424 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 November 1920. De heer Tulp: Neen mijnheer de Voorzitter. Mis schien kunnen Burgemeester en Wethouders die redactie nog nader onder de oogen zien als ze het dan met mij eens zijn kunnen ze het veranderen. De VoorzitterBurgemeester en Wethouders zullen het nader onder de oogen zien. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 11. (Agenda no. 12). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om met ingang van 12 Mei j.l. te ontbin den de huur van plekjes grond en straatjes aan het 01- dehoofsterkerkhof, van jaar tot jaar verhuurd aan A. J. en J. O. Woltring en om die eigendommen opnieuw aan anderen te verhuren. Dit voorstel luidt als volgt Bij raadsbesluit van 26 November 1912, no. 500R/251, werden aan A. J. en J. G. Woltring alhier, gerekend met ingang van 12 November 1912 van jaar tot jaar in huur gegeven de bleekjes en straatjes, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, Sectie C, nos. 1744 en 1745, groot 57 en 62 c.A., gelegen vóór de aan de huurders toebehoorende woningen aan het Olde- hoofster kerkhof, nos. 26 en 28, voor een huursom van 5.voor elk bleekje per jaar. De heeren Woltring hebben hunne genoemde woningen verkochtno. 26 aan Pieter Poelsma, rijtuigverhuurder, en no. 28 aan Jan Meindersma, zonder beroep, beiden alhier. De nieuwe eigenaren wenschen eveneens gaarne het gebruik van de voor de woningen liggende bleekjes en straatjes, terwijl de heeren Woltring van de huur ontslagen willen worden; een en ander ingaande 12 Mei 1920. Tegen inwilliging van deze verzoeken meenen wij, met den Directeur der Gemeentewerken, dat geen bezwaren bestaan. De huur kan op dezelfde voor waarden, als voor de vorige verhuring hebben gegolden, worden aangegaan. Onder overlegging van de ter zake betrekkelijke stukken, geven wij U in overweging te besluiten A. tot ontbinding, gerekend met ingang van 1 Mei 1920, van de huur, aangegaan ingevolge raadsbesluit van 26 November 1912, no. 500R/251 met A. J. en J. G. Woltring, alhier, van de bleekjes en straatjes, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, Sectie C nos. 1744 en 1745, aan het Oldehoofster kerkhof B. gerekend met ingang van 12 Mei 1920, van jaar tot jaar, behoudens opzegging, ondershands te verhuren aan P. Poelsma, rijtuigverhuurder alhier, het bleekje en het straatje, kadastraal bekend ge meente Leeuwarden, Sectie C no. 1744, groot 57 c.A., gelegen voor de woning aan het Oldehoofster kerkhof no. 26, voor 5.per jaar en overigens op voorwaarden door Burgemeester en Wethouders noodig geoordeeld. C. gerekend met ingang van 12 Mei 1920 van jaar tot jaar, behoudens opzegging, ondershands te ver huren aan J. Meindersma alhier, het bleekje en het straatje, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, Sectie C, no. 1745, groot 62 c.A., gelegen voor de woning aan het Oldehoofster kerkhof no. 28, voor f 5.per jaar en overigens op voorwaarden door Burgemeester en Wethouders noodig geoordeeld. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 12. (Agenda no. 13). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot herziening van het raadsbesluit d.d. 9 December 1919 betreffende toekenning van een personeele toelage aan den ondenvijzer F. J. Broersma, toenmaals gymnastiek-onderwijzer bij het openbaar lager onderwijs, en tot nadere regeling van zijne pensioensaanspraken. Dit voorstel luidt als volgt Bij Dw besluit van 9 December 1919 werd, op ons voorstel en overeenkomstig het verzoek van belang hebbende, aan den heer P. J. Broersma met ingang van 1 Januari 1920 eervol ontslag verleend uit zijne betrekkingen van onderwijzer in de gymnastiek aan de gemeentescholen nos. 1 en 8. Op deze aangelegenheid heeft betrekking ons aan Uwe Vergadering gericht voorstel van 18 November 1919, waarvan een exemplaar in Uw bezit is. Aan Broersma werden voor het gemis van de aan die betrekkingen verbonden inkomsten twee persoonlijke toelagen toegekend, bedragende voor school no. 8 150.— en voor school no. 1 125. Dit laatste bedrag hield rekening met een toelage van 100.die de be trokkene zou blijven genieten voor het geven van gym- nastiek-onderwijs onder de uren. Sinds dien hebben de toestanden zich evenwel gewijzigd. Broersma werd op het tijdstip, waarop het aangehaalde besluit van 9 December 1.1. werd genomen, overeenkomstig artikel XI der wet van 14 Juli 1919 als onderwijzer aan gemeenteschool no. 1 (dus niet als gymnastiekonder- wijzer) beloond volgens de gemeente-verordening, omdat dezo toen voor hem voordeeliger was dan de in de zoo juist aangehaalde wet opgenomen salaris regeling voor het onderwijzend personeel. Zijne be looning als onderwijzer toch bedroeg toen volgens die verordening, met inbegrip van de 100.voor het geven van onderwijs in de gymnastiek onder de schooluren aan gemeenteschool no. 1, 2600.en volgens de wet 2580. Door omstandigheden, die op het oogenblik van het evengenoemd raadsbesluit niet bekend waren, is het salaris voor hem volgens de wet alsnog, gerekend met ingang van 1 Januari 1919, gebracht op 2680.— In dit bedrag nu zit (evenmin trouwens als in dat van 2580.echter niets voor het geven van onderwijs in de gymnastiek, omdat de wet belooning voor dat vak niet kent. Waar Broersma alzoo zijne vroegere inkomsten als onderwijzer in de gymnastiek aan gemeenteschool no. 1 mist, zonder dat hem daarvoor, zooals thans blijkt en dus in tegenstelling met de gemeente-ver ordening welke 100.— geeft, iets wordt terug gegeven, brengt volgens ons de billijkheid mee de persoonlijke toelage aan gemeenteschool no. 1, evenals aan gemeenteschool no. 8, te bepalen op de helft van die vroegere inkomsten, zijnde 35Ö.2 is 175.-. Wij hebben van deze gelegenheid gebruikgemaakt om tevens de pensioenaanspraken van belanghebbende nog eens onder de oogen te zien. Het is ons gebleken dat Broersma, nu hem eervol ontslag op eigen verzoek uit bedoelde betrekkingen is verleend, zijn rechten op pensioen, aan die betrekkingen als gemeente-ambtenaar verbonden, heeft verloren. Wij vinden het niet meer dan vanzelf sprekend, dat hij daarvan later niet de dupe mag worden en dit kan worden voorkomen, door te bepalen, dat aan hem bij het neerleggen van zijne betrekking als onderwijzer aan eene openbare lagere school in deze gemeente eene jaarlijksche toelage uit de gemeentekas zal worden uitgekeerd tot een bedrag, hetwelk overeenkomt met het bedrag aan pensioen, waarop hij volgens de pensioenwet voor de gemeenteambtenaren recht gehad zou hebben, indien hij zijne functie als onderwijzer in de gym nastiek was blijven waarnemen tot het tijdstip, waarop Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 November 1920. 425 hij zijne betrekking als onderwijzer aan eene open bare school in deze gemeente neerlegt. Mocht Uwe Vergadering met bovenaangegeven oplossing accoord gaan, dan meenen wij dat belang hebbende op alleszins billijke wijze wordt schadeloos gesteld voor het gemis van zijne aan bedoelde be trekkingen verbonden inkomsten. Wij hebben mitsdien de eer U voor te stellen te besluiten, onder intrekking van Uw besluit van 9 December 1919 no. 525R/279 I. aan F. J. Broersma, onderwijzer in de gymnastiek aan de gemeentescholen nos. 1 en 8, als zoodanig gerekend met ingang van 1 Januari 1920 eervol ontslag te verleenen, onder toekenning, zoolang hij als onder wijzer aan eene openbare lagere school in deze gemeente werkzaam is, van jaarlijksche persoonlijke toelagen van de helft van zijne tot dusver als gymnas- tiekonderwijzer aan de scholen nos. 1 en 8 genoten jaarwedden, zijnde onderscheidenlijk 175.en 150.of in totaal 325.—, met dien verstande evenwel, dat deze toelagen niet worden uitgekeerd, indien de bezoldiging, die hij ontvangt, zoo hij mot het geven van gymnastiekonderwijs aan eenige andere openbare lagere school buiten de gewone schooluren wordt belast, daaraan gelijk is of overschrijdt, terwijl de toelage, indien de bezoldiging alsdan minder zou bedragen, tot dat mindere bedrag zal worden in gehouden II. aan den onder I genoemde, op het tijdstip van het neerleggen van zijne betrekking als onder wijzer aan eene openbare lagere school in deze gemeente, een jaarlijksche toelage uit de gemeentekas toe te kennen tot een bedrag, hetwelk overeenkomt met het bedrag aan pensioen, waarop hij volgens de pensioenwet voor de gemeente-ambtenaren recht gehad zou hebben, indien hij zijne functie als onder wijzer in de gymnastiek was blijven waarnemen tot het tijdstip, waarop hij zijne betrekking als onder wijzer aan eene openbare lagere school in deze gemeente neerlegt. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 13. (Agenda no. 14). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging der verordening, regelende de verplichting tot kennisgeving van verhuizing binnen de gemeente (gemeenteblad 1884 no. 14 en 1887 no. 20) (bijlage no. 51). Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 14. (Agenda no. 15). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot aankoop van perceelen land en water aan de Meersloot onder Wartena ten behoeve van de gemeente- reiniging. Dit voorstel luidt als volgt Om te gebruiken als bergplaats voor waardeloos vuil is de gemeente in de gelegenheid aan te koopen, twee perceelen land en water aan de Meersloot onder Wartena, ter gezamenlijke grootte van 8.27 H.A. (ruim 22J/a P m-)> m©t de kosten voor 6000.Wil men dit land voor het doel geschikt maken, door het maken van een aanlegsteiger en een opvaartje met uitdieping van een aanwezige vaargeul en het aanbrengen van dijken en een kettingbalk, dan is in totaal een uitgaaf van f 21825.met de zaak gemoeid. Vergeleken met het overbrengen van het vuil, waarvan de hoeveelheid op 2000 Ms. per jaar wordt geschat, naar de Lemmer, zooals thans geschiedt, levert de exploitatie door de lagere ver voerkosten een voordeelig saldo van f 3450.op, waaruit nog ruim rente en aflossing van het in den grond te steken kapitaal (8 °/o van f 21825) kunnen worden bestreden. De commissie voor de gemeentereiniging raadt dan ook aan tot den aankoop over te gaan. Met over neming van dit voorstel geven wij U in overweging te besluiten ten behoeve van de berging van waardeloos vuil aan te koopen van C. W. Wartena te Wartena de perceelen hooiland, riet en water, kadastraal gemeente Warrega, sectie B nos. 1601 en 1602, groot onder scheidenlijk 4.07 en 4.20 H.A., voor een koopsom, met inbegrip van de kosten van overdracht, van 6000.-. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders, 15. (Agenda no. 16). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van eene verordening op de heffing vayi belasting onder den -naam van kadegeld. (bijlage no. 53). Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 16. (Agenda no. 17). Voorstel van Burgemeester en Wethouders naar aanleiding van een schrijven van Ge deputeerde Staten inzake de opmerkingen van den Minis ter van Arbeid betreffende de rechtsgeldigheid van tap- verboden. Dat voorstel luidt als volgt Wij ontvingen onder dagteekening van den 2en September j.l. eene circulaire van Gedeputeerde Staten, waarbij dezen ter kennis van de gemeentebesturen brengen een schrijven van den Minister van Arbeid. Hierin wordt medegedeeld, dat, naar het oordeel van den Minister, er geen bezwaar tegen is, dat een gemeentelijke verordening voor bepaalde dagen een tap verbod vaststelt. „Artikel 135 der Gemeentewet", aldus gaat het schrijven verder, „waarnaar de aanhef van artikel 7 der Drankwet uitdrukkelijk verwijst, laat hiervoor ruimte. Een dergelijk tapverbod mag echter in zijne strekking niet verder gaan, dan het sluitingsgebod, bedoeld in artikel 7, 4e lid, der Drankwet. Nu houdt laatstbe doelde bepaling voor het uitvaardigen van een sluitingsgebod op bepaalde dagen uitdrukkelijk de beperking in, dat alleen zulke dagen daarvoor in aanmerking mogen komen, waarop wegens bijzondere omstandigheden misbruik van sterken drank is te vreezen. Daarbij is, blijkens de toelichting, hoofdzakelijk gedacht aan lotingsdagen voor de nationale militie, of bijzondere nationale feestdagen. De Zondag valt hier echter, als een wekelijks terugkeerende dag zonder meer, niet onder. In ieder geval zullen bijzondere omstandig heden moeten worden aangevoerd om een sluitings gebod en dus ook een tapverbod op bedoelden dag te wettigen. Zulks klemt nog te meer, waar in sommige der onderhavige verordeningen het tapverbod is ver scherpt door een beperkende bepaling ten aanzien van het slijten van sterken drank." Voor zoover de Raad meent, dat bijzondere om standigheden aanwezig zijn, die een tapverbod ge durende den Zondag wettigen, zal de Minister hierom trent gaarne, door bemiddeling van Gedeputeerde Staten, nader worden ingelicht. De juistheid van deze ministerieele wetsuitlegging geheel daarlatende, hebben wij over de vraag, of de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1920 | | pagina 3