492 Vershg van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 27 December 1920.
Wij hebben, aldus vervolgt spreker, bij de inleiding
van de voorstellen, die door ons zijn ingediend, gezegd,
dat tengevolge van deze voorstellen de werkzaamheden
van den schoolarts eenige uitbreiding zullen moeten
ondergaan en daarop is door Burgemeester en Wethou
ders geantwoord, dat onze houding niet consequent is,
omdat het gevolg van onze voorstellen is, dat de werk
zaamheden van den schoolarts eenige uitbreiding zullen
ondergaan. Ik kan hier geen tegenspraak in ontdekken.
In verband met deze zelfde zaak is door den Wethou
der van Onderwijs ook een citaat gehaald uit het boekje
„Schoolartsen en Schoolverpleegsters", naar aanleiding
van het feit dat dit rapport was samengesteld door den
Bond van Nederlandsche Onderwijzers. De wethouder
heeft daaruit dan eenige aanhalingen gedaan, die zou
den moeten betoogen, dat ten opzichte van behandeling
door den schoolarts datgene, wat daar in staat, in te
genspraak is met onze voorstellen. Ik geloof niet dat
dit precies juist is geweest; de wethouder heeft een
paar gedeelten weggelaten, die ik nu, ter aanvulling, in
het verband plaatsen wil. Daar staat dan:
„Moet de schoolarts in sommige (1) gevallen ook
als behandelend geneesheer optreden, of moet elke
behandeling, uitgezonderd die, welke het karakter
draagt van eerste hulp, beslist verboden zijn? Wan
neer men de verordeningen in de verschillende ge
meenten nagaat, dan is bijna in ieder een artikel
opgenomen, dat behandeling verbiedt, zoodat men
wel kan zeggen, dat tot op heden als regel geldt, dat
de schoolarts niet als behandelend geneesheer mag
optreden. Daarin begint evenwel verandering te
komen en wij meenen, dat het van belang is, de
uitingen van hen, die over wenschen te gaan tot be
handelen, naar voren te brengen."
En dan volgt een woord van prof. Dr. Leubuscher,
die betoogt, dat in den beginne als grondregel gold,
dat behandeling niet de taak van den schoolarts was,
dat ook in 1908 in Dantzig een dergelijke resolutie is
aangenomen en dat het hoofdmotief hiervan was, dat
men den huisarts niet in z'n practijk wilde benadeelen
en de vrijheid der ouders inzake artsenkeuze niet wilde
bekorten. Verder wordt dan beweerd dat het absolute
verbod van behandeling door den schoolarts op den
duur niet is vol te houden en de reden hiervan ligt dan
hierin, dat de waarde van het schoolartsenwezen daar
door illusoir zou worden gemaakt.
Nu kan het wel gebeuren, dat een of ander kind een
behandeling moet ondergaan en dat de ouders daarin
niet willen voorzien of dat zij een gegeven wenk niet
opvolgen. Dan heeft natuurlijk het schoolartsenwezen
niet het recht dat kind te laten rondloopen, dan moet
het gebrek worden afgedaan, onverschillig op welke
wijze. En nu stelt de nieuwere richting zich op dit
standpunt dat, wanneer de ouders of verzorgers van
het kind niet zorgen, dat een bepaalde fout wordt ver
holpen, het dan op den weg ligt van het instituut
schoolarts, dat het kind op kosten der gemeente aan
de hoede van den schoolarts wordt onderworpen.
Wij hebben in onze voorstellen, die wij hebben inge
diend, de volgende punten naar voren gebracht:
Wij wenschen na A 2 van art. 2 te lezen:
3. het onderzoek naar de huiselijke omstandig
heden, waaronder het kind leeft en naar de werk
zaamheden, welke het geregeld, hetzij ongeregeld
verrichten moet.
4. het geven van advies aan de ouders omtrent
te nemen voorzorgsmaatregelen, te volgen leefwijze
en het al of niet inroepen van geneeskundige hulp.
5. het geven van advies aan Burgemeester en
Wethouders omtrent de kinderen, welke naar zijn
meening door middel van of met hulp van de ge
meente geneeskundige behandeling moeten onder
gaan, voedings- en geneesmiddelen moeten ontvan
gen of verpleging buitenshuis moeten genieten.
(1) cursiveering van spreker.
6. het controleeren of de onder 4 bedoelde ad
viezen worden opgevolgd en nageleefd.
Wij hebben ons ten opzichte van deze voorstellen
op dit standpunt geplaatst: In de eerste plaats komt
het geheele Nederlandsche volk gedurende een aantal
jaren op de schoolbanken terecht en wanneer er van
het schoolartsen-instituut wordt gemaakt, wat er van
gemaakt kan worden, dan komt het geheele Neder
landsche volk gedurende een aantal jaren onder
medisch toezicht. Dat is een zeer belangrijke factor,
omdat de eerste levensjaren van den mensch vaak aan
leiding geven tot allerlei stoornissen.
In de tweede plaats staat het kind in de schooljaren
bloot aan allerlei verkeerde invloeden, die van de school
uitgaan, en
in de derde plaats leiden de maatschappelijke om
standigheden er dikwijls toe, dat van het jeugdige kind
door de ouders gebruik en zeer dikwijls misbruik wordt
gemaakt, wat niet in het belang is van de lichamelijke
ontwikkeling van het kind.
Voor die feiten komt in zijn practijk de schoolarts
dikwijls te staan. Als hij nu de bevoegdheid krijgt om
naar de ouders te gaan om te zeggen: die en die ge
vallen doen zich met uw kind voor daarin moet ver
andering komen Uw kinderen moeten worden onder
zocht en uitgekleed enz., dan zal de schoolarts dikwijls
niet tijd en gelegenheid hebben om zelf die kinderen
te onderzoeken. Dan is het dus van veel belang, dat er
een deskundige tegenwoordig is, die opmerkingen kan
maken over die of die fouten, welke in de kleeding der
kinderen aanwezig zijn, waarin dan, in het belang van
het kind, wijziging moet worden aangebracht. Op die
manier wordt er van het schoolartsen-instituut een
opvoedend instituut gemaakt voor alle Nederlandsche
moeders en dit is van groote beteekenis voor de verdere
ontwikkeling van de jeugdige personen. Vaak wordt
in de eerste jaren de lichamelijke gezondheid van het
individu geschaad en dan zal het dat zwakke lichaam
zijn geheele verdere leven mee moeten sleepen. En
dikwijls zou men van de onkosten, als die er eerst aan
besteed waren geworden, later het driedubbele hebben
kunnen besparen, want dat moet dan door de gemeen
schap worden betaald, als eenmaal de gezondheid voor
goed geschokt is. Daarmee zou dus een kapitaal van
groote beteekenis voor de volkskracht worden ver
kregen.
De heer Schoondermark (wethouder) merkt op dat
door Burgemeester en Wethouders is toegezegd een
onderzoek naar deze zaak in te stellen. Toen het echter
aan Burgemeester en Wethouders nog niet bekend
was, was er door spreker reeds met den schoolarts over
gesproken. Spreker heeft met hem over een school
tandarts en een verpleegster gesproken en toen heeft
de schoolarts hem zwart op wit het volgende gegeven:
„Door eenige leden van den Raad werd mij ge
vraagd of naar mijne meening een schoolverpleegster
voor Leeuwarden noodzakelijk is."
Spreker drukt hier speciaal op het woord Leeuwar
den, omdat hij zich heel goed herinnert dat, toen de
eerste maal dit punt is besproken, een uitdrukking van
prof. Burger is aangehaald, die, gevraagd zijnde hoe
hij dacht over de werkzaamheden, welke aan den
schoolarts moesten worden opgedragen, daarop ant
woordde: al naar de omstandigheden, waaronder hij
verkeert; niet ieder moet dezelfde instructie hebben.
Het schrijven van den schoolarts vervolgt:
„Ik heb daaromtrent inlichtingen ingewonnen bij
Dr. Van Voorthuijzen te Groningen, waar sedert kort
een schoolverpleegster werkzaam is.
Wanneer ik dan naga, wat de schoolverpleegster
hier zou moeten doen, meen ik, dat zij mij in de eerste
plaats behulpzaam kan zijn bij het uitzoeken, nazien
enz. van de kinderen, die in aanmerking komen voor
uitzending naar vacantie-kolonies."
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 27 December 1920. 493
De vacantie-kolonie staat geheel buiten de school,
merkt spreker op, dat is een particuliere vereeniging.
Het schrijven vervolgt:
„In de tweede plaats zou zij, wanneer ik afwijkin
gen vind bij kinderen, wier ouders bij het onderzoek
niet tegenwoordig zijn, deze daarmee in kennis kun
nen stellen; dit gebeurt thans mondeling door mij
zeiven, wat ik trouwens ook veel beter vind. Zeer
groot is het aantal ouders, die wegblijven, ook niet.
In de derde plaats zou zij mij kunnen helpen bij
mijn administratie; zeer veel behoefte heb ik voor-
loopig niet hieraan.
In de vierde plaats zou zij bij besmettelijke ziekten
kunnen nagaan, waar de bronnen daarvoor te vinden
zijn enz.; daar dit werk thans door Dr. Uffelie ge
schiedt, schijnt het mij ook niet gewenscht dit werk
aan een verpleegster op te dragen.
In de vijfde plaats zou zij, in plaats van de zusters
van het Diaconessenhuis en het Bonifacius-hospitaal,
Dr. de Jong kunnen helpen bij de favus-polykliniek.
Resumeerende kom ik tot de conclusie, dat er voor
het jaar 1921 tenminste nog geen voldoende reden
is om een schoolverpleegster aan te stellen.
Ik heb het werk, dat drie jaar lang stil heeft ge
staan, nu grootendeels ingehaald. Ik weet nog niet
hoeveel werk mij zal wachten, wanneer eenmaal alle
scholen onder mijn toezicht komen.
Eerst wanneer dit is geschied kan ik voldoende
beoordeelen hoeveel er geregeld voor mij is te doen.
Voorloopig zou mij veel tijd kunnen worden be
spaard, wanneer de controle van zieken onder het
onderwijzend personeel niet door mij behoefde te
worden verricht."
Spreker meende dit schrijven even aan den Raad te
moeten voorlezen, opdat de Raad kan hooren, na de
woorden van mevrouw Besuijen en den heer De Boer,
dat de behoefte van een schoolverpleegster nog niet
zoo groot is als uit die woorden wel is op te maken.
Mevrouw Besuijen heeft ook Amsterdam aangehaald,
maar daar is het een geheel andere toestand dan hiei.
We hebben hier een schoolarts, waarvan iedereen ge
tuigt dat hij een ambitieus en volijverig ambtenaar is.
Die komt nu zelf tot de conclusie: ik acht voor 1921
een schoolverpleegster niet noodig. Nu is het toch te
dwaas dat de Raad zal zeggen: wij weten 't beter, wij
willen er wèl een hebben. Daarom is spreker persoon
lijk ook tot de conclusie gekomen de zaak is nog
niet in het college van Burgemeester en Wethouders
geweest dat de Raad thans niet een memorie-post
voor een verpleegster op de begrooting moet brengen;
de schoolarts zelf verzet er zich tegen. Als de Raad al
wilde besluiten om het instituut te verbeteren, dan zou
het veel beter zijn te beginnen met een schooltandarts
en niet met een schoolverpleegster. Ofschoon een
schooltandarts een dure geschiedenis is.
Dit meende spreker nog even in het midden te
moeten brengen. Mevrouw Besuijen en de heer De
Boer hebben eenige amendementen ingediend; wat be
treft de amendementen, welke de heer De Boer naar
voren heeft gebracht, deze kan de Raad het beste stuk
voor stuk behandelen.
Mevrouw BesuijenLindeboom zegt dat het wel
waar is, wat de heer Schoondermark zegt, dat de
schoolarts beweert dat een verpleegster voor 1921 niet
noodig is, maar als men de verslagen leest van andere
gemeenten, die een s choolverpleegster hebben, dan
komt men tot een andere conclusie. De schoolarts heeft
hier nog geen schoolverpleegster, hij weet niet wat
arbeid er door haar verricht wordt, hij heeft nog geen
ondervinding op dit gebied. Maar in andere groote ge
meenten en zelfs kleine, zooals Hilversum en ook
andere plaatsen, roemt men algemeen het werk van de
schoolverpleegster. Spreekster zal dit voorlezen. De
taak van den schoolarts wordt door de verpleegster
zeer verlicht. De laatste clausule, die de wethouder uit
het schrijven van den schoolarts voorleest, n.l. „dat
hem voorloopig veel tijd zou kunnen worden bespaard,
wanneer de controle van zieken onder het onderwijzend
personeel niet door hem behoefde te worden verricht",
bewijst ook wel dat de schoolarts overladen is met
werk. Als men 't ook zoo hoort, heeft hij het steeds
verbazend druk. En daar komt bij, hoe weet men nu of
zijn werk, het zeer nuttige werk dat hij verricht waar
spreekster in 't geheel niet op afgeven wil wel tot
zijn volle recht komt? Is ooit onderzocht of inderdaad
de resultaten goed zijn, of de adviezen wel worden op
gevolgd? Daar weet men allemaal niets van.
Spreekster kan er in meegaan dat Burgemeester en
Wethouders eerst nog een onderzoek willen instellen.
Daarom heeft zij ook niet een pertinent voorstel gedaan,
omdat zij weet dat het college de zaak nog niet vol
doende heeft onderzocht. Zij kan zich heel goed voor
stellen dat Burgemeester en Wethouders eerst nog eens
een onderzoek willen instellen over de kwestie of een
schoolverpleegster werkelijk wel noodzakelijk is.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi zegt dat de
amendementen van de heeren De Boer en Zandstra
naar haar idee hangen aan het voorstel van mevrouw
Besuijen, betreffende de schoolverpleegster. Spreekster
meent, dat, wat de heeren De Boer en Zandstra voor
stellen, door den schoolarts in zijn tegenwoordigen
werkkring en met zijn tegenwoordigen tijd niet gedaan
kan worden. Zooals zij zegt, meent spreekster dan
dat hij te veel overladen zou worden; indien de amen
dementen worden aangenomen, kan zij zich niet voor
stellen, dat één persoon het werk kan uitvoeren. Komt
er echter een schoolverpleegster, dan verandert dat.
En waar de heer De Boer voorstelt dat zal worden ge
controleerd of de raadgevingen worden opgevolgd en
dat wordt onderzocht hoe de toestand in de huishou
dens is, meent spreekster juist dat dit het werk van de
schoolverpleegster is. Spreekster zou tégen dit amen
dement zijn als er geen schoolverpleegster werd aan
gesteld, maar zij zou er vóór zijn als deze wèl werd
aangesteld.
Mevrouw BesuijenLindeboom wil nog met een
enkele aanhaling aanvullen hetgeen zij heeft gezegd
over de aanstelling van de schoolverpleegster. De heer
Striening, schoolarts te Hilversum, zegt:
„Met genoegen en voldoening kan ik thans op dat
schijnbaar overijld genomen besluit terugzien, en na
eene ervaring van ruim twee jaren met een gerust
geweten verklaren, dat de schoolverpleegster in toe
nemende mate geworden is, wat ik mij in den aan
vang van haar had voorgesteld, de onmisbare schakel
tusschen schoolarts en huisgezin, en bovendien eene
trouwe hulp en medewerkster in vele andere op
zichten."
De heer De Boer: Deze kwestie kan kort behandeld
worden en ook ingewikkeld behandeld worden, 't Is
zooals mevrouw Buisman alreeds heeft opgemerkt; zij
hangt ten nauwste samen met de aanstelling van een
schoolverpleegster. Het lijkt mij het beste toe dat eerst
onder de oogen wordt gezien deze vraag: Wat wil de
Raad, het instituut-schoolarts uitbouwen tot een werk
in het belang van de geheele bevolking of wil hij het
in beperkte mate laten voortbestaan? Van de beant
woording van deze vraag hangt de geheele kwestie af.
De Voorzitter merkt op, dat in de memorie van ant
woord alreeds is toegezegd dat Burgemeester en Wet
houders de kwestie van de schoolverpleegster voor
onderzoek tot zich nemen. Spreker wil er echter voor
waarschuwen om nu reeds een memorie-post op de
m, T-,
feHHHH