504 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag '27 December 1920.
deelde de financieele commissie, om advies gevraagd,
destijds mede, „dat hare meerderheid zich ofschoon
de heffing van deze belasting haar niet sympathiek
is thans niet tegen deze belasting wil verzetten, daar
het nu niet de meest geschikte tijd daarvoor is. Door
de verordening evenwel slechts van jaar tot jaar vast
te stellen, zal elk jaar opnieuw de vraag omtrent het
verder bestaan van deze belasting onder de oogen
moeten worden gezien".
Als gevolg van deze opmerking werd bij de vaststel
ling van de wijzigingen in het heffingsbesluit tevens
bepaald om genoemd besluit vóór 1 Januari 1921 te
herzien.
Ter uitvoering van deze bepaling hebben wij opnieuw
het advies gevraagd van de financieele commissie, die
ons berichtte, dat zij de bestaande heffing voor 1921
onveranderd wenschte te laten.
Ook ons college komt het voor dat de hierbedoelde
belasting over 1921 dient te worden geheven. Het
motief dat het vorig jaar bij de vaststelling van de
nieuwe tarieven werd aangevoerd, bestaat nog onver
zwakt. Evenmin als toen is het nu de geschikte tijd om
zich tegen de heffing te verzetten.
Bij Koninklijk besluit van 11 December 1919 no. 14
is het gewijzigde heffingsbesluit voor onbepaalden tijd
goedgekeurd. Brengt de Raad derhalve geen wijziging
in de bestaande tarieven en besluit hij enkel tot heffing
over 1921, dan behoeft met opnieuw de Koninklijke
goedkeuring te worden gevraagd. Het is echter ge-
wenscht dat de Raad, zoo hij tot die heffing besluit,
evenals ten vorigen jare tevens bepaalt om wederom
na een jaar, in dit geval vóór 1 Januari 1922, opnieuw
te overwegen of met de heffing zal worden voortgegaan.
Wij hebben de eer U voor te stellen te besluiten:
I. over het jaar 1921 voort te gaan met de heffing
van opcenten op de hoofdsom der personeele belasting
volgens het tarief, vastgesteld bij raadsbesluit van 28
October 1919, no. 457r| 1096;
II. vóór 1 Januari 1922 in nadere overweging te
nemen of met de heffing, onder I bedoeld, zal worden
voortgegaan.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Volgno. 4 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgno. 5 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgno. 6. Plaatselijke directe belasting naar het
inkomenf 1,782.400.—
De Voorzitter merkt op dat hierbij aanhangig is sub
g van punt 2 (agenda no. 3):
Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijzi
ging der verordening op de heffing van een plaatselijke
directe belasting naar het inkomen (gemeenteblad 1918
no. 25 en 1920 no. 171 (bijlage no. 64) met een amen
dement van den heer Nijholt. alsmede
prae-advies op het adres van den Leeuwarder Be-
stuurdersbond betreffende aftrek van contributie voor
vakvereenigingen bij de berekening van het inkomen voor
de plaatselijke directe belasting naar het inkomen.
De heer Nijholt: Is het de bedoeling direct de voor
stellen te bespreken?
De Voorzitter: Ja, ik zal de wijziging der verordening
in behandeling brengen.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Nijholt ziet uit het prae-advies dat Burge
meester en Wethouders niet meegaan met het door
spreker ingediende voorstel om den kinderaftrek te
verhoogen tot 100.of met het voorstel der finan
cieele commissie, wat op hetzelfde neerkomt. Het voor
stel van spreker is alleen later ingediend als amende
ment op het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Spreker meent dat het goed zal zijn zijn voorstel aan
te nemen. Zooals bekend, is het vorige jaar ook beslo
ten den kinderaftrek te verhoogen tot 100.De
Kroon heeft den Raad evenwel in overweging gegeven
de 100.kinderaftrek terug te brengen tot 50.
met de stok achter de deur anders wordt de veror
dening niet goedgekeurd.
Sedert dien zijn we nu een jaar vooruitgegaan en de
dure levensomstandigheden blijven aanhouden. Doch
sindsdien is ook de houding van den minister nog al
wat gewijzigd, in zooverre, dat hij niet meer zoo abso
luut op een lagen aftrek staat als toen. Een extra aftrek
van 50.per kind lijkt nu oogenschijnlijk wel niet
zoo heel groot, maar spreker is overtuigd dat het toch
een belangrijke factor zal zijn, omdat het iets is dat
het meest ten goede komt aan die inwoners, die de be
lasting het minst kunnen betalen, n.l. aan de groote
gezinnen. Werd het percentage 7,5 dan zou bij de
laagste inkomens de verhoogde kinderaftrek per kind
3.a 4.minder belasting beteekenen, wat voor
de laagste inkomens al een ding van belang is.
Zooals nu door Burgemeester en Wethouders is
voorgesteld zouden zij het percentage willen brengen
op 7,5 terwijl dan later de aanvullingsbe-
grooting kans geeft op een percentage van 7,1
Wordt het voorstel van Burgemeester en Wethouders
aangenomen, dan zal, als men de bedragen nagaat,
door een gezin met 3 kinderen en ƒ1100.inkomen
nog ƒ9.belasting moeten worden betaald; bij een
inkomen van 1200.ƒ16.en bij een inkomen van
1300.ƒ21.Die inkomens van ƒ1100.
1200.en 1300.en men kan ook nog wel
hooger gaan zijn zoo laag, dat die eigenlijk geen
belasting kunnen betalen. Wat zal nu geschieden als
men den kinderaftrek gaat verhoogen? Dat dan van een
gezin met 3 kinderen geen belasting wordt geheven bij
een inkomen van 1100.en ook niet bij een inkomen
van 1200.de aanslag begint dan eerst bij 1300.
met ƒ11.belasting en zoo vervolgens zal de belas
tingaftrek bij een gezin van 3 kinderen ongeveer 10.
bedragen.
Ook verleden jaar heeft de Raad meer verlangd, maar
men heeft gezien hoe een groote toer het is om de lage
inkomens zooveel mogelijk tegemoet te komen. Ook
nu heeft de Raad kans dat de minister, evenals verleden
jaar, zegt: 't zal niet gebeuren, maar dan heeft de Raad
zichzelf niets te verwijten.
Was overigens de aftrek nog hooger, dan zou spre
ker reden hebben om zich bij het prae-advies neer te
leggen. Maar ook de andere aftrek is zoo miniem,
slechts 800.Als het later mogelijk is, wanneer de
gemeente-financiën er beter aan toe zijn, zal spreker
graag een voorstel doen om ook dezen aftrek aanmer
kelijk te verhoogen. Zeer waarschijnlijk zal daar dan
een groot deel van den Raad in meegaan. Waar dit
bedrag al zoo laag mogelijk is gebleven, moet de Raad
ten opzichte van de zeer lage inkomens, die nog be
lasting moeten betalen, alles doen om de gelegenheid
aan te grijpen, deze groep van lage inkomens tegemoet
te komen. Spreker ziet geen enkele reden om zijn voor
stel niet aan te nemen; de Raad moet weer doen, wat
hij ook verleden jaar heeft gedaan, n.l. den kinderaftrek
verhoogen tot 100.
Wat spreker niet van Burgemeester en Wethouders
heeft gehoord is, wat wordt voorgesteld ten opzichte
van het belasting-percentage. Of wil het college dat
straks doen na afloop van wat er op de voorstellen
wordt beslist.
De Voorzitter: Wat bedoelt U daarmee?
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 27 December 1920. 505
De heer Nijholt Het percentage is oorspronkelijk
begroot op 7,2 en later op 7,5.
De Voorzitter: Dat staat in verband met de verhoo
ging van den aftrek van 700.tot 800.
De heer Nijholt: Maar later is door Burgemeester en
Wethouders gezegd dat het percentage nog met
0,45 zou kunnen worden verlaagd.
De Voorzitter: Dat is in verband met het voorstel
betreffende de hoogere rijksuitkeering. Dat is echter
teruggetrokken. Maar 't scheelt 0,45
De heer Nijholt: Wordt dan nu niet voorgesteld het
percentage te verlagen?
De Voorzitter: Neen. Toen U niet aanwezig was heb
ik gezegd dat Burgemeester en Wethouders dit voor
stel terugnemen, omdat die meerdere 116,000.nog
slechts steunt op een ontwerp van wet, zoodat die bron
van inkomsten nog niet vast staat. Naast het regee-
ringsvoorstei staat echter ook een voorstel van den heer
De Geer en enkele andere Kamerleden en als dat aan
genomen wordt, krijgt de gemeente nog meer in kas.
Daarom stellen Burgemeester en Wethouders voor het
percentage thans niet te verlagen, maar het op 7.5
uit te trekken en later niet invorderbaar te verklaren,
zooveel als van het Rijk zal worden ontvangen.
De heer Berghuis (wethouder) is het met den heer
Nijholt volkomen eens, dat een aftrek van ƒ800.met
50.voor ieder kind in vergelijking met het levens
onderhoud gering is. Maar als de Raad den aftrek wil
beschouwen uit een oogpunt zooals hij wordt genoemd:
een aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud, dan
weet spreker niet op welke hoogte men dien aftrek wel
moest brengen, zou hij in overeenstemming zijn met de
uitdrukking. Die term is vroeger slechts aangenomen
om daarmee een zeker bedrag vrij te stellen van belas
ting. Nu is spreker het met den heer Nijholt eens, dat
de aftrek oogenschijnlijk niet hoog lijkt. Maar de meer
derheid van het college van Burgemeester en Wethou
ders heeft niet precies voorgesteld wat zijzelf wel
wenscht, maar heeft de zaak van den practischen kant
beschouwd. Het college is overtuigd dat de Raad bij
een aftrek van 800.en 50.voor ieder kind bij
den minister succes zal behalen terwijl, als men komt
met verhoogden kinderaftrek, het college vrijwel over
tuigd is dat de Raad met dien aftrek, zooals al meer
Friesche gemeenten is overkomen, met de kous op den
kop thuis komt. De practische weg is dus de aftrek
van 50.voor ieder kind te laten, om den aftrek
van 800.te kunnen behouden. Afgezien nog van
de kwestie of de minister vóór- of tegenstander is van
kinderaftrek, kan men wel nagaan dat een aftrek van
ƒ800.— met ƒ100.voor ieder kind niet door hem
wordt goedgekeurd, omdat de minister dezen kinder
aftrek ook het vorig jaar heeft verworpen, toen de at-
trek voor noodzakelijk levensonderhoud de 800.nog
niet had bereikt.
Spreker wil den Raad verder nog meedeelen, dat het
voorstel tot verhooging van den kinderaftrek met
50.van den heer Nijholt, welk voorstel wordt on
dersteund door anderen, tengevolge heeft vermindering
van het aanslag-bedrag met ƒ860,000.de pro
gressie daarbij inbegrepen. Het cijfer van aanslag ten
bedrage van 24,200,000.moet dus een vermindering
ondergaan met 860,000.Bij de verhooging van den
kinderaftrek is het voor de vaststelling van dit cijfer
van aanslag toch ook de progressie, die in aanmerking
komt. Bij 11,000 kinderen, waarvoor de aftrek is
toegelaten, wordt met de progressie rekening houdende,
zoodoende de vermindering van het totaal van het cijfer
van aanslag begroot op 860,000.en kost dit de
gemeente ongeveer 55,000.a 60,000.in den
hoofdelijken omslag.
De heer Nijholt hoort dat de Wethouder van Finan
ciën mededeeling doet van het bedrag, waarop de ver
mindering van opbrengst door verhoogden kinderaftrek
begroot wordt. Dit bedrag zal men van de begrooting
niet kunnen missen, zoodat verhooging van den kinder
aftrek per sé tot gevolg moet hebben verhooging van
het percentage. Daarom zal de Raad beter doen daar
aan vast te houden. Volgens sprekers berekening zal
het belastingpercentagemet y4 moeten worden ver
hoogd, als sprekers amendement wordt aangenomen.
De heer Berghuis (wethouder)Ja.
De heer Nijholt: Het percentage van 7.5, dat na aftrek
van die 0.45 (die toch wel komen zal) 7.05 zal
bedragen, zal dus gebracht moeten worden op 7.3
De heer Berghuis (wethouder): O!
De heer Nijholt: Nu zegt de Wethouder van Finan
ciën wel, dat hij de overtuiging heeft, dat ze in Den
Haag mijn voorstel niet aannemen. Ik ben daar nog
zoo zeker niet van. Bij de discussies tijdens de be
handeling der belastingwetten heeft men toch kunnen
waarnemen, dat de minister een ander standpunt in
neemt dan verleden jaar. De regeering heeft verleden
jaar een flater begaan door niet op te komen voor de
belangen der groote gezinnen, waarvan zij anders zegt
zoo vóór te zijn. Spreker zou wel eens willen zien dat
de regeering dit nog eens voor de tweede maal deed na
hare uitlatingen in de Kamerdebatten. Hij kan zich
niet voorstellen dat de regeering dat doen zal.
Het bedrag voor noodzakelijk levensonderhoud is
niet hoog; als de Raad van meening is, dat het goed is
in dezen vorm de menschen die het 't minst kunnen
betalen, tegemoet te komen, dan moet ze daartoe be
sluiten en niet zeggen: wij zullen het maar niet doen,
omdat de regeering het toch niet wil. In 't algemeen
vindt spreker het niet goed om daarvoor als Raad te
bezwijken, dan is het beter de verantwoordelijkheid ten
volle aan de regeering te laten, en haar duideliik te
laten uitspreken wat zij wil.
De 'heer Visser kan met verhooging van den aftrek
voor noodzakelijk levensonderhoud van 700.tot
800.accoord gaan. Het percentage zou hiermee
aanvankelijk stijgen van 7.2 tot 7.5 wat dus een
verschil maakt van 0.3 Al komt er dan ook nog
wijziging in het percentage, dit verschil zal toch 0.3
blijven. Het gevolg van deze verhooging van den af
trek zal zijn, dat de lage inkomens worden bevoordeeld,
dat zij eenigszins ontheven worden van den zeer zwaren
druk. Toch zal men er nog zeer weinig mee bereiken;
bij een inkomen van 2000.—, waar door den aftrek
800.af gaat, zal het dus bij een belastbaar inkomen
van 1200.een verschil opleveren van 3.60. Bij
een inkomen van 3200.dus een belastbaar inkomen
van 2400.is echter het eene al met het andere ge
dekt door de verhooging van het percentage. Het is dus
slechts eenige bevoordeeling van de lagere inkomens,
wanneer de aftrek 800.— wordt in plaats van 700.
Het stelsel, door den heer Nijholt aan de hand ge
daan, betreffende hooger aftrek voor kinderen, kan
spreker volkomen accepteeren, omdat dit juist voor ver
schillende gezinnen meer voordeel oplevert dan de
verhooging van den aftrek van 700.tot 800.
Dat is slechts een verschil van 100.in aftrek en
alleen voor de lagere inkomens van belang. Maar zoo-