practisch in daden uitvoeren. De straat en
de bioscoop staan dus in zeer nauw verband met elkaar.
De heer Oosterhoff spreekt verder nog over de
jongeren uit de volksklasse, spreker weet niet precies
hoe deze het heeft gezegd, maar hij gelooft, dat het
hier op neer komt, dat de ouders van de jongeren
uit de volksklasse er voor hebben te zorgen, dat hun
kinderen zich niet op een dergelijk terrein begeven.
Het is echter niet alleen voldoende dat de ouders
van goeden wil zijn waar de gelegenheid is wordt
genegenheid gekweekt en daarom moeten de wet
gevers en de ouders hier niet tegenover elkaar staan,
maar moeten zij elkaar gaan helpen om te bereiken,
dat de jeugd wordt opgevoed in een goede richting.
De heer De Boer merkt op dat de heer Oosterhoff
heeft gezegd, dat hij bij zijn kinderen meermalen
heeft onderzocht welken invloed de indrukken hebben
achtergelaten, en dat deze blijkbaar zoo vluchtig zijn
geweest, dat die invloed niet zoo schadelijk kan zijn
als wel wordt aangegeven. Spreker wil er dan echter
op wijzen, dat dit onderzoek eigenlijk nog zeer weinig
te beteekenen heeft. Door de snelheid, waarmede de
film wordt afgedraaid, ontsnapt zij ook aan alle critiek,
terwijl wij ook niet weten, wat de gevolgen van in
drukken, die in ander bewustzijn worden vastgelegd,
in het later leven kunnen zijn. Waar die invloed zeer
moeilijk is vast te stellen, omdat alle ervaring daar
omtrent ons ontbreekt, kan men hierover wel theorieën
ontwikkelen, doch met feiten komen kan men niet.
De heer IJ. de Vries heeft gezegd, dat hij de
couponnetjeskuippende kapitalist lang zoo gevaarlijk
en schadelijk niet acht als de bioscoop. Spreker wil
daartegenover dit zeggen, dat die couponnetjes-
knippende kapitalist ook in de bioscoop zijn invloed
weer laat gelden; hoe meer toeschouwers des te hooger
is het dividend, dat wordt uitgekeerd, zoodat hij ook
hier weer mede de oorzaak is van de misère, die wij
hebben. De heer De Vries moet maar eens gaan in-
formeeren, spreker gelooft dat de heeren Schoonder-
mark en Berghuis commissarissen zijn van een bios
coop-onderneming. En waar zullen de heeren aandeel
houders het meest naar vragen: of de volksontwikkeling
er mee gediend is of dat er een hoog dividend wordt
uitgekeerd? Spreker meent dat het antwoord wel zal
zijn„wij stellen een hoog dividend zeer wel op
prijs." Daar zetelt dus ook een van de oorzaken der
volks vergiftiging.
Hier wordt het voorgesteld als of men voor de
keuze is gesteld van de bioscoop of ander kwaad.
Er is echter nog een ander middel om de jeugd bezig
te houden, n.l. door te zorgen, dat de jeugd ont
wikkeld wordt en op een hooger peil wordt gebracht.
Spreker wil er nu in dit verband op wijzen dat het,
wanneer de sociaal-democraten komen met voorstellen
om de jeugd op een hooger peil te brengen, waar
voor zij dan subsidie noodig hebben, het speciaal de
rechterzijde is, die zich daartegen verklaart, gesteund
door een groot deel der vrijzinnigen. Daar ligt nog
een ruim en groot terrein te bewerken, om te zorgen,
dat de jeugd niet hare vermaken zoekt op verkeerde
plaatsen, maar zich steeds hooger op tracht te bewegen.
Wanneer men zich zal gaan bewegen in de richting
van de jeugdontwikkeling, zal het bioscoopgevaar
zich vanzelf oplossen.
De heer IJ. de Vries heeft nog een paar woorden
te richten tot den heer Oosterhoff. Deze zegt zoo,
dat veel ouders uit de volksklasse, als de kinderen
14 jaar zijn, hun macht daarover kwijt raken. Als
dat echter het geval is, dat die ouders niet meer de
opvoeding der kinderen kunnen voltooien, omdat zij
niet meer de macht over hen hebben, dan zal het
vanzelf uit moeten komen, dat de overheid voor
schriften maakt voor die kinderen. Dan gaat het niet
aan dat de overheid maar zegtde ouders zijn schul
dig en verder niets. Het komt spreker overigens
voor, dat het 't beste is, er bij de ouders op aan te
dringen, hun kinderen meer thuis te houden. Hij
wenscht niet een ouderwetsche en puriteinsche op
voeding, maar een eerste plicht van de ouders is het
toch, dat zij hun kinderen opvoeden.
Wat de heer De Boer nog in het midden brengt
ten opzichte van de jeugdorganisatie is prachtig mooi
gevonden. Hij zou voor het verkrijgen van subsidie
daarvoor op sprekers stem kunnen rekenen, als de
kinderen niet verpolitiekt werden.
De Voorzitter deelt mede dat van mevrouw Buisman
is ingekomen het volgende voorstel
„Ondergeteekende stelt voor, om de bioscopen te
sluiten voor kinderen beneden de 18 jaar, maar de
gelegenheid te openen om films, na een positieve
keuring geschikt bevonden voor kinderen, te vertoonen
in speciale kindervoorstellingen."
Naar aanleiding van deze kwestie en het prae-
advies van Burgemeester en Wethouders wenscht
spreker thans ook een en ander in het midden te
brengen. Er is hier, tijdens deze discussie, reeds meer
malen op gewezen, dat de zaak, die hier beslist moet
worden, eigenlijk een kwestie is, waarvan eerlijk ge
zegd geen van allen hier veel van af weet en waar
omtrent men zich geen positieve voorstelling kan
vormen. Er zijn natuurlijk ook menschen, die de
bioscoop wenschen te sluiten voor kinderen beneden
de 18 jaar, en nog liever de geheele bioscoop ge
sloten zagen. Dat is echter hier de bedoeling niet.
Is de invloed van de bioscoop zoo dat is de vraag,
die hier positief uitgemaakt moet worden heeft
deze een zoodanigen invloed op het leven en de
handelwijze van kinderen, dat het niet anders kan
dan dat zij uit de bioscopen moeten worden geweerd?
Spreker wil er de vergadering toch op wijzen, dat
men hiermee grijpt in de rechten van ouders, bios
coophouders en maatschappij. Als men werkelijk
positief bewezen heeft dat de invloed der bioscopen
zoo is, dan kan het niet anders dan dat er een ver
ordening moet komen, dan is er geen andere manier
en kan men er niet aan ontkomen om een dwingende
bepaling tegenover verschillende personen toe te passen.
De een ziet echter de kwestie heel anders dan de
ander, het gaat niet om hieromtrent een positieve
verklaring af te leggen.
Er bestaat thans een Verslag van de Staatscommissie
inzake maatregelen tot bestrijding van het zedelijk
en maatschappelijk gevaar aan bioscoopvoorstellingen
verbonden, en daarmee is deze heele kwestie eigenlijk
eenigszins op den achtergrond gekomen, omdat het
ontwerp-wet, dat de Staatscommissie aangeeft, waar
schijnlijk wel tot wet zal worden verheven en men
dan ook een keuring krijgt van rijkswege. De be
doeling is dat er een keuring zal komen van films
voor 3 groepen, n.l. voor kinderen beneden 14 jaar,
voor kinderen van 1418 jaar en voor menschen
boven de 18 jaar. Door die centrale keuringscommissie
zullen dan alle films gekeurd worden.
Door een van de sprekers is opgemerkt, dat de
Staatscommissie erkent, dat er in verschillende op
zichten voor kinderen een gevaar schuilt in het bi
oscoopbezoek. Door de Staatscommissie zijn aan
verschillende personen in ons land, o.a. aan commis
sarissen van politie, reclasseerings-ambtenaren, assis
tent ambtenaren bij de kinderwetten, voorzitters van
„Pro Juventute", secretarissen van bioscopen, direc
teuren van rijksopvoedingsgestichten en dergelijke
personen vragen voorgelegd waarachter zij hun op
merkingen omtrent den invloed van bioscopen op
kinderen konden stellen. Die vragen zijn gesplitst
met de antwoorden in het verslag der commissie
opgenomen en als men die verschillende antwoorden
doorleest, dan blijkt, dat daar heel veel in voorkomt
als „ik vermoed", „ik meen", „ik ben bang", enz.
Maar de positeve bewijzen ontbreken veelal. Er zijn
bij de 60 antwoorden ingekomen, die elkaar onderling