474 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag '27 December 1920. Burgemeester en W ethouders las op het voorloopig verslag van rapporteurs, was hij niet geheel bevredigd. Hij heeft in de sectie de buurtfeesten ter sprake gebracht en nu laat de rapporteur in zijn verslag doorschemeren alsof spreker zou hebben gezegd dat die feesten min of meer in kermissen ontaarden en dat zij derhalve niet op Zondagen moesten worden gehouden. In dien geest heeft hij het echter niet bedoeld al is het misschien zoo opgevat. Hij heeft zoo gezegd dat het den menschen nu met den vrijen Zaterdagmiddag meer mogelijk is de buurtfeesten op Zondag te laten vervallen, wat zou be- teekenen het wegnemen van een groote grief van een groot deel der burgerij. Daarom heeft spreker aan het hoofd der politie vriendelijk willen verzoeken op Zon dagen geen vergunningen meer te verleenen, zoodat de buurtfeesten worden gehouden op een der werkdagen in de week, bij voorkeur op den vrijen Zaterdagmiddag. Een andere kwestie is de kermisgeschiedenis. In de eerste sectie is met 5 tegen 2 stemmen aangenomen de kermis voor 1921 at te schaffen. Spreker zal straks deze kwestie nader bespreken bij den betrekkelijken ont- vangstpost en dan een voorstel indienen dat Burgemees ter en Wethouders dien post terug nemen, waarmee dan wordt uitgesproken dat er in het jaar 1921 geen kermis zal worden gehouden in deze gemeente. Nog een andere kwestie, hiermee in verband en die ons thans heel dicht op de hielen zit, is de kwestie van het tapverbod van Zaterdagmiddag tot Maandagmorgen. Spreker heeft nog eens ernstig geïnformeerd hoe de handhaving van de tapverbodbepalingen ten tijde der kermis door de politie is geweest. Hoewel hij eerst van meening was dat die handhaving der verordeningen zeer goed is geweest, heeft hij later sterk den indruk gekregen dat, ofschoon in de eerste kermisdagen aan de verordening vrij goed de hand was gehouden, dit in de laatste dagen zeer is verslapt. Zooals hem dezer dagen nog door bevoegden is meegedeeld, heeft de po litie de laatste dagen de handen meer voor de oogen gehouden, zoodat er ten slotte van de bepalingen, die door den Raad zijn aangenomen, weinig of niets terecht gekomen is. Vandaar dat spreker den Burgemeester, als hoofd van de politie, nog eens ernstig zou willen vragen te willen bevorderen, dat aan de nu met 1 Januari in werking tredende bepalingen betreffende het tap verbod op Zaterdag en Zondag streng de hand wordt gehouden en dat alles wordt gedaan om het prestige van de politie dat niet altijd rooskleurig is geweest te handhaven. Spreker waarschuwt dat we hier niet een toestand moeten krijgen zooals hem een geval van vroeger bekend is, n.l. dat een agent dronkenschap constateert en den beschonkene in de.wacht brengt en dat dan door een van de inspecteurs wordt gezegd: ech, 't is zoo erg niet, had die man maar liever laten gaan. Met zulke voorvallen gaat het prestige der politie er niet op vooruit en spreker zou hiertegen dan ook ernstig willen waarschuwen. Mevrouw Besuijen-Lindeboom brengt in herinnering dat het vorig jaar door haar bij de behandeling der be grooting het voorstel is gedaan om op de begrooting een memorie-post te plaatsen onder den naam „Moeder schapszorg". Zij heeft gemeend dat voorstel te moeten doen, ten eerste, omdat op dit terrein in Leeuwarden alles ontbreekt, maar bovenal, omdat het in deze tijden zoo dringend noodzakelijk is, dat de zorg voor de toe komstige moeders en voor de zuigelingen zoo krachtig mogelijk wordt aangevat. Zij heeft toen gememoreerd welk een ellende de oorlog heeft teweeggebracht ten opzichte van het jonge kind, zij heeft ter sprake gebracht hoeveel het jonge kind heeft moeten ontberen in de oorlogsjaren. Als men er zich maar eens indenkt hoe groot het te kort is geweest aan melk, boter en vet, dan zal men dadelijk met haar eens zijn zoo heeft spreek ster gezegd dat het weerstandsvermogen er niet op is vooruitgegaan. Zij heeft ook gewezen op de sterfte cijfers, die in ons land voor den oorlog betrekkelijk gunstig waren, maar welke sterftecijfers in de laatste jaren tot haar grooten spijt naar boven gingen. Spreekster wil nu niet op alles terug komen. Zij heeft toen van Burgemeester en Wethouders ten ant woord gekregen dat deze de zaak niet ongenegen waren; er is een memorie-post op de begrooting geplaatst en het college zou komen met prae-advies. In den loop van dit jaar leek het er eerst ook inderdaad op dat daarmee een aanvang zou worden genomen. Zoo nu en dan werd er eenig materiaal gevraagd en zoo dacht spreekster dat de kwestie wel van stapel zou loopen. Hoe verder men echter in 't jaar kwam hoe meer het haar duidelijk werd, dat er niets van terecht zou komen. Pas in 't laatst van November is aan spreekster verzocht een conferentie te houden met de Wethouders van On derwijs over dit onderwerp. De Wethouder is toen echter ziek geworden, de conferentie kon derhalve niet doorgaan en met dat al is er van de geheele zaak niets meer gekomen. Tot spreekster op een gegeven oogen- bük, toen zij vroeg, wanneer de conferentie dan wel zou kunnen plaats hebben, hoorde dat de zaak was over geplaatst bij een anderen Wethouder, die er zich eerst w-eer moest inweiken. Spreekster was daarover zeer ontstemd, het leek er sterk op alsof Burgemeester en Wethouders niet de noodige ernst bij de zaak hadden. Natuurlijk heeft zij haar leedwezen hierover in de sectie uitgesproken en ook dat de memorie-post nu weer van de begrooting was verdwenen. Door den betrokken Wethouder in de tweede sectie is toen ten antwoord gegeven dat het in stituut aan het college niet onsympathiek was, maar daaraan heeft spreekster toch niet veel. Op een zachte wijze moet zij dan ook zeggen dat inderdaad Burge meester en Wethouders toch wel iets nalatig in dit op zicht zijn geweest. Verder wordt in het rapport ge sproken dat op de vraag van het lid der 2e sectie, die het onderwerp ter sprake bracht, door den Wethouder, voorzitter der sectie, werd geantwoord: „dat dit niet wilde zeggen, dat men onsympathiek tegenover dit in- stituut stond, doch dat het aan het college van Burge meester en Wethouders tot dusverre onmogelijk was ge bleken, hierover eenige inlichtingen te verkrijgen." Spreekster moet toch zeggen dat dit antwoord wel bewijst dat Burgemeester en Wethouders geen ernstig werk van de zaak hebben gemaakt. In den loop van dit jaar, in Juli, had spreekster al in haar bezit het verslag van de behandeling der moederschapszorg te Amster dam. Zoo goed als zij die inlichtingen toen kon hebben, konden Burgemeester en Wethouders ze ook hebben, beter zelfs. Spreekster heeft dan ook werkelijk niet den indruk gekregen dat Burgemeester en Wethouders de zaak zoo ernstig vonden en dat deze zoo'n haast had. Spreekster wil toch ook wel zeggen, zonder onbe scheiden te wezen, dat men van de zijde van Burge meester en Wethouders wel eens bij haar had kunnen komen met de vraag: Jij hebt de zaak aangesneden; hoe denk je je nu daarin Zeer zeker had spreekster dan het college een eenvoudig plan aan de hand kunnen en willen doen. En zij meent dan ook dat zij naar aanleiding daarvan verplicht is van deze plaats in korte trekken aan te geven hoe zij zich inderdaad een doelmatige moeder schapszorg denkt. Alvorens dit te doen, wil spreekster echter even memoreeren dat in den laatsten tijd juist liet vraagstuk van de moederschapszorg hoe langer hoe meer urgent wordt. Het vraagstuk is, zooals het met alle vraagstukken gaat, historisch gegroeid. Reeds in 1906 werd er over gesproken in sociale kringen, maar pas in de laatste jaren is het in andere kringen ernstig bestu deerd en is de belangstelling daarvoor ontwaakt. Zeer terecht wijst Dr. J. van Bruggen in het tijdschrift ,,De Sociale Voorzorg" van Maart 1920 op 3 perioden ten opzichte van de moederschapszorg: In de le periode ging de moederschapsbescherming voorop. Arbeidsbe- Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 December 1920. 475 perking en arbeidsverbod. De 2e periode begint met het in 1908 te Rome gehouden congres voor Sociale Verze kering. waarna de moederschaps-verzekering breeder wordt bezien in verband met de sociale verzekering. De 3e periode is ingegaan met de arbeidersconferentie te Washington van 1919 (uitvloeisel van den Volken bond). Ook daarin is de moederschapszorg behandeld en men kan nu, zooals Van Bruggen dan ook doet, spreken van „het tijdperk der Internationale Moederschapszorg". Ook in ons land gaan algemeene stemmen daarvoor op. Men ziet in alle kringen het vraagstuk de aandacht trek ken. Spreekster meent nu enkele uitspraken te moeten geven van verschillende denkende menschen, van ver schillende partijen. Zoo heeft de Christelijk Historische Unie den 13 Juni 1919 de Moederschapsverzekering der gehuwde vrouw" op haar program gezet: Subsidieering en zoo noodig bevordering der oprichting van consultatiebu- reaux, cursussen en klinieken voor zuigelingenverzor ging en van stichtingen van barmhartigheid tot verple ging van behoeftige kraamvrouwen en hare kinderen. De Vrijzinnig Democratische Bond staat Moeder- schapsuitkeering voor. Bij de Vrij-Liberalen vestigt Anna Polak de aandacht op de Moederschapsverzekering. Het Christelijk Nationaal Vakverbond plaatst in Januari 1918 op zijn Sociaal Program: Moederschaps verzekering. Prof. Slotemaker de Bruine schrijft in „Koningin en Vaderland" van 15 April 1920: „De zorg voor het nieuwe geslacht heeft naast de individueele een krachtige sociale zijde. Reeds het individueele, de toekomst van dit kind en van ieder kind als zoodanig, is gewichtig genoeg om tot ernstige kinderverzorging aan te dringen. Paart zich hieraan het belang van de gemeenschap, dan wordt deze drang minstens verdubbeld. Het is bewijs van verstan dig beleid, als de zorg dan zeer vroeg aanvangt, niet tijdens den groeienden leeftijd, zelfs niet in de eerste levensdagen van het kind, maar bij de aanstaande moeder. En dan daarnaast natuurlijk bij de zoogende moeder, opdat het nieuwe leven worde gekweekt in zoo gunstig mogelijke verhoudingen." Eveneens is in de raadsvergadering van Amsterdam de zaak breedvoerig ter sprake en het groote belang naar voren gebracht. In het Tijdschrift voor de Geneeskunde wijst Dr. Plan- tinga op de groote waarde van goede voorlichting, in zijn artikelen over consultatiebureaux en zuigelingen zorg. Ook de R. K. Vereeniging voor Zuigelingenzorg wil haar arbeid uitbreiden en vervolmaken, daartoe vraagt zij een subsidie van de Gemeente. De vereeniging zegt: Wij Katholieken steunen ten deze elke poging, die door het Gemeentebestuur op den weg van verbetering wordt gedaan, mits zij in overeenstemming is met onze begin selen. Hieruit blijkt wel dat de groote beteekenis van een goede zuigelingenzorg door de Katholieken begrepen wordt. En uit al deze uitspraken blijkt, dat men van alle kanten van oordeel is dat de Moederschapszorg drin gend noodzakelijk blijkt te zijn. Spreekster meent nu gekomen te zijn aan een uiteen zetting in korte trekken, hoe zij zich de Moederschaps zorg indenkt. Zij zal dit natuurlijk niet in den breede kunnen doen; dat zou te vervelend worden, omdat het alleen technische dingen zijn. Volgt dus slechts in groote trekken hoe zij zich de zaak indenkt. Spreekster stelt zich voor dat bij de aangifte voor een huwelijk of bij aangifte van een geboorte, voor de aan staande moeder of jonge moeder een brochure ter be schikking wordt gesteld, waarin beknopt maar zeer duidelijk het belang van de moederschapszorg naar voren is gebracht. De voorpagina bevat niet anders dan cén groote kolom, waarin men vindt het adres van het consultatiebureau en de naam en spreekuren van den dokter. De menschen worden er dan direct op ge wezen dat er een consultatiebureau is. In de tweede plaats wenscht spreekster de oprichting of stichting van een consultatiebureau, hetzij in een eventueele kliniek, hetzij in een ander gebouw, waar de dokter zitting heeft en waar geregeld jonge en toekom stige moeders kunnen komen om advies en om zich, wanneer zij het niet kunnen betalen, kosteloos te laten onderzoeken. In de derde plaats wenscht spreekster een verpleeg ster, die geregeld den dokter bijstaat bij het onderzoek, die bij het wegen der kinderen behulpzaam is, die huis bezoek doet om te constateeren of werkelijk datgene, wat de dokter heeft geadviseerd, ook behoorlijk wordt opgevolgd. Al moest dan zoo'n consulatiebureau veel geld kosten, dan zou men het nog kunnen eischen. Dat is echter niet noodig; het kan betrekkelijk eenvoudig worden inge richt. Men heeft noodig een paar flinke lokalen: een zittingslokaal voor den dokter en een lokaal, waar de moeders met hunne kinderen kunnen komen. Het meubi lair kan bestaan uit stoelen, voetbankjes, tafels en gele genheid om de kleeren op te bergen. Verder worden er wat spreuken aan den wand gehangen, die betrekking hebben op reinheid en hygiène en ten laatste moet er zijn een overdekt lokaal, waar de kinderwagens kunnen staan. Zulk een inrichting jaagt de gemeente niet op groote kosten. De inrichting moet eenvoudig zijn. Aan die menschen, die het niet zelf kunnen betalen, moeten alle benoodigdheden voor een bevalling in zoo genaamde „kraamemmers", waarin verbandlinnen, watten, enz. is verpakt, door het consultatiebureau in bruikleen worden afgestaan. Spreekster zou nu nog verder op de kwestie kunnen ingaan en daarover langer kunnen uitweiden, doch het zou te tijdroovend worden om in allerlei onderdeden af te dalen. Zij gelooft dat het beter is de zaak nu maar verder aan Burgemeester en Wethouders over te laten. Zij hoopt toch dat nu in den loop van het volgend jaar de Moederschapszorg niet alleen in voorbereiding zal zijn, maar dat zij nu ook werkelijk tot stand zal komen. Spreekster zou daarom willen voorstellen dit jaar weer een post onder den naam „Moederschapszorg" op de begrooting te plaatsen en zij dient daartoe een voorstel in om op de begrooting voor 1921 een meinoriepost te plaatsen onder den naam „Moederschapszorg." De heer Visser zal kort zijn, anders zou het kunnen gebeuren dat ook hier de algemeene discussiën bij de begrooting worden uitgebreid zooals te Amsterdam, waar alleen het drukken van de algemeene beschouwin gen reeds duizenden guldens kost. Spreker wil ook hulde brengen aan het college van Burgemeester en Wethouders, maar wenscht tevens even te reageeren op hetgeen door den heer Collet is gezegd, n.l. dat de financieele toestand van Leeuwarden er rooskleuriger voorstaat dan velen meenen. De heer Collet wijst er op dat het schuldencijfer is gestegen, maar dat daartegenover de bezittingen met zoo- en zoo veel zijn toegenomen. Uit zijn berekening blijkt dan dat de gemeente nog voordeel heeft behaald; dat zij meer bezittingen heeft dan schulden. Spreker gelooft echter niet dat men aan de gebouwen en paden die volle waar de kan toekennen, welke uit de woorden van den heer Collet kenbaar wordrt. In ieder geval is er wel degelijk reden om zuinig te zijn en wel zoo zuinig mogelijk. Van morgen heeft spreker nog een sommetje gemaakt ten opzichte van het bedrag dat aan subsidiën wordt uitge keerd.Dit bedrag, de subsidiën in totaal, beloopt meer dan 70,000.—. Een enkel woord naar aanleiding van het onderwerp „Moederschapszorg". Mevrouw Besuijen heeft een

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1920 | | pagina 4