B2 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Februari 1921.
Spreker weet niet waar de heer De Boer deze weten
schap heeft opgedaan, de heer De Boer weet het mis
schien wel. Doch spreker is van oordeel dat de Minis
ter van Arbeid wel den indruk maakt, dat hij op het
terrein van sociale voorzieningen iets wil en iets doet.
Als men dat aanneemt, dan meent spreker dat men
voorzichtig moet zijn met direct maar een ongemoti
veerd wantrouwen uit te spreken. Het college zal zeker
nog wel kunnen aantoonen dat de werken, welke hier
worden verricht, komen ten bate van de werkloozen
en dan wil het spreker voorkomen dat men met een
bepaald vertrouwen de oplossing van deze kwestie
tegemoet kan zien. 't Is nu niet hier de plaats om nu
al wantrouwen te zaaien dat de regeering niet tegemoet
zal komen.
De heer Jansen wil beginnen met zich aan te sluiten
bij de woorden van den heer Dijstra, dat men niet mag
beginnen met wantrouwen tegenover de regeering.
Maar toch zullen aan deze regeling practische moeilijk
heden zijn verbonden. Als de heer De Boer zegt dat
het 2 jaar zal duren, dan is dit wat overdreven, maar
toch kan het zeer lang duren voor de goedkeuring van
den minister op de begrootingen komt. Dit beteekent
dan practisch dat de werkeloozen daarmee aan de
ellende zullen worden prijs gegeven. Spreker gelooft
dat het tot de competentie van Burgemeester en Wei
houders behoort om nu reeds uit te stippelen, welke
werken bij een eventueele werkeloosheid zullen worden
uitgevoerd. Wanneer Burgemeester en Wethouders
zich ten opzichte van die werken nu reeds verzekeren
van de goedkeuring van den minister, dan zullen zij
klaar zijn, wanneer de werkloosheid uitbreekt, Dit is
een middenweg, welke Burgemeester en Wethouders
dienen te bewandelen en spreker hoopt dat zij zoo
spoedig mogelijk er toe zullen overgaan, van verschil
lende zaken de begrooting bij den minister in te dienen.
De heer O. F. de Vries (wethouder) wenscht nog
eenige toelichting te geven. De Voorzitter heeft al ge
zegd dat het publiek bekend was dat de minister
subsidie wilde verleenen voor verschillende werken,
die zouden dienen om de werkeloosheid in te korten.
Toen in het begin van Januari, door den Raad, bij
de behandeling der gemeente-begrooting, de credieten
waren goedgekeurd, is er besloten om zooveel mogelijk
menschen aan het werk te zetten. Reeds was bekend
dat de minister al verschillende subsidies had gegeven.
De zaak werd dus met spoed opgezet, de defini
tieve plannen zijn gemaakt en, toen men er mee klaar
was, kwam de circulaire van den minister van 26
Januari, waarvan niets bekend was. Aan het slot daar
van zegt de minister:
„Ter voorkoming van misverstand wijs ik er op,
dat vanwege mijn Departement geen steun kan wor
den verleend voor werken, waarmede is begonnen,
voordat met mij overleg is gepleegd over de uitvoe
ring."
Dus, de minister zegt uitdrukkelijk dat voor werken,
waarmee alreeds begonnen was, geen subsidie kan
worden gegeven. Het gevolg, wanneer het college dien
overeenkomstig gehandeld had, zou zijn geweest, dat
een 75 a 80 menschen, hoofden van gezinnen, een 4
of 5 weken zonder eenige inkomsten waren geweest.
De heer De Boer noemde een termijn van 2 jaar, maar
als er een besluit van de Kroon moet komen, duurt dir
in den regel toch wel een 68 weken, en dat betee
kent in den winter voor de betrokkenen heel wat. Dit
zijn juist de ergste maanden, de tijd, dat er moet worden
ingegrepen, dan kan er niet weken worden gewacht
op subsidies of voorschotten. Daarom is het college
dan ook direct begonnen met de verschillende werken
uit te voeren. Dat is de heele geschiedenis geweest.
Het college zal nu echter nog trachten iets van het Rijk
los te krijgen.
De heer Lautenbach heeft slechts een korte opmer
king. Als hij den Voorzitter hoort en den Wethouder,
en hij leest dan, wat hij voor zich heeft, dan moet hij
zeggen dat het hem zoo helder wordt als koffiedik. In
het prae-advies staat: „Tot het nemen van bijzondere
maatregelen werd in de ontvangen gegevens inzake
dit vraagstuk vooralsnog geen aanleiding gevonden".
Nu moet spreker verklaren dat hij, nadat hij de beide
sprekers uit het college heeft gehoord, er niets meer
van begrijpt. Het college zegt dat er geen bijzondere
aanleiding is tot het nemen van maatregelen en nu
krijgt men allerlei critiek op anderen. Een en ander is
moeilijk te rijmen.
De heer O. F. de Vries (wethouder) weet niet wat
precies en uitdrukkelijk de bedoeling van dezen zin is
geweest. Doch die zal meer wezen naar aanleiding
van het adres van het Plaatselijk Arbeids-Secretariaat,
't welk een toeslag op de uitkeering aan de werkeloo
zen vroeg. Daar zal deze zin meer op slaap en dat is
bedoeld met „bijzondere maatregelen".
De heer Lautenbach kan zich daar niet bij neerleggen.
Hij doet nogmaals lecture van bedoelde zinsnede, dat
staat daar uitdrukkelijk en hoe kan dat nu ooit ter
wereld slaan op het adres van het Arbeids-Secretariaat?
Spreker krijgt eerder den indruk dat Burgemeester en
Wethouders wel acht hebben geslagen op de werke
loosheid, maar dat zij eerst, toen het adres inkwam,
hebben gezegd: wat kunnen wij nu doen?
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
13 (Agenda no. 14.) Nader voorstel van Burge
meester en Wethouders inzake de vaststelling van een
rooilijn langs de Handelskade.
Dit voorstel luidt als volgt:
Eenige maanden geleden (Handelingen 30 November
1920 blz. 443) meenden wij U het voorstel te moeten
doen tot demping van een gedeelte der Tuinen, in
verband met hangende verbouwingsplannen van een
pand aan de Handelskade en mede met het oog op
verbetering van het doorgaande verkeer tusschen den
Groninger en den Overijselschen straatweg. Aangezien
van verschillende kanten hiertegen bezwaar geopperd
werd, in hoofdzaak uit aesthetisch oogpunt, hebben wij
ons bereid verklaard de zaak aan een nader onderzoek
te onderwerpen, te meer, daar, gelijk wij reeds in ons
voorstel te kennen gaven, evenzeer ons college behoud
van het stadsschoon ter harte gaat. Wij meenden
goed te doen door zoowel deskundigen op het gebied
van stedenschoon, als hen, die de zaak uit verkeers-
oogpunt beschouwen, te verzoeken ons hunne meening
in dezen kenbaar te maken. Behalve de door ons
gevraagde adviezen kwamen bij U nog de volgende
adressen in 1ste. van het Instituut van Bouwkunst
d.d. 23 December 1920; 2de. van den Bond Heemschut
d.d. 11 Januari 1.1.; 3de. van de Vereeniging tot be
vordering van het Vreemdelingenverkeer te Leeu
warden e.o. d d. 17 Januari 1.1.4de. van den A. N.
W. B., Toeristenbond voor Nederland, d.d. 21 Januari
1.1.welke adressanten allen gedeeltelijke demping
der Tuinen zouden betreuren, niet het minst blijkbaar
omdat men vreesde dit in tegenstelling met de
door ons uitgesproken meening dat op den duur
geheele demping volgen zou. Waar de geheele opzet
verkeersverbetering beoogde van het oosten naar
het zuiden der stad, hebben wij nogmaals de ver
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Februari 1921. 53
schillende mogelijkheden in gedachten de revue laten
passeeren. Dat de Voorstreek zooveel mogelijk ontlast
dient te worden van het doorgaande verkeer, daarover
zijn alle deskundigen het eens, doch alle mogelijkheden
bevatten tevens moeilijkheden. Zoo merkt de Com
missaris van Politie terecht op, dat de weg, die voor
het automobielverkeer in aanmerking komt, als het
gedeelte Tuinen niet wordt gedempt, n.l. die langs
Hoeksterpad, Oosterkade, Keizersgracht, Blokhuisplein,
Nieuwekade, behalve dat verschillende hoekperceelen
zouden moeten geslecht worden, op sommige dagen
op de Oosterkade vanwege de groentenmarkt vrijwel
geheel versperd is en dat bij den weg langs Tjerk
Hiddesstraat, Bleeklaan, Vliet, Bote van Bolswert-
straat, Emmakade, Grachtswal Z.Z. ontbreekt de daar
voor geschikte brug over het Vliet. Ondertusschen
is vroeger al eens medegedeeld dat het op den duur
er toe moet komen de z.g. „Blauwe" en „Witte"
bruggen over het Vliet te vervangen door één nieuwe,
tegenover de Bleeklaan en Bote van Bolswertstraat
voorts zijn de hoekperceelen Oosterkade-Keizersgracht
en Blokhuisplein-Nieuweweg, welke het verkeer daar
bemoeilijken, in handen der gemeente. Binnen af zien-
baren tijd zullen alzoo naast den thans gebruikelijken
verkeersweg tusschen oost en zuid, twee andere
wegen het verkeer aldaar kunnen ontlasten.
Op grond van een en ander achten wij ons ver
antwoord het voorstel tot demping van de Tuinen
langs de Handelskade terug te nemen. Blijft thans
over de noodzakelijkheid tot het vaststellen eener
rooilijn langs deze kade ten behoeve van den voorge
nomen bouw der firma Jager en Wierda, ter toe
lichting waarvan wij verwijzen naar ons voorstel van
4 November 1920.
Wij hebben dus de eer U voor te stellen te be-
t sluiten
I. de rooilijn langs de Handelskade vast te stellen
langs de lijn B. C. op de teekening, gemerkt C.
II. de bovenvermelde adressanten mede te deelen
dat op hunne adressen is gelet.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Tiemersma was aanvankelijk niet van plan
bij dit voorstel iets te zeggen. Het wil hem voorkomen
dat hiermee het eerste voorstel van het college wordt
teruggenomen, bij welk voorstel meer in bespreking
kwam de verbetering der verkeerswegen in de binnen-
stad. Bij dit voorstel wordt echter niets anders vast
gesteld dan een rooilijn aan de Handelskade. Nu is er
bij de ingekomen stukken een adres, 't welk gevoegd
is bij dit punt, waarbij wel over de verkeerswegen kan
worden gesproken. Men wenscht er in dat adres op te
wijzen dat geheele demping van de Tuinen beter is dan
halve demping en dat betreft dus verbetering der ver
keerswegen. Nu zou het kunnen gebeuren dat later
werd gezegd, dat ten opzichte van de bespreking van
de verbetering der verkeerswegen de gelegenheid er
was geweest, maar dat geen van de raadsleden het
dienstig had geoordeeld, daaromtrent eenige aanmer
king te maken. Spreker wenscht niet dat dit gezegd
I kan worden en wil daarom over deze kwestie thans
eenige woorden spreken.
De verbetering der verkeerswegen in de binnenstad
is niet een zaak van vandaag of gister, maar zij is reeds
jaren lang aan de orde. Spreker erkent volkomen de
groote moeilijkheden die aan de oplossing van dit
vraagstuk in den weg staan, hij begrijpt volkomen dat
die oplossing de volle zorg van het college van Bur
gemeester en Wethouders heeft en gehad heeft. De
Commissie voor de Openbare Werken heeft, zooals het
vorige prae-advies aangeeft, den wensch te kennen ge
geven, dat de verkeersverbetering in de binnenstad een
zaak is, die in haar geheel in studie dient te worden
genomen. Spreker gelooft ook dat dit de juiste weg is,
opdat men eindelijk eens een overzicht krijgt hoe de
groote moeilijkheden ten opzichte van de verkeers
wegen in de binnenstad aan kant zijn te brengen. Men
dient ook in aanmerking te nemen, dat sedert een tien
tal jaren het snelverkeer belangrijk is toegenomen,
zoodat de moeilijkheden ernstiger zijn geworden. Men
kan ook in 't oog houden wat er, zoolang geen verbe
tering in de verkeerswegen is gekomen, kan gebeuren,
om de bezwaren van de bestaande verkeerswegen
zooveel mogelijk weg te nemen. Dit kan b.v. door een
gedeelte van het verkeer te verleggen of langs een
anderen weg te leiden; men zou b.v. het vee, dat van
buiten komt, niet meer door, maar langs de stad naar
de veemarkt kunnen leiden. Zooiets ontlast de be
staande verkeerswegen in de stad en op die manier
kan men ze meer ontlasten.
Spreker meende hierop even de aandacht te moeten
vestigen en is van meening, dat de Commissie voor de
Openbare Werken verder de zaak van de verkeers
wegen in studie moet nemen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
14 (Agenda no. 15). Voorstel \der Commissie voor
het ontwerpen van strafverordeningen tot vaststelling
van eene verordening tegen de beperking van de woon
gelegenheid te Leeuwarden (bijlage no. 12).
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel der Commissie voor het ontwerpen
van strafverordeningen.
15 (Agenda no. 16). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot het verleenen van een subsidie en uit-
keeringen ingevolge eene wachtgeldregeling voor werklooze
arbeiders en in verband daarmede tot wijziging der
gemeentebegrooting, dienst 1921.
Dit voorstel luidt als volgt:
De Minister van Arbeid heeft onder dagteekening
van 11 October 1920 algemeene regelen vastgesteld
omtrent het verleenen van subsidie in uitkeeringen,
welke door werkgevers bij tijdelijken stilstand van
of slapte in de ondernemingen aan hunne arbeiders
worden verstrekt (wachtgeldregeling).
Naar de bepaling onder punt II van die algemeene
regelen mag een werkgever, die een regeling als be
doeld treft, slechts op 's Rijks steun rekenen, indien de
gemeente, waar de arbeider is gevestigd, ten minste
Vio in de uitkeeringen bijdraagt. Voorts is bepaald,
dat het rijkssubsidie slechts wordt verleend, voor-
zoover de uitkeering 75 °/0 van het loon niet over
schrijdt. Het Rijk draagt 1/3 deel van de uitkeering.
Nu is het reeds voorgekomen, dat eene onderne
ming hier ter stede zich tot ons heeft gewend met
het verzoek, om van gemeentewege in de door haar
voor het personeel getroffen wachtgeldregeling 10 °/0
in de uitkeering bij te dragen. In verband met de
boven weergegeven bepaling is het van belang daar
aan te voldoen. Andere aanvragen zullen misschien
niet uitblijven en op gronden van billijkheid, als
overigens daarvoor termen aanwezig zijn, zouden dan
ook die aanvragen ingewilligd moeten worden. Een
algemeen besluit van Uwe Vergadering, dat ons
college overigens de noodige vrijheid van handelen
laat, lijkt ons hier aangewezen.
Wij stellen U daarom voor te besluiten
1°. Burgemeester en Wethouders te machtigen,