- *.y-y de retributie, dient als vergoeding voor de bestrating met veldkeien, van den weg van den molen van de firma Swildens en Kuipers tot aan de zouterij. Spreker meent te mogen aannemen dat in de kosten van het onderhoud van den weg, sinds het raadsbesluit van 8 Juli 1902, een belangrijke verandering is gekomen. Spreker wil nu vragen of men in de onkosten, die met een dergelijke bestrating gemoeid zijn, geen aanleiding meent te vinden om de som van 16.50 belangrijk te verhoogen. Het zal moeilijk zijn om te bepalen met hoeveel de onderhoudskosten zijn vermeerderd, maar neemt men als basis aan de vermeerdering van de gewone kosten in 't algemeen, dan mag die 16.50 wel 33.worden. Spreker meent niet dat de ge meente schade behoeft te lijden. Zij behoeft hier geen voordeel bij te behalen ook, maar in 1902 zal vrij zeker de bijdrage zijn geraamd in verband met de te maken kosten en nu zou de gemeente schade lijden, wanneer men dat bedrag thans nog blijft handhaven. De heer O. F. de Vries (wethouder) merkt op dat dit voorstel een gevolg is van het raadsbesluit van 1902, in zooverre dat de splitsing van het bedrag nu voor andere eigenaren is gemaakt. De heer Tiemersma spreekt nu over de hoogere kosten. Spreker weet niet of de heer Tiemersma van plan is een bepaald voor stel te doen, maar als hij dat wel doet, dan zou spreker liever het voorstel nog even willen aanhouden, opdat eerst nog met den directeur kan worden besproken hoe groot de onkosten zijn, die op het onderhoud vallen en in verband daarmee het juiste bedrag kan worden bepaald. De heer Tiemersma vond hierin juist een bezwaar; hij heeft geen bedrag voorgesteld, omdat dit moeilijk te ramen is. Gaat men 't in 't algemeen na, dan zijn de kosten ongeveer toegenomen met 100 daarmee was men dus wel in de lijn. Spreker kan er zich echter wel mee vereenigen als men de kosten zuiver wil na rekenen. Hij heeft voorts uitdrukkelijk gezegd dat de gemeente er geen voordeelen uit moet halen, maar dat de gemeente de kosten betaald moet hebben. Als men nu meent dat het de juiste weg is dat men komt met een kostenberekening, dus met practische cijfers, dan kan spreker zich daarmee vereenigen. De heer Oosterhoff staat niet geheel op het stand punt van den heer Tiemersma. In 't algemeen vraagt men toch aan niemand vergoeding voor het gewone gebruik van de publieke straat. In vroeger jaren ge beurde dit alleen bij stratenaanleg naar verafgelegen punten. Dit vervalt, nu de gemeente zich meer en meer gaat uitbreiden; de buitenaf liggenden komen nu toch steeds meer en meer in de kom der gemeente te liggen. En daarmee vervalt de aanleiding tot het heffen der retributies meteen. Burgemeester en Wethouders heb ben dit bedrag nu eenmaal gevraagd en de som is niet van zooveel beteekenis, maar toch meent spreker dat men moet overgaan tot geleidelijke afschaffing van dergelijke retributies. In ieder geval zou hij de som momenteel niet willen verhoogen. 't Is hier natuurlijk een beginselkwestie, waarbij spreker op het standpunt staat dat de gemeente in 't algemeen voor het gebruik van de openbare straat geen retributies mag heffen. De heer De Boer: Is deze grond eigendom der ge meente of niet? De Voorzitter: Openbare gemeentegrond. De heer Tiemersma kan in 't algemeen wel met de redeneering van den heer Oosterhoff meegaan; wanneer een straat, waar dat vroeger niet het geval was, wordt gebruikt voor het algemeen verkeer, dan kunnen daar mee de retributies vervallen. Dat is echter hier niet het geval. Waarschijnlijk heeft de heer Oosterhoff wel over een 3 of 4 jaar gelijk, als het uitbreidingsplan daar geheel voltooid is. Maar gedurende die jaren behooren in elk geval de lasten van dien weg in hoofdzaak nog ten laste te komen van de menschen, waarvoor hij is aangelegd en door wie hij als rijweg wordt gebruikt. Spreker meent dat de gemeente er gedurende die jaren in geen geval nog kosten op moet leggen. Als straks de retributies kunnen worden opgeheven, omdat het een algemeene verkeersweg is geworden, dan is spreker het met den heer Oosterhoff eens. De heer Tulp: Betalen de andere daar gevestigde industrieën ook voor dien weg? De Voorzitter: In dezelfde verhouding. Spreker geeft te kennen dat hij zich moet scharen aan de zijde van den heer Oosterhoff; 't is hier werkelijk een publieke straat van de gemeente, die voor iedereen toegankelijk is. En als men verder begint met het de verschillende ondernemingen lastig te maken, dan gelooft spreker dat men op die manier niet aan een voltooiing van het uitbreidingsplan der gemeente toe zal komen. Spreker vindt dat men datgene, wat vroeger besloten is omtrent het onderhoud, moet handhaven; deze berekening is toen gemaakt. Maar om nu hooger te gaan, daar zou spreker zich tegen moeten verklaren. De heer Tiemersma is het niet met den Voorzitter eens. Wanneer men van het denkbeeld uitgaat dat dit een algemeene weg van verkeer moet worden of reeds is, dan moet men de geheele zaak terug nemen en den weg geheel vrij houden; er bestaat dan geen aanleiding meer om de retributies langer te handhaven. Maar als men zegt dat er nog retributies dienen te worden ge heven, wanneer met het betalen der kosten wordt door gegaan, dan neemt men daarmee het standpunt in dat de weg nog geen algemeene verkeersweg is. Dan toch had men de retributies kunnen weglaten; nu men ze handhaaft spreekt daar meteen uit dat de weg nog niet als algemeene verkeersweg wordt beschouwd. En nu is het er spreker om te doen dat de gemeente daarop geen kosten zal hebben, zoolang de weg niet is in 't belang van 't algemeen, maar in 't belang van enkele industrieën. De Voorzitter: In hoeverre dit een weg voor het alge meen verkeer is, is moeilijk uit te maken. Verlangt U stemming over het voorstel van Burgemeester en Wet houders, mijnheer Tiemersma? De heer Tiemersma: Ik wil een juiste berekening van de kosten. De Voorzitter: Dus U komt met een amendement op het voorstel van Burgemeester en Wethouders, om de juiste kosten in aanmerking te brengen en deze te ver- deelen in verhouding, zooals het noodig is. De heer Lautenbach: Is dat practisch wel uitvoerbaar? De Voorzitter: Ieder maakt gebruik van dien weg. De heer Lautenbach: Hoe zal men dan de schade vaststellen, waar er zooveel passeeren. 't Lijkt mij een moeilijke kwestie. De heer O. F. de Vries (wethouder) meent dat de zaak van twee kanten bekeken kan worden, 't Is eigen lijk een straatbelasting alleen voor deze straat; bij de andere industrie-terreinen wordt het niet meer gedaan. Het bedrag van 16.50 zal in 1902 wel berekend zijn kosten van het onderhoud. Die kosten zijn natuurlijk hooger geworden en daarom wil de heer Tiemersma naar een zekeren grondslag, b.v. of of Vs van de de retributies ook ongeveer 100 hooger stellen. Doch dan zou spreker de zaak willen uitstellen om te zien wat het onderhoud de laatste jaren is geweest. De heer Jansen acht het een onbillijkheid wanneer de retributies van deze menschen worden verhoogd en oude retributies gelijk worden gelaten. Als men de verhooging op alle wegen voor alle industieën wilde toepassen dan zou spreker zich daarmede desnoods nog kunnen vereenigen. Maar anders moet hij over hellen tot het standpunt van den heer Oosterhoff. De Voorzitter: Wordt het voorstel-De Vries, om het punt aan te houden, ondersteund? De heer Zandstra: Ja. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel-de Vries wordt met 12 tegen 9 stemmen verworpen. Vóór stemmen: de heeren Tiemersma, O. F. de Vries, Schaafsma, mevrouw BesuijenLindeboom, de heeren Dijkstra, De Boer, Zandstra, Collet en Molenaar. Tegen stemmen: de heeren Visser, Van der Werff, Tulp, Lautenbach, Dijstra, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Berghuis, Fransen, Postma, Oosterhoff, IJ. de Vries en Jansen. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met 17 tegen 4 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren Visser, Tiemersma, Van der Werff, Tulp, O. F. de Vries, Schaafsma, Lautenbach, Dijstra, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Berghuis, Fransen, Postma, Oosterhoff, IJ. de Vries, Collet, Jansen en Molenaar. Tegen stemmen: mevrouw BesuijenLindeboom en de heeren Dijkstra, De Boer en Zandstra. Dit voorstel luidt als volgt: Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Dit voorstel luidt als volgt: 60 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1 Maart 1921. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1 Maart 1921. 61 3 (Agenda no. 4). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan G. Tichelaar alhier tot weder opzegging vergunning te verleenen tot het hebben van lichtramen, uitzicht gevende op gemeentegrond aan de Wijbrand de Geeststraat. Bij raadsbesluit van 26 Maart 1907, no. 61R/37, werd aan J. Bottema Jz., alhier, tot wederopzeggens toe vergunning verleend tot het hebben van lichtramen in den oostelijken gevel van de burgerhuizinge aan de Wijbrand de Geeststraat no. 37, kadastraal bekend in Sectie G no. 7824, uitzicht gevende op de strook ge meentegrond, uitmakende een (niet tot den openbaren weg behoorend) gedeelte van het perceel, kadastraal bekend in sectie G no. 7409, tegen een recognitie van 0.25 per jaar voor elk raam. Het bedoelde huis is in 1919 overgegaan aan den beer M. Tichelaar alhier, die aan ons verzocht heeft bedoelde vergunning te zijnen name te willen stellen. O.i. bestaat tegen inwilliging van dit verzoek geen bezwaar. Onder overlegging van stukken hebben wij de eer daarom voor te stellen te besluiten aan M. Tichelaar en zijne rechtverkrijgenden, alhier, tot wederopzeggens toe vergunning te verleenen tot bet hebben van lichtramen, uitzicht gevende op de strook gemeentegrond, uitmakende een (niet tot den openbaren weg behoorend) gedeelte van het perceel, kadastraal bekend in sectie G no. 7409, in den oostelijken gevel van het perceel aan de Wijbrand de Geeststraat no. 37, kadastraal bekend, gemeente Leeuwarden, sectie G no. 7824, onder voorwaarde, dat jaarlijks vóór of op den 12 Mei, voor het eerst vóór of op 12 Mei 1921, ten kantore van het gemeente lijk grondbedrijf voor elk raam worde betaald eene recognitie van f 0.25. 4 (Agenda no. 5). Voorstel van Burgemeester en Wethouders betreffende de pensioenstorting van gemeente ambtenaren, die voor de regeling hunner pensioenen als gemeente-ambtenaren worden aangemerkt. Den 30 April 1919 werd door den Raad besloten dat de gemeente de stortingen, voor eigen- en weduwenpensioen verschuldigd ingevolge de pensioen wetten voor de gemeenteambtenaren door het personeel in dienst dezer gemeente, voor hare rekening zou nemen. Thans is door het Rijk aan de ambtenaren, wier salaris is geregeld bij het salaris-besluit voor de rijks ambtenaren, waarbij nu ook het salaris der onder wijzers is geregeld, premievrij pensioen toegekend, zoodat nu van de in dienst der gemeente zijnde ambtenaren alleen de volgende gemeenteambtenaren: de leeraressen aan de middelbare school voor meisjes, de leeraren aan het gymnasium en die aan de burger avondschool, die allen voor de pensioen-bepalingen burgerlijke ambtenaren zijn, geen premievrij pensioen genieten. Ingevolge het bepaalde bij art. 2 van het Koninklijk besluit van 21 Februari 1906, Staatsblad no. 38, worden van deze ambtenaren de bijdragen voor weduwen- en weezenpensioen door het gemeentebe stuur op de jaarwedden der belanghebbenden inge houden, teiwijl de bijdragen voor eigen pensioen worden ingehouden ingevolge de bepalingen van het Koninklijk besluit van 17 Maart 1914, Staatsblad no. 150 (artt. 14 en 27). Deze bepalingen zijn nog steeds van kracht en zullen dat waarschijnlijk blijven tot het tijdstip van inwerkingtreding der nieuwe pensioenwet, waarvan het ontwerp bij de Tweede Kamer der Staten Generaal is ingekomen, zoodat het gemeentebestuur verplicht blijft op het salaris der leeraressen en leeraren aan bovengenoemde inrichtingen van onderwijs de bijdragen voor eigen en voor weduwen- en weezenpensioen in te houden. Het komt ons voor dat hierin, in vergelijking zoowel met de Rijks- als met de andere gemeente ambtenaren, voor het bedoelde personeel eene on billijkheid is gelegen. Neemt de gemeente ook deze bijdragen voor hare rekening, dan zullen de kosten van een en ander bedragen voor de middelbare school voor meisjes 3000. voor het gymnasium f 2000.waarvan de helft als subsidie kan worden terugontvangen van het Rijk voor de burgeravondschool f 350. Wij hebben de eer U voor te stellen ons te machtigen aan de leeraressen van de middelbare school voor meisjes, de leeraren aan het gymnasium en de leeraren aan de burgeravondschool, te rekenen van 1 Januari 1921 af, eene vergoeding toe te kennen ten beloope van

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1921 | | pagina 3