5f".; mmmazz** 76 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1 Maart 1921. Thans ziet de Raad weer op de lijst van benoembaren den heer Bartels als no. 1. Men zal zeggen: hoe komen curatoren daartoe? Spreker zal daarom mededeelen wat hij den vorigen keer in besloten vergadering heeft gezegd, n.l. hoe curatoren gekomen zijn tot een aan beveling van één persoon. Curatoren moesten dan een aanbeveling van benoembaren inzenden. Een der andere sollicitanten spreker zal geen namen noemen wenschten zij er echter niet op te plaatsen; zij willen de bekwaamheid van dezen man absoluut niet weg cijferen en deze is ook niet weg te cijferen doch er is een andere reden aan den Raad bekend. Een anderen sollicitant wilden zij er niet op plaatsen om andere reden en zoo is ten slotte gezegd: laten we er deze eene op plaatsen, want den een willen we niet, omdat hij, hoewel bekwaam, om andere redenen onge schikt is, en den ander willen we heelemaal niet hebben. Zoodoende is de aanbeveling van één persoon tot stand gekomen. Dat is dus met opzet gedaan. Het is voor een buitenstaander misschien niet heelemaal te be grijpen, maar spreker wil den Raad zeggen, hier in 't openbaar, dat curatoren hebben gemeend te hebben gehandeld in 't belang van 't gymnasium, of, anders gezegd, zooals spreker het ook niet in 't openbaar heeft uitgedrukt, dat er bij curatoren geen andere drijf veer in 't spel was dan het belang van het gymnasiaal onderwijs. Niet alleen dat curatoren een geschikt docent wilden, maar ook wenschten zij een bekwaam hebraïcus en nu hebben curatoren gemeend in den heer Bartels een man te vinden, die beide kwaliteiten in zich vereenigt. Door curatoren is nu gegeven een aanbeveling van benoembaren volgens art. 17 der hooger onderwijswet. Blijkbaar hecht men daar in Den Haag zooveel waarde aan, dat alleen, omdat dit niet was gedaan, de benoe ming niet is goedgekeurd. En waar Den Haag tegen woordig ook meespreekt bij de benoemingen, omdat door de regeering jaarlijks een zekere som als subsidie wordt gegeven, krijgt men een toestand, niet alleen voor de gymnasia, waarvan men gerust kan zeggen dat men de benoemingen ten slotte wel aan den Haag kan overlaten. Den Haag eischt nu een lijst van benoem baren en zoo zijn curatoren dus met hun aanbeveling terug gekomen. Met de oorspronkelijke lijst van den inspecteur kunnen curatoren zich niet vereenigen, wat den eene aanbevolene betreft, daarmee zijn zij het heele maal niet met den inspecteur eens en daar lj,ebben zij hun bepaalde reden voor en bij den ander, wel goed docent, gaat de bekwaamheid in een geheel andere rich ting, deze beweegt zich meer op het gebied der kerk geschiedenis. Hoe de inspecteur daaraan komt begrij pen curatoren niet, al heeft die sollicitant dan ook een doctorstitel. Zij wenschen iemand met uitstekende kennis van de Hebreeuwsche taal, een hebraïcus, en nu vinden curatoren, wat spreker al verschillende malen hier in den Raad en ook in de besloten vergadering heeft gezegd, dat de heer Bartels de beste is. Curatoren zijn nu gedwongen om met een aanbeveling van 3 personen terug te komen; de inspecteur komt met zijn geheel oorspronkelijke aanbeveling terug, met de be kende namen er op, maar curatoren blijven er bij dat hun aanbeveling de beste is. De heer De Vos zegt dat de Voorzitter een reuzen- hoop woorden heeft gebruikt, eigenlijk totaal overbodig. Spreker heeft, evenals den vorigen keer, zich op een zeer neutraal standpunt geplaatst, hij heeft absoluut geen personen genoemd. Hij heeft gewezen op artikel 17 der hooger onderwijswet, maar hij heeft die wet niet genoemd, omdat de raadsleden die moeten kennen. Daarvoor benoemt de Raad op de aanbeveling van curatoren en daar moeten dezen dan ook maar om denken. Gelukkig dat de Raad echter in den Haag nog menschen heeft, die bij machte zijn om de heeren, die zich tegen de voorgeschreven aanbeveling hebben ver zet, op de vingers te tikken en de benoeming ongedaan te maken. Overigens is, wat spreker vraagt, niets meer dan een billijkheid, opdat niet alleen de heer Bartels, maar ook de andere sollicitanten in de gelegenheid zullen zijn als ze dat willen ten minste, want misschien willen ze nu niet meer, dat is heel wel mogelijk om de raadsleden te bezoeken. Nu zal men misschien zeg gen, dat het in het belang van het gymnasium noodig is, zoo gauw mogelijk een leeraar te benoemen, maar waar de heer Bartels tot op dit oogenblik nog geen minuut gedoceerd heeft, zou spreker zeggen, dat het nu op die 14 dagen ook niet aankomt. Hij wil dus zijn voorstel handhaven om in ieder geval de benoeming nog 14 dagen uit te stellen. De heer De Boer merkt op dat de Voorzitter zoopas in den Raad heeft gezegd dat de heer De Vos nu pas tot de ontdekking komt dat er een lijst van benoem baren aan den Raad moest worden overgelegd. Nu is er in sprekers herinnering iets blijven hangen van de vergadering die de Raad hierover al gehad heeft. Als hij zich niet al te erg vergist dan heeft de Voorzitter toen gezegd dat de Raad met de stemming buiten de aanbeveling van het college van curatoren kon gaan. De Voorzitter: Nu ook. De heer De Boer: Dus van de geheele speech, door den heer De Vos opgezet, begrijp ik de bedoeling en de beteekenis niet. De heer De Vos: Natuurlijk! Hoe zou 't ook anders zijn! De heer De Boer vervolgt dat hij niet het woord zou hebben gevraagd als dat alleen de kwestie was. Maar over de benoeming van den vorigen keer heeft de sociaal-democratische fractie een schrobbeering ge had in een van de nummers van het „Friesch Dagblad" „De partij, die wil poseeren voor de gerechtigheid, heeft hier geen gerechtigheid gedaan", zegt het blad onge veer. Spreker citeert uit het hoofd, maar dat was de quintessens. Ik wil nu meedeelen, aldus spreker, dat wij in die vergadering hebben gestemd op den heer Bartels, omdat wij daarmee meenden te doen een daad van gerechtigheid. Wij hadden zeer sterk den indruk dat de benoeming van den heer Bartels niet werd goed gekeurd door het Rijksschooltoezicht om een speciale reden en die reden was, dat de heer Bartels behoort tot de elite, ik bedoel tot de Israëlieten. Dat is de speciale reden, waarom wij in dit geval aan den heer Bartels de voorkeur hebben gegeven. Wij hebben natuurlijk ook acht geslagen op de kwaliteiten van den heer Bartels, maar wij hebben terecht gemeend, dat hij niet om zijn gezindheid geweerd mocht worden. De heer IJ. de Vries wil ook een paar woorden zeg gen en wel, dat hij geheel den indruk krijgt, dat bij deze zaak niet gezocht is naar het belang van het onderwijs, dat er niet gevraagd is of er voor de studie van de Hebreeuwsche taal een bekwaam leeraar noodig was, maar dat er is gevraagd: zal onze haan koning kraaien, ja of neen? De kwestie is bekend dat er voor die betrekking een zeer geschikt man was om les te geven in het Hebreeuwsch en woonachtig te Leeuwar den. Deze heeft men echter, naar het spreker toeschijnt, om zekere reden niet gewild en men heeft iemand naar voren geschoven die wél is gewild. Op die manier is niet in de eerste plaats het belang van het onderwijs gediend, maar is in de eerste plaats gevraagd: Wie zal het weten? Wij! Het belang van de leerlingen is daar- Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1 Maart 1921. 77 I mee gewoon opgeofferd en in het laatste halfjaar zijn I de lessen in het Hebreeuwsch daarmee gewoon aan I kant geschoven. De heer Oosterhoflf: Als waar is wat de heer De Vries zegt, dan is het schande. Maar ik zou den heer De Vries willen vragen te bewijzen, wat hij heeft gezegd. De heer IJ. de Vries wil daarop wel antwoord geven, doch zal moeten opletten, zich niet te verspreken met het oog op de geheime vergadering. De kwestie is dat er een schrijven ligt van den Inspecteur van het Hooger I Onderwijs, waarbij een aanbeveling van 3 candidaten en waarin 2 worden genoemd die voor een tijdelijke benoeming in aanmerking komen, maar één die voor een vaste benoeming in aanmerking komt. Deze wil men echter om een zekere reden niet. En welke is die reden? Spreker stelt zich voor: omdat die candidaat een belijdend christen is. De Voorzitter kan daarop antwoorden of zou daar eigenlijk heelemaal maar niet op moeten antwoor den. Dergelijke taal komt eenvoudig niet te pas. Spreker kan onomwonden verklaren dat, wat de heer De Vries beweert, niet waar, absoluut niet waar is. Curatoren hebben enkel en alleen steeds het belang van het gymnasium voor oogen gehad. Maar in den Haag liet men hen maanden en maanden wachten tot eindelijk van hieruit een schrijven naar den Haag is gericht of de benoeming van den leeraar aan het gymnasium nog niet goedgekeurd was. En toen kwam men met de kwestie van een lijst van benoembaren, een aanbeveling, waar de Raad nota bene nog buiten mag gaan. Dat is een zoeken van spijkers op laag water. Curatoren heb ben werkelijk steeds de belangen van het gymnasium behartigd en als de heer De Vries dat niet gelooven wil, dan denkt spreker dat dit curatoren niet veel kan schelen. De heer Visser moet eerlijk dit zeggen, dat hij het te allen tijde zou betreuren wanneer een ambtenaar, op grond van zijn religie, kleur of richting, werd ge weerd voor een dergelijke betrekking. In de eerste plaats dient het belang van het onderwijs op den voor grond te treden. Spreker moet openhartig bekennen dat, wanneer er twee gelijkwaardige krachten zijn, hij dan dengene neemt, die met zijn overtuiging overeen stemt. Maar hij moet het streng afkeuren, dat men een Israëliet zal weren, omdat hij Israëliet is. Dat getuigt van een anti-semitisme, waarvan er al veel te veel in de wereld bestaat en waarvan de gevolgen al treurig genoeg zijn geweest. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van den heer De Vos wordt niet onder steund en is dus vervallen. Het raadsbesluit van 12 October 1920, houdende benoeming van A. Bartels tot leeraar aan het gymnasium in de Hebreeuwsche taal en letterkunde, wordt inge trokken. Tot leeraar in de Hebreeuwsche taal en letterkunde aan het gymnasium wordt benoemd A. Bartels te Leeu warden met 15 stemmen. Op Dr. Van Es zijn 6 stemmen en op Ds. Pothoven is 1 stem uitgebracht. Niets meer te behandelen zijnde, wordt de vergade ring door den Voorzitter gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1921 | | pagina 11