500 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 27 December 1920. ONTWERP. De Raad der gemeente Leeuwarden; Gezien het voorstel van Burgemeester en Wethou ders; Besluit als volgt: I. de pensioenen verleend of te verleenen ingevolge de Pensioenwet voor de gemeente-ambtenaren 1913 of de Weduwenwet voor de gemeente-ambtenaren 1913 aan oud-ambtenaren en aan weduwen en weezen van ambtenaren of oud-ambtenaren, voorzoover deze zijn verleend wegens in dienst der gemeente Leeuwarden doorgebrachten diensttijd, worden tot wederopzeggens verhoogd tot de bedragen, waarop zij volgens de wet van 29 Mei 1920, Staatsblad no. 283, ten hoogste kun nen worden gesteld. II. Aan hen, die in het genot zijn van pensioen, gratificatie of toelage, verleend ingevolge aan de in voering der Pensioenwet voor de gemeente-ambtenaren 1913 en de Weduwenwet voor de gemeente-ambtenaren 1913 voorafgaande regelingen der gemeente Leeuwar den of toegekend bij afzonderlijke besluiten, wordt tot wederopzeggens toe eene gratificatie toegekend tot bedragen, waarmede de pensioenen, gratificatiën of toelagen zouden worden verhoogd, indien de wet van 29 Mei 1920, Staatsblad no. 283, op hen van toepas sing ware. III. Aan hen, die door het bepaalde sub I en II min der aan pensioen, gratificatie of toelage ontvangen dan zij genoten aan pensioen, gratificatie of toelage, ver meerderd met de gratificatie ad 25 van het pensi- uensbedrag ingevolge raadsbesluit van 22|29 December 1919, no. 566r|308, wordt eene gratificatie verleend, gelijk aan dat mindere bedrag, behalve indien de ver mindering het gevolg is van het niet toekennen van ver hooging over die gedeelten van het pensioen, toegekend wegens diensttijd in andere gemeenten of bij het Rijk. IV. De in sub I, II of III bedoelde verhoogingen worden niet toegekend, voorzoover pensioen, gratifi catie, toelagen en inkomsten uit anderen hoofde het bedag van 2000.overschrijden. V. Dit besluit treedt in werking den 1 Januari 1921. De amendementen van den heer De Vos zijn vermeld onder I (mededeelingen) sub 13. De beraadslagingen worden geopend. De heer De Vos zal hierover niet veel behoeven te zeggen, omdat de amendementen voor zichzelf spreken, ze zijn duidelijk genoeg. Spreker heeft in de laatste plaats voorgesteld het besluit omtrent de pensioenen op 1 Januari 1920 in werking te doen treden. Hij heeft dit hierom gedaan, omdat in den loop van dit jaar de zaak al zoo dikwijls ter sprake is geweest, omdat er door den heer Zandstra al zoo dikwijls op gewezen is dat het nu eindelijk eens tijd begon te worden voor verhooging der pensioenen. Burgemeester en Wethou ders hebben echter de zaak zoo lang mogelijk laten draaien tot we nu staan aan den vooravond van 1921. Nu is het heel gemakkelijk om de verhooging voor 1920 in de kas der gemeente te laten, in plaats dat zij tercht komt in de zakken der gepensionneerden. Wat punt IV betreft, de door het college gestelde limiet van 2,000.spreker meent dat dit eenvoudig niet te pas komt. Dat iemand, die toevallig 2,000. of meer aan inkomsten heeft, gekort zal worden op zijn pensioen, acht spreker heel overdreven. Wanneer Bur gemeester en Wethouders straks zelf gepensionneerd zijn, doch op andere wijze nog een bron van inkomen hebben, dan zullen zij, als er wordt gezegd: Uw pen sioen wordt nu zooveel lager gesteld, daar wel aardig oppositie tegen aanteekenen. Verder heeft spreker voorgesteld dat de verhooging niet „tot wederopzeggens toe" zal geschieden, omdat hij meent dat het toegekende bedrag aan de gepension neerden moet overeenstemmen met het pensioen van een soortgelijk ambtenaar, die onder de nieuwe salaris regeling is of wordt gepensionneerd. Spreker stelt het geval, dat het pensioen van een agent le klasse, die nu wordt gepensionneerd aanmerkelijk hooger is dan dat van zijn collega die een paar jaar geleden is gepension neerd. En als de directeur van gemeentewerken op 't oogenblik wordt gepensionneerd dan is zijn pensioen oneindig veel hooger dan dat van den directeur, die het ongeluk had een paar jaar geleden onder de lage salarisregeling te worden gepensionneerd. Spreker gelooft er niet meer van te behoeven te zeg gen. Hij meent dat, wat Burgemeester en Wethouders hebben voorgesteld, niet kan liggen in de lijn van de leden van den Raad en handhaaft daarom zijn amende menten welke hij heeft ingediend, te weten: te laten vervallen de woorden tot wederopzeggens toe en punt IV geheel en het besluit in werking te doen treden op Januari 1920. De heer IJ. de Vries zou hierover ook wel een paar woorden willen zeggen, 't Is hier maar juist de kwestie: wat is het uitgangspunt? Spreker vraagt wat hier de bedoeling is; is het, zooals bij de rijkspensioenen, dat er meer vergoed wordt voor vroeger gepresteerde dien sten of wenscht men een tegemoetkoming in verband met de tijdsomstandigheden? Daar zit de moeilijkheid. De rijkspensioenen zijn ook met 40 verhoogd, zoodat enkele kleine inkomens van 100.en ƒ200. ei thans bij krijgen ƒ40.en 80.Maar een inko men van ƒ3,000.krijgt er ook 30 maal ƒ40.- is ',200.bij. Bij de Indische pensioenen neemt men een ander uitgangspunt; daar hebben de kleine pen sioenen, die het 't meest noodig hebben, de hoogste verhooging gekregen. Spreker gevoelt daar ook voor en ook dat Burgemeester en Wethouders bij een be paalde limiet willen ophouden. Het moet dan echter zoo, dat de verhooging geleidelijk minder wordt. In liet hdres van den heer Hofkamp wordt ook juist naar voren gebracht, dat verhooging noodzakelijk is, omdat het leven zooveel duurder is. Doch spreker had liever gezien dat Burgemeester en Wethouders een andere omwerking van hun voorstel maakten en wel zoo, dat kleinere pensioenen meer en de grootere minder kregen. Iemand, die 1000.pensioen heeft en er ƒ400.— bij krijgt, heeft dit toch lang zoo noodig niet als degene, die 200.heeft en er maar 80.bij krijgt. De Voorzitter wil deze opmerking maken, dat hij, afgescheiden van de kwestie „al of geen grens", waar over men lang en breed kan redeneeren, welk punt men kan aannemen of niet aannemen, wat ieder voor zich maar moet uitmaken, toch ernstig meent te moeten waarschuwen tegen het amendement, om in de punten I en II de woorden „tot wederopzeggens toe" te laten vervallen. Voor de belanghebbenden doet het er op 't oogenblik niet veel toe of die woorden er in staan, maar voor de gemeente is het wel van belang dat zij die ver hooging eenigszins in handen houdt. Die 40 moet maar niet zoo worden gegeven, onverschillig hoe lang het duurt. Op 't oogenblik is het voor de belangheb benden niets geen bezwaar dat die woorden er in staan en mochten de tijden dan eens veranderen, dan kan de Raad altijd zeggen: we scheiden er mee uit. Daarom acht spreker het beter dat die woorden er in blijven staan. De voorgestelde wijziging op punt IV, betreffende het overschrijden van de limiet van 2000.laat spreker aan den Raad over. Ten opzichte van het voorstel om de verhooging terugwerkende kracht te geven tot 1 Januari 1920, moeten Burgemeester en Wethouders hun voorstel, om Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 27 December 1920. 501 de verhooging met ingang van 1 Januari 1921 te laten ingaan, handhaven. Spreker merkt nog op, dat hij thans in een vreemd parket wordt geplaatst, omdat hij bemerkt dat de meer derheid van het college met het amendement-De Vos, betreffende het doen vervallen van punt IV, de limiet van 2000.meegaat. Spreker kan dus namens Bur gemeester en Wethouders meedeelen, dat dit amende ment-De Vos door het college wordt overgenomen, waardoor sub IV van het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt ingetrokken. Het college moet echter de andere punten van zijn voorstel handhaven. De heer De Vos dankt den Voorzitter voor de mede- deeling dat Burgemeester en Wethouders sprekers amendement, wat punt IV betreft, overnemen. Toch kan spreker zich niet ontveinzen te zeggen dat de uitdruk king, die in de punten 1 en II voorkomt, n.l. de woorden „tot wederopzeggens toe", een groote grief is voor de gepensionneerden, omdat zij altijd het gevaar voelen dat vandaag of morgen, wanneer dit of dat goedkooper wordt, hun pensioen eenvoudig weer verlaagd wordt. Spreker meent dat de verhooging der pensioenen hierop slaat, dat, als een ambtenaar op dit oogenblik wordt gepensionneerd, zijn pensioen dan veel hooger zal zijn, omdat zijn salaris veel grooter is dan dat van zijn collega, die een paar jaar geleden is gepension neerd. En nu meent spreker dat die 40 verhooging moet dienen om het verschil, dat aanwezig is tusschen het pensioen van vroeger en later, te compenseeren. Dat is dan ook het groote bezwaar tegen de uitdrukking „tot wederopzeggens toe". Spreker gelooft ook dat de leden van den Raad dit zullen voelen. Hij kan niet anders doen dan zijn amendement handhaven. De Voorzitter wil nog eens namens Burgemeester en Wethouders zeggen, dat deze er prijs op stellen dat de woorden er wèl in zullen blijven. Men heeft ook de mo gelijkheid dat na eenige jaren de pensioenen door het Rijk worden overgenomen. Heeft men dan de bepaling „tot wederopzeggens toe" opgenomen, dan zal de ge meente b.v. slechts tot einde 1921 behoeven te betalen, in het andere geval zal de rest van het pensioen ten allen tijde moeten worden gegeven; men zal het ten minste kunnen vragen. Ook daarom staat het college er op die woorden er in te laten. De betrokken personen zullen er toch op 't oogenblik ook absoluut geen nadeel van ondervinden en de Raad staat op het standpunt, dat, als de tijden niet ernstig veranderen, hij niet zal zeggen: wij gaan de pensioenen weer verlagen. De heer De Vos wil de pensioenen van vroeger in overeenstemming brengen met die van nu. Maar hij moet niet vergeten dat de pensioen-grondslag vroeger ook veel lager was als nu; het pensioen is nu wel hoo ger, maar er moet ook veel meer premie voor worden betaald. Vroeger is een lage premie betaald en een ge volg daarvan was een laag pensioen. Aan de oude premie is niet meer te komen. De menschen hebben vroeger iets van hun salaris gegeven, jaar in jaar uit, om te zijner tijd ook iets te krijgen. Nu geeft men meer maar krijgt er ook meer voor terug. Ondertusschen is de waarde van het geld gedaald, 't Is natuurlijk niet aangenaam voor de menschen, die 't treft, dat zij slechts een pensioen krijgen in verhouding tot de premie, waarvoor het destijds gekocht is, maar het kan niet ge lijk zijn aan het tegenwoordige pensioen. Als men de verhoogde premie ook kon laten bijbetalen, dan zou men recht van spreken hebben. Men kan de menschen nu helpen, maar zoolang de hooge premie niet is bijbe taald kan men ook niet eischen, dat er een hooger pen sioen wordt uitgekeerd. De heer Zandstra kan met het voorstel van Burge meester en Wethouders meegaan, behalve wat betreft de laatste clausule. Hij is er niet voor dat het besluit met 1 Januari 1921 ingaat, maar met 1 Januari 1920. De verhooging is aan dezen Raad al zoo vaak gevraagd en telkens zijn de adressen ter afdoening aan Burge meester en Wethouders gezonden. Eindelijk is er een adres, waarop de Raad nu zijn beslag moet geven en nu meent spreker dat de Raad het aan de oude adres santen wel verschuldigd is de verhooging vroeger te laten ingaan dan 1921. De heer De Vos vraagt naar aanleiding van het be toog van den Voorzitter hoeveel premie dan tegen woordig door de ambtenaren moet worden betaald voor pensioen. De Voorzitter: Door de ambtenaren niets, maar door de gemeente wel. De heer De Vos: Daar behoeven we dus geen reke ning mee te houden. De ambtenaren hebben vroeger zelf hun premie moeten betalen, U hebt dus te mijnen gunste geredeneerd. En U wenscht 40 tot weder opzeggens toe, terwijl de vroegere ambtenaren van hun klein salaris voor hun pensioen bloedig moesten beta len en terwijl de tegenwoordige ambtenaren met een groot salaris het pensioen kosteloos krijgen. Nu dus meer salaris en ze betalen niet voor het pensioen. U hebt juist gepleit in mijn voordeel. De heer Berghuis (wethouder) wil den heer De Vos nu even antwoorden. Als de heer De Vos onlangs heeft meegewerkt aan de salaris- verhooging der ambtenaren en hij heeft daarbij geen rekening gehouden dat zij ook premievrij pensioen hebben wat spreker zich niet kan voorstellen dan heeft de heer De Vos dit laatste aan de ambtenaren boven hun salaris cadeau gegeven. Er is altijd al gezegd dat de gemeente-werklieden en -ambtenaren al in een betere conditie staan, doordat ze ook premievrij pensioen hebben. Dit laatste is ook salaris. Thans wil spreker er den Raad nog even voor waar schuwen het besluit niet te laten ingaan op 1 Januari 1920, maar op 1 Januari 1921, met het oog op de anders waardeloosheid eener begrooting. De beraadslagingen worden gesloten. De amendementen-De Vos op sub I en II van het voorstel van Burgemeester en Wethouders worden verworpen met 20 tegen 3 stemmen. Vóór stemmen: de heeren Dijkstra, De Vos en Collet. Tegen stemmen: de heeren Schaafsma, Tiemersma, lautenbach, Fransen, Van der Werff, Zandstra, Visser, 'fulp, De Boer, mevrouw BesuijenLindeboom, de heer Van Weideren baron Rengers, mevrouw Buisman- Blok Wijbrandi, de heeren Berghuis, O. F. de Vries, Postma, IJ. de Vries, Jansen, Schoondermark, Dijstra en Nijholt. Het amendement-De Vos op punt IV is door Burge meester en Wethouders overgenomen. Dit punt is inge- tiokken. Het amendement-De Vos op sub V wordt verworpen met 15 tegen 8 stemmen. Vóór stemmen de heeren Tiemersma, Dijkstra, Zandstra, Ds Boer, mevrouw BesuijenLindeboom, de heeren De Vos, Jansen en Nijholt. Tegen stemmen: de heeren Schaafsma, Lautenbach, Fransen, Van der Werff, Visser, Tulp, Van Weideren baron Rengers, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Berghuis, O. F. de Vries, Postma, Collet, IJ. de Vries, Schoondermark en Dijstra.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1920 | | pagina 17