426 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 November 1920. bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, waarvan in het schrijven van den Minister sprake is, die dan den grondslag moeten vormen voor het tapverbod door U bij raadsbesluit van 17 Augpstus j.l. (bijlage no. 36, gemeenteblad no. 34) voor den Zaterdagmiddag en de Zon- en Christelijke feestdagen, en de daaraan voorafgaande middagen uitgesproken, het gevoelen gevraagd van den Commissaris van Politie. Deze kan over het algemeen niet aangeven dat de genoemde dagen nu juist bij uitstek dagen zijn, waarop misbruik van sterken drank gemaakt wordt, al zijn er wel omstandigheden, die dan wellicht eerder op genoemde dan op andere dagen, soms tot misbruik aanleiding geven. In verband hiermede en met wat ook door den Voorzitter in den Raad ten aanzien van dit misbruik is opgemerkt bij gelegenheid dat de verordening aldaar in behandeling was, is voor de meerderheid van ons college in deze omstandigheden geen grondslag voor de verordening aanwezig. Nu de Raad met meerderheid van stemmen tot de vaststelling besloten heeft en dus die omstandigheden wel heeft aangenomen, kan van hem evenwel deze uitspraak niet uitgaan. Wij moeten, op grond van de vroeger gehouden beraadslagingen, aannemen, dat voor de meerderheid Uwer Vergadering de grond voor het te vreezen drankmisbruik gelegen heeft in den velen vrijen tijd, die de ingezetenen op de bedoelde dagen hebben en wij hebben de eer U voor te stellen ons te machtigen Gedeputeerde 8-taten in dien zin te antwoorden. De beraadslagingen worden geopend. De heer Dijkstra zegt dat hij, evenals hij hoopt de meerderheid van den Raad, niet kan meegaan met het besluit, dat Burgemeester en Wethouders voor stellen in hun prae-advies, al was het alleen maar om deze reden dat, indien er een schrijven ging naar Gedeputeerde Staten, zooals door Burgemeester en Wethouders is voorgesteld, dit dan een fatsoenlijke begrafenis van het tapverbod beteekende. En spreker meent, dat het onderwerp, dat hier in den Raad tot zoovele besprekingen aanleiding hoeft gegeven, niet daarvoor bestemd is. Een motiveering waartoe Burgemeester en Wet houders komen is o.a. deze „In verband hiermede en met wat ook door den „Voorzitter in den Raad ten aanzien van dit misbruik „is opgemerkt bij gelegenheid dat de verordening al daar in behandeling was, is voor de meerderheid „van ons college in deze omstandigheden geen grond slag voor de verordening aanwezig". Dat was natuurlijk bekend, merkt spreker op. Verder zegt het prae-advies „Nu de Raad met meerderheid van stemmen tot „de vaststelling besloten heeft en dus die omstandig- „heden wel heeft aangenomen, kan van hen evenwel „deze uitspraak niet uitgaan. Wij moeten, op grond „van de vroeger gehouden beraadslagingen, aannemen, „dat voor de meerderheid Uwer Vergadering de grond „voor het te vreezen drankmisbruik gelegen heeft in „den velen vrijen tijd, die de ingezetenen op de be doelde dagen hebben". Spreker is het daarmee absoluut niet eens. In de eerste plaats wil hij even in 't kort een herhaling doen omtrent de aanleiding die er tot het indienen van deze bepaalde voorstellen is geweest. En dan wil hij dit opmerken dat er op 't oogenblik in plaats van een vermindering een betreurenswaardige ver meerdering van het alcoholgebruik valt te constateeren. Als men over dat feit alleen eens ernstig nadenkt, zal men moeten toegeven, dat het noodzakelijk is het kwaad, dat opnieuw den kop opsteekt, te beteugelen. Spreker wil wijzen op 't geen Burgemeester en Wethouders naar voren brengen, n.l. dat de vele vrije tijd speciaal aanleiding zal geven tot en dat het speciaal de bedoeling was van de raadsleden dat die vrije tijd oorzaak zou zijn van het vermeerderd drank gebruik. Spreker komt hierop in zeker opzicht straks terug, maar wil onmiddellijk vaststellen, dat Burge meester en Wethouders het glad mis hebben en dat de voorstellen heelemaal niet op die gronden zijn in gediend. Als dat met die voorstellen zoo was geweest, dan waren de drankbestrijders met de geschiedenis van het alcoholisme al bijzonder slecht op de hoogte. Spreker begrijpt wel dat die vrije tijd doelt op den vrijen Zaterdagmiddag en den verkorten arbeidsdag, maar hij wil er dan de aandacht op vestigen, dat, toen er nog niet de minste sprake was van een ver korten arbeidsdag en een vrijen Zaterdagmiddag, het drankgebruik in Nederland geweldig veel hooger was dan thans. Daarvan wordt gezegd (spreker citeert) „Evenals overal elders bijna, nam in de jaren ,,18301840 het drankgebruik in Nederland een schrik barende hoogte aan. Het bereikte in 1833" (toen er dus van een verkorten arbeidsdag nog geen sprake was, merkt spreker op) „het hoogtepunt voor Neder land n.l. 11 L. per hoofd". De heer Collet: Per dag? De heer Dijkstra: Per jaar. Spreker vervolgt: „In 1899 waren in ons land 91 gemeenten met een „verbruikscijfer boven 10 L Voor Noord-Brabant was „het hoogste 20.02 L., voor Gelderland 18.41 L., voor „Friesland J 3.17 L. per hoofd". Dat zijn dus nog veel hooger cijfers dan op 't oogen blik en dat was nu juist niet in een tijd, dat de arbeiderklassen er aan dachten om den arbeidsdag te verkorten. Er is dan ook geen sprake van dat dit de reden is. Het is echter wel eenigszins verklaarbaar dat op het oogenblik, dat nu toevallig samenvalt met den verkorten arbeidstijd, een verhooging van het alcohol gebruik valt waar te nemen. Spreker is van oordeel dat, wanneer die verkorting van den arbeidsdag in meer normale tijden was tot stand gekomen, dan van een verhooging van het drankgebruik in verband daarmee geen sprake zou geweest zijn. Dat is ook wel te bewijzen, als men maar'nagaat de geschiedenis met de Nederlandsche Diamantbewerkersbond. Het is bekend dat vroeger onder de diamantbewerkers het alcoholgebruik vrij sterk was, doch later, toen zij, door verkorting van den arbeidsdag een betere positie verwierven, is er in dat vak een zeer belangrijke daling gekomen in het alcoholgebruik. Dit bewijst, dat, waar de verkorting van den arbeidsdag plaats heeft onder normale omstandigheden, van een ver meerdering van het drankgebruik daardoor geen sprake is. Spreker gelooft dat de opmerking van den heer Oo8terhoff in de vergadering van 27 Januari juister was, dat de heer Oosterhoff zich duidelijker uitdrukte, waar hij aan het adres van den heer De Boer inter rumpeerde, dat de verklaring van de vermeerdering van het alcoholgebruik was te zoeken in de terug gaande moraliteit. Het valt niet te ontkennen dat de oorlog en al de ellende, die wij daarvan beleefd hebben en nog beleven een ongunstigen invloed heeft gehad op het drankgebruik. Daarin zoekt men dan ook wel de verklaring dat zoo vele inenschen weer grijpen naar de jenever en spreker meent dat men dan dichter bij de waarheid is, dan wanneer men het zoekt in de verkorting van den arbeidsdag. Spreker meent juist dat men met verkorting van den arbeidsdag heeft beoogd om den menschen meer vrijen tijd te geven, niet om zich te vervelen, maar om hun te geven meer rust, meer ontwikkeling en meer ontspanning. Dit is een van de urgentste zaken. Maar dan dient men ook het alcoholisme zoo krachtig mogelijk te bestrijden, dan moeten de kroegen verdwijnen en dan gelooft Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 November 1920. 427 spreker dat men daarmee verstandiger werk doet dan dat men zegt: als we de kroegen open houden en als de arbeiders maar weer langer workon zal het drank gebruik wel weer afnemen. Spreker wil nog wijzen op het rapport van den Commissaris van Politie, die zegt dat hot aan den eenen kant wel juist is gezien, dat er op Zaterdag en Zondag een grooter drankmisbruik valt te consta teeren. Ook uit het rapport blijkt dat, er worden wel geen cijfers in genoemd, maar de Commissaris zegt toch onomwonden dat speciaal de dagen, die voor •misbruik in aanmerking komen zijn de Vrijdag, Zaterdag, Zondag en Maandag. Hij noemt er dus nog 2 dagen, bij, die hebben wij, aldus spreker, eigonlijk dus nog vergeten. Wij hebben alleen de Zaterdag en de Zondag genoemd. Maar het blijkt dat wij hiermede op den goeden weg waren en dat dit de grondgedachte van onze voorstellen is geweest. Als de Raad nu aan Gedeputeerde Staten schrijft wat Burgemeester en Wethouders voorstellen, n.l. dat de vele vrije tijd, die op zichzelf een verbetering voor de menschen is, in verschillende opzichten, de oorzaak is, dat het alcoholgebruik toeneemt, dan gelooven Gedeputeerde Staten dat niet, de minister gelooft er ook geen woord van en de verordening wordt nietig verklaard. Het komt spreker dus voor dat de Raad moet trachten zich zóó uit te drukken, dat ook de minister weet, wat do bedoeling van den Raad was en dat deze duidelijk uitkomt bij de voorstellen. Spreker meende nu niet beter te kunnen doen dan zulks in een motie te belichamen en hij meent verder dat die motie, vjelke hij zal voorlezen, van dezen inhoud moet zijn De Raad, van oordeel dat het drankmisbruik op Zaterdagmiddag en Zondag belangrijk hooger is dan op andere dagen, terwijl de meerdere vrije tijd aan leiding zal kunnen geven tot nog verhoogd drank misbruik op Zaterdagmiddag, noodigt Burgemeester en Wethouders uit Gedepu teerde Staten te berichten, dat deze motieven ten grondslag liggen aan de verordening gemeenteblad no. 34. De Voorzitter wil opmerken dat, toen voor eenigen tijd in dezen Raad is aangenomen de verordening dat de Zaterdagmiddag en Zondag drankvrij zouden we zen, er toen wel heel wat van gezegd is, maar men betrekkelijk niet zoozeer tot dit resultaat is gekomen als heden, m. a. w. dat toen heelemaal niet dezelfde argumenten zijn gebruikt dan nu. Uit de discussies is het althans niet op te maken, dat het drankver bod voor den Zaterdagmiddag en den Zondag in de wereld is gekomen speciaal, omdat op die dagen zoo veel meer sterke drank wordt gebruikt. De missive van Gedeputeerde Staten nu eindigt met de vraag „Voor zoover de Raad meent, dat bijzondere om standigheden aanwezig zijn, die een tapverbod ge durende den Zondag wettigen, zal de Minister hier omtrent gaarne, door onze bemiddeling, nader wor den ingelicht". De eenige vraag, waarom het hier dus gaat, is, of de Raad meent, dat er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, die een tapverbod wettigen. Waar nu Burgemeester en Wethouders in hun meerderheid staan op het standpunt, dat het verbruik op Zaterdag en Zondag niet zooveel grooter is in vergelijking bij de andere dagen, konden Burgemeester en Wethouders in hun advies, dat zij aan den Raad gaven, toch moei lijk iets anders zeggen dan het argument dat toch gevonden moest worden dat de menschen dan in ieder geval meer tijd hadden te drinken. Afgescheiden nu of het goed is of niet goed, de reden, dat de arbeiders meer de café's zullen bezoeken kan alleen het motief geweest zijn tot het aannemen der veror dening. Dit hebben Burgemeester en Wethouders dan ook voorgesteld aan Gedeputeerde Staten te schrij ven. Is de Raad het er echter geheel mee eens, dat de oorzaak van het aannemen der verordening is dat het drankmisbruik op genoemde dagen belangrijk hoo ger is dan op andere dagen, dan zullen Burgemeester en Wethouders dat aan Gedeputeerde Staten berichten. Het gaat er hier heel eenvoudig maar om of de Raad aan Burgemeester en Wethouders wil zeggen wat de oorzaak is van het vaststellen der verordening. Spreker wil er echter op wijzen dat, wanneer de motie-Dijkstra wordt aangenomen, er verandering zal moeten komen in hot motief in het prae-advies van Burgemeester en Wethouders, waarom de verordening in het leven is geroepen. Spreker doet lecture van genoemde motie en zegt dat, indien de Raad dit wil, zoodanig aan Gedeputeerde Staten zal worden bericht. Maar dan zou spreker daar dit bij willen zeggen, dat de Raad, indien hij werkelijk van oordeel is dat het drankmisbruik op Zaterdag en Zondag zooveel hooger is dan op andere dagen, dit dan ook waar zal moeten maken. Men kan zooiets wel zeggen, maar men moet het ook bewijzen. Zooals spreker dus zegt willen Burgemeester en Wethouders heel graag het in de motie voorgestelde aan Gedeputeerde Staten mededeelen. Als Gedepu teerde Staten echter vragen„Waarom?", zullen Burgemeester en Wethouders moeten zeggen„Dat heeft de Raad er niet bij verteld." De heer Dijkstra: Nu komen we op een punt dat misschien eenigszins moeilijk is, en dat speciaal in Leeuwarden moeilijk is. Niet echter in de eerste plaats voor ondergeteekende of voor de voorstellers. Waar in het prae-advies van Burgemeester en Wet houders en ook in het schrijven van den Commissaris van Politie niet een enkel cijfer voorkomt, zal spreker toch zoo vrij zijn te veronderstellen dat, indien men met cijfers in de hand had kunnen aantoonen dat een verhoogd misbruik van drank op genoemde dagen niet waar was, er wèl cijfers in het prae-advies en in het rapport hadden gestaan. Aangezien hieromtrent echter in de gemeente Leeuwarden geen enkel statis tisch bewijs aanwezig is spreker heeft zooiets ten minste nooit ter inzage gehad, heeft het nooit ge zien moet men zijn oogen hier in de eerste plaats den kost geven. En dan weet ieder, die zich dagelijks langs de straat beweegt, welk een verschil er valt waar te nemen ten opzichte van het drankmisbruik op Zaterdag en Zondag en de andere dagen en dat op die beide eerstgenoemde dagen de kroegen de meeste klandizie hebben. Spreker meent zelfs dat de uitbetaling van de weekloonen door de gemeente eenige jaren geleden is gesteld op Woensdag in plaats van op Zaterdag, om een reden, niet vreemd aan deze geschiedenis. Spreker wil er ook nog op wijzen, dat in enkele plaatsen van ons land en in het buitenland wel be doelde cijfers aanwezig zijn. In Rotterdam bedroeg de toename van het aantal procesverbalen, wegens openbare dronkenschap in de maand Juni of Juli 1920 (spreker weet niet precies welke maand) vergeleken bij dezelfde maand van het vorige jaar 100 °/0. Dit aantal is, in ronde cijfers, gestegen van 1200 tot 2400. Ook van Zurich zijn spreker wel cijfers bekend. In 1891 werden daar 141 personen wegens mishandeling veroordeeld. Van die mishandelingen hadden plaats op Zaterdag 18, op Zondag 60, op Maandag 22van de 141 gevallen kregen de Zaterdag, Zondag en Maan dag er dus te zamen 100. Zoo ziet men het overal en het zou al zeer bijzonder wezen als het in Leeu warden niet zoo was. Trouwens, de Commissaris van Politie, hoewel geen cijfers noemende, komt ook tot die conclusie hij zegt duidelijk dat er op Vrijdag, Zater dag, Zondag en Maandag een meerder misbruik is.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1920 | | pagina 4