2. ds. W. Pothoven te Leeuwarden; Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1 Maart 1921. 75 74 Verslag van de handelingen van den de raadsleden zelf niet meer weten, wat er besloten is. De heer De Boer heeft voorgesteld om de behandeling van de geheele zaak uit te stellen totdat de bedoelde vergadering is geweest en daarmede heeft de Raad zich, na de nadere toelichting van den heer De Boer wie worden bedoeld met de vertegenwoordigers der onderwijzers, vereenigd. Zoo is 't gegaan. De heer Jansen: Niet waar! Den heer Visser begint de zaak nu eigenlijk niet duidelijker te worden. De Voorzitter zegt dat de ge houden vergadering een particuliere liefhebberij van hem was. Maar in de missive stond toch: naar aan leiding van het raadsbesluit. De Voorzitter: „ln verband met de besprekingen in den Raad". Ik weet wel wat ik schrijf. De heer Visser moet daaruit toch concludeeren, dat die vergadering een gevolg was van een aangenomen raadsbesluit. Hij acht het nu wel een eigenaardige manier van doen om in verband met de besprekingen in den Raad uit particuliere liefhebberij de raadsleden bijeen te roepen. De heer Fransen: Dat mag ieder doen. De Voorzitter zou nu graag willen weten wat aan genomen is. De heer Berghuis (wethouder)Er is alleen aange nomen dat de bedoelde vergadering zal worden ge houden en hoe die vergadering zal zijn samengesteld. Het punt handelsschool met 3-jarige H. B. S. is nog niet in behandeling geweest. De heer O. F. de Vries (wethouder) wil deze korte toelichting geven. De heer De Boer is zijn speech be gonnen met te zeggen: Onze fractie erkent volkomen het nut van de instelling eener 3-jarige H. B. S., hoe eerder die er komt, hoe beter, dat erkent onze fractie. Op grond en naar aanleiding daarvan heeft hij gezegd: Ik acht het toch van belang dat dit punt, dat beteekent het ontnemen van school 12 aan het lager onderwijs en het inrichten daarvan als 3-jarige H. B. S. op de bedoelde vergadering besproken wordt. En naar aan leiding daarvan heeft de heer De Boer gezegd Wij wenschen dat die vergadering zoo spoedig mogelijk wordt gehouden. Op de toelichting van den heer De Boer is toen de beslissing van den Raad gevallen. De heer Jansen zegt dat, wat de heeren O. F. de Vries en Schaafsma zeggen, absoluut buiten de waarheid is. Spreker sluit zich aan bij de meening van den heer Berghuis. Het ging over de bedoeling van het besluit, dat in de vorige vergadering genomen was en toen dit duidelijk was gemaakt en het voorstel van den heer De Boer in bespreking werd gebracht, zijn de tongen los gekomen over de principieele kwestie ten opzichte van de uitvoering van het raadsbesluit. De heer De Boer kan dus wel wat gezegd hebben, maar er is geen besluit gevallen; de tongen zijn los gekomen over de principieele kwestie. De heer Schaafsma (wethouder) zou dit nog willen zeggen dat, als de heer Oosterhoff niet met zijn vraag was gekomen, dan de geheele zaak af was geweest. Wie dat erkent moet het ook met spreker eens zijn dat het voorstel-De Boer is aangenomen. Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi zegt dat de heer De Boer, nadat eerst het besluit was gevallen om de van Leeuwarden van Dinsdag 1 Maart 1921. vergadering te houden, een voorstel heeft gedaan tot aanhouding van het geheele voorstel. Naar aanleiding daarvan heeft de heer Oosterhoff een vraag gedaan ten opzichte van de schoolruimte, die het volgend jaar noodig zou zijn. Maar een bepaalde beslissing omtrent aanhouding van het geheele voorstel is niet gevallen. De Voorzitter zegt dat de Voorzitter, die voor hem deze vergadering heeft geleid, positief verzekert, dat ten opzichte van school 12 niets is besloten. Verder is spreker er af. Hij zal daarover nu laten stemmen, omdat de meeningen blijkbaar verdeeld zijn. De heer Oosterhoff wil de vraag stellen of, wanneer de behandeling van de 3-jarige H. B. S. in deze ver gadering nog wordt aangehouden, de in werkingstelling dezer inrichting voor dit jaar in gevaar wordt ge bracht. Als dit niet het geval is, dan gelooft spreker dat geen mensch er bezwaar tegen kan hebben dat dit, als in verband met de geheele zaak staande, ook op de vergadering besproken wordt, 't Is maar de kwestie of aanhouding bezwaar oplevert dat die instel ling dit jaar kan worden geopend. Als Burgemeester en Wethouders de verzekering kunnen geven dat dit niet het geval is en de vergadering binnenkort zal wor den gehouden, dan kan spreker met de aanhouding meegaan. De Voorzitter moet hierop antwoorden en zal hiermee misschien influenceeren op de stemming dat hij overtuigd is dat, wanneer er hier niet heel, heel hard wordt voortgemaakt, er dit jaar niets van de 3-jarige H. B. S. komt. Dat het bij aanhouding absoluut onmo gelijk is, zou spreker niet durven zeggen, het scheelt ten slotte maar 14 dagen. Maar er is haast bij. Die onmogelijkheid zal binnen 14 dagen misschien wel niet komen, maar spreker kan ook niet de verzekering geven dat het dan we! gebeurt. En hij zou haast zeggen: of het nu nog mogelijk is, weet ik zelf ook niet. Wel weet spreker dat er werkelijk veel haast bij is. Zelfs als de Raad nu het voorstel van het college aanneemt, zou spreker niet de verzekering durven geven dat de school positief met 1 September a.s. geopend wordt. Spreker meent thans in stemming te moeten geven, omdat er verschil blijkt te zijn over de kwestie, of de Raad alles wenscht uit te stellen tot de bedoelde ver gadering er is geweest of niet. De beraadslagingen worden gesloten. Met 20 tegen 2 stemmen wordt besloten de voor stellen van Burgemeester en Wethouders in hun geheel aan te houden tot na de vergadering van den Raad met de vertegenwoordigers der onderwijzers, het Rijks- schooltoezicht en de Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs. Vóór stemmen: de heeren Tiemersma, Van der Werff, O. F. de Vries, Schaafsma, Lautenbach, Dijstra, mevrouw Buisman-Blok Wijbrandi, mevrouw Besuijen- Lindeboom, de heeren Berghuis, Dijkstra, De Boer, Fransen, Zandstra, Postma, Oosterhoff, De Vos, Ij. <5c Vries, Collet, Jansen en Molenaar. Tegen stemmen: de heeren Visser en Tulp. Aan de orde is thans: 16 (Agenda no. la). Benoeming, zulks na intrek king van het raadsbesluit van 12 October 1920, van een leeraar in de Hebreeuwsche taal en letterkunde aan het gymnasium. Een schrijven met aanbeveling van het college van Curatoren luidt als volgt: Wanneer door Uwen Raad gevolg zal zijn gegeven aan het verzoek van den Minister van Onderwijs om het besluit tot benoeming van den heer A. Bartels tot leeraar in het Hebreeuwsch aan het gymnasium in te trekken op grond dat daaraan vooraf was gegaan een aanbeveling door ons college van éèn sollicitant, terwijl artikel 17 der Hooger Onderwijswet spreekt van een lijst van benoembaren, zal een nieuwe benoeming moeten geschieden. Voor de vervulling van de vacature hebben wij de eer, onder verwijzing naar ons vorig advies van 2 October 1920 en naar de daarin opgegeven redenen, in de eerste plaats aan te bevelen den heer A. Bartels, leeraar aan de Rijks Hoogere Burgerschool alhier. Wij hebben ons na de benoeming van den heer I Bartels opnieuw vergewist omtrent zijn bekwaamheid I en geschiktheid voor het ambt, waarnaar hij dingt en van een volkomen bevoegd beoordeelaar, den conser vator der Bibliotheca Rosenthaliana te Amsterdam, zeer gunstige inlichtingen aangaande hem ontvangen. Hoewel de Inspecteur ons verzoekt bij onze aanbe veling weder aan Uwen Raad toe te zenden zijn advies van 10 September j.l. no. 649, (waarin hij allereerst de aandacht vestigt op Dr. Cuperus, Dr. van Es en Ds. Snijdelaar), met het bericht dat hij dit ongewijzigd meent te moeten handhaven, vinden wij volle vrijheid aan den heer A. Bartels de eerste plaats op onze aan beveling in te ruimen. Van de predikanten komen naar ons oordeel op grond van hun kennis en geschiktheid om in de Hebreeuwsche taal en letterkunde onderwijs te geven het meest in aanmerking de heeren Ds. Pot hoven en Ds. Snijdelaar, predikanten te Leeuwarden en Engelum. Wij hebben mitsdien de eer U voor te stellen in te trekken Uw besluit van 12 October 1920 no. 481r, 490r|245, waarbij A. Bartels werd benoemd tot leeraar in de Hebreeuwsche taal en letterkunde aan het gym nasium en U vervolgens voor de vervulling van die vacature de volgende aanbeveling te doen toekomen: 1. A. Bartels te Leeuwarden; 3. ds. E. A. A. Snijdelaar te Engelum. De beraadslagingen worden geopend. De heer De Vos zou het niet zoo lang maken en niet zoo erg uitweiden over de vergadering van 12 October 1920, waarin de heer Bartels werd benoemd, doch nu de zaak zoo staat, dat de Minister van Onderwijs een voudig gelast die benoeming in te trekken en de Raad daaraan gevolg zal moeten geven, meent spreker toch op enkele punten uit de besprekingen van die verga dering te moeten wijzen. In verband met de aanbeve ling, door curatoren gedaan, heeft spreker in de ver gadering van 12 October 1920 gewezen op het groote verschil tusschen de aanbeveling van den Inspecteur der Gymnasia en die van curatoren. Spreker herhaalt wat hij toen heeft gezegd, dat curatoren vrijwel over het advies van den inspecteur zijn heengeloopen en alles hebben goedgepraat waar het betrof den heer Bartels. Spreker heeft toen gevraagd: waarom komen curatoren maar met één persoon? Hij heeft dit met nadruk gevraagd, alsof hij wou zeggen, dat de zaak toch, zooals ieder kon voelen, niet precies in den haak kon zijn. Spreker heeft toen het gevoel niet kunnen onderdrukken dat, als hij alles zoo te zamen nam, er niets anders dan bevoorrechting in 't spel was. Ten slotte is hij toen tot de conclusie gekomen een voorstel te moeten indienen dat Burgemeester en Wethouders de aanbeveling terug zouden nemen, om daarna aan curatoren te verzoeken alsnog 3 personen op de nieuwe aanbeveling te plaatsen. Dit is niet geschied; de Voor zitter heeft een en ander daartegen geopponeerd en spreker heeft ten slotte zijn motie ingetrokken, op grond van de besprekingen in een geheime vergadering, waarop spreker hier dus niet verder zal ingaan. Nu zal in deze vergadering de zaak weer ongedaan moeten worden gemaakt; curatoren komen thans met een aanbeveling van 3 personen. Spreker zou nu willen vragen, waar hij den vorigen keer, in de vergadering van 12 October 1920 heeft gezegd, dat het voor hem den schijn had, dat er bevoorrechting in 't spel was, of op 't oogenblik die schijn niet bewaarheid is ge worden. En als dat niet het geval is, dan moet spreker zeggen, dat curatoren al heel slecht de artikelen van de hooger onderwijswet in 't hoofd hebben; anders hadden zij toch zeker moeten weten dat volgens artikel 17 een aanbeveling van drie personen moest worden inge zonden. Nu krijgt de Raad op Zaterdagmiddag of Zaterdag avond spreker heeft zijn stukken op Zaterdagavond gevonden als een donderslag bij helderen hemel, het voorstel thuis om heden een benoeming van den heer Bartels ongedaan te maken, zoowel als om weer opnieuw een leeraar te benoemen. De heeren, die nu verder op de aanbeveling voorkomen, hebben dit Zater dagavond in de krant kunnen lezen. Ook juist voor hen vindt spreker het nu niet goed dat op deze vergadering nu ineens de benoeming moet vallen. Hij acht het niet meer dan billijk dat alle 3 aanbevolenen de gelegen heid vinden om, zoo noodig, bij de raadsleden hun sollicitatie te bepleiten. De heer Fransen: In 't Hebreeuwsch? De heer De Vos vervolgt dat het natuurlijk meer voorkomt dat in een vergadering een voordracht of aanbeveling wordt aangebracht; er wordt dan direct bij gezegd dat over 14 dagen de benoeming zal vallen. Nog kort geleden hebben Burgemeester en Wethouders zelfs den raadsleden eenige dagen voor de vergadering meegedeeld welke personen op de voordracht voor een hoofd eener school zouden worden geplaatst, opdat die personen de gelegenheid zouden vinden den raadsleden een bezoek te brengen. Dat is voor spreker een reden om thans voor te stellen de benoeming heden uit te stellen en deze over 14 dagen te doen plaats hebben. Hij gelooft dat dit niets meer dan billijk is tegenover de aanbevolenen en dat de Raad daarin wel zal kunnen meegaan. De Voorzitter kan, als de heer De Vos beweert dat de zaak niet precies in den haak is, eerlijk gezegd antwoorden: ik geef U volkomen gelijk. Maar niet van den kant van curatoren. Om te vallen over de kwestie, dat er een lijst van benoembaren moest zijn ingediend, terwijl er maar één op stond, dat is, als spreker het eerlijk moet zeggen, voor curatoren het bewijs geweest van „zoeken". Curatoren zijn zelfs bang dat de inspec teur ongunstig over den heer Bartels bij den minister heeft gerapporteerd, terwijl zij van meening zijn dat de heer Bartels uitmunt boven zeer en zeer vele tegen woordige leeraren in de Hebreeuwsche taal, dat hij is een meer dan begaafd man, volkomen ingewijd in de Hebreeuwsche taal. Dan, curatoren weten niet wat er achter zit, dat de heer Bartels het niet worden mag, dat is hun niet duidelijk kunnen worden. Wat art. 17 der hooger onderwijswet betreft heeft de heer De Vos curatoren verweten, dat zij moesten weten dat er een lijst van benoembaren moest worden ingediend. Maar als curatoren de wet niet kennen, dan hadden zij altijd gedacht dat zij nog een rem zouden vinden in de raadsleden, die hen, als ze het mis hadden, op de vingers zouden tikken. Als de heer De Vos den vorigen keer dat art. 17 had aangehaald maar dat heeft hij niet, omdat hij het nu ook voor het eerst in dit stukje heeft gezien hadden curatoren gezegd: we trekken het boetekleed aan. De Raad is daar echter absoluut overheen geloopen en ook de heer De Vos heeft den vorigen keer niet gezegd: man, je bent mis.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1921 | | pagina 10