ifrm -j* m asp
Verslag van de liandelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1 Maart 1921.
12 (Agenda no. 13). Nader voorstel van Burge
meester en Wethouders tot wijziging der verordening
tot vaststelling van het getal en de jaarwedden der
leeraren enz. aan het gymnasium (gemeentebladen 1916
no. 24 en 1919 no. 21) (bijlage no. 13).
De Voorzitter deelt mede dat door Burgemeester en
Wethouders nog wordt voorgesteld dat in punt II sub
6 alinea 1 na „verhooging" wordt ingevoegd „met dien
verstande, dat het totaal bedrag van deze belooning,
in de daartoe leidende gevallen, met 4 ten honderd
wordt verminderd", 't Is dus de bedoeling om ook van
de belooning van den concierge 4 af te trekken in
de daartoe leidende gevallen. Dit was verzuimd in het
voorstel op te nemen.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het aldus gewijzigde voorstel van Burgemeester
en Wethouders.
De Voorzitter zou graag, als de Raad het goedvindt,
willen trachten punt 14 der agenda (reorganisatie
lager onderwijs) nog even aan te houden, in de hoop
dat straks de Burgemeester, die thans meer speciaal
met het Onderwijs is belast en die het voorstel in
elkaar heeft gezet, tegenwoordig is. Anders zal spre
ker het zelf moeten probeeren.
Wordt besloten punt 14 nog even aan te houden.
13 (Agenda no. 15). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot toekenning van vergoeding voor onder-
wijzersjaarwedden over 1919 volgens artikel 59 decies
der toen geldende Lager Onderwijswet aan de besturen
der Vereeniging voor Christelijk Schoolonderwijs en de
Roomsch-Katholieke Schoolvereeniging, beide alhier.
Dit voorstel is opgenomen in het verslag van 11
januari 1921 (Raadshandelingen bladz. 9).
Een nader schrijven van Burgemeester en Wethou
ders met aanvulling van hun voorstel luidt als volgt:
Wij hebben de eer U opnieuw ter behandeling aan
te bieden, ons, in Uwe zitting van 11 Januari 1921 met
het oog op de door den heer Dijstra geopperde bezwa
ren, aangehouden voorstel van 16 December 1920,
inzake toepassing van artikel 59decies der toen geldende
lager onderwijswet.
Op ons verzoek heeft de heer Dijstra ons zijne rede
voering afgestaan, die thans aan de stukken is toe
gevoegd.
Kennisneming van de daarin aangevoerde gronden
heeft ons echter niet van standpunt doen veranderen.
Wij blijven van meening, dat het voorstel geheel is
gebaseerd op Uw besluit van 24 Februari 1920, gelijk
in den aanhef van de toelichting op het voorstel ook
is te kennen gegeven en dat met den, bij dat besluit
aangenomen maatstaf, bij het onderwerpelijke voorstel
geheel rekening is gehouden.
Intusschen zullen wij ons op gronden van billijkheid
niet verzetten tegen het denkbeeld om ook te vergoeden
de leerkrachten werkzaam geweest aan de school aan
de Kruisstraat alhier, gedurende de maanden Mei tot
en met Augustus 1919 in de laagste twee leerjaren,
niettegenstaande deze niet zelfstandig in één klas werk
zaam zijn geweest, en wel omdat het aantal leerlingen
in de laagste twee leerjaren op 1 Mei 1919 een split
sing in 5 klassen toeliet, terwijl daar de leerlingen in
4 klassen waren ondergebracht, in het vorig voorstel
4 onderwijzers voor de vergoeding in aanmerking wor
den gebracht.
Aangezien door het schoolbestuur voor deze twee
leerjaren de vergoeding van 5 onderwijzers gedurende
het tijdvak van Mei tot en met Augustus 1919 wordt
gevraagd, kan met weglating der bepaling omtrent ae
vergoeding van het aantal leerkrachten naar het aantal
lokalen in de schooi in gebruik genomen, eene vergoe
ding van deze vijfde leerkracht worden toegestaan.
Wij stellen U daarom alsnog de volgende aanvul
lingen van ons voorstel voor:
o. om aan de vergoedingen voor de school aan de
Kruisstraat no. 30 toe te voegen:
„de jaarwedde van Coenraad Vermeer, gedurende
het tijdvak van 1 tot en met 31 Mei 1919 80.
de jaarwedde van Meile Salverda, gedurende het tijd
vak van 1 Juni tot en met 31 Augustus 1919 265.
b. met wijziging van het in totaal aan het Bestuur
der vereeniging voor Christelijk schoolonderwijs te
Leeuwarden te vergoeden bedrag dit nader vast te stel
len op 2171.66J4
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Dijstra kan heel kort zijn. Wat hij te zeggen
heeft is, dat hij zijn tevredenheid betuigt over het be
haalde resultaat, waar het college tot het inzicht is
gekomen, dat het billijkheidshalve met een ander voor
stel diende te komen dan het eerste.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het nader aangevulde voorstel van Burge
meester en Wethouders.
14 (Agenda no. 16). Voorstel van de heeren De
Boer en Zandstra betreffende het verkenen van mede
zeggenschap aan de onderwijzers in de regeling van
schoolzaken.
Het prae-advies van Burgemeester en Wethouders
luidt als volgt:
In Uwe vergadering van 22/29 December 1919
werd door Uwe medeleden, de heeren K. de Boer
en L Zandstra, een voorstel ingediend, luidende als
volgt
„De Raad van Leeuwarden spreekt als haar meening
uit, dat de verordeningen, regelende het lager onder
wijs, zoodanig behooren te worden herzien, dat aan
de leerkrachten der school volledige medezegging
schap wordt gegeven in de regeling der schoolzaken,
noodigt Burgemeester en Wethouders uit in den loop
van het jaar 1920 met voorstellen tot wijziging der
betrekkelijke verordeningen bij den Raad te komen",
hetwelk in onze handen om prae-advies werd gesteld.
In verband met de aanhangige wijziging van de
wet op het Lager Onderwijs vonden wij het gewenscht
met het uitbrengen van ons advies daarop te wachten,
omdat verwacht mocht worden, dat daarbij ook ten
aanzien van deze aangelegenheid veranderingen zouden
worden aangebracht.
Uit de inmiddels op 1 Januari j 1. in werking ge
treden Lager Onderwijswet 19_0 blijkt dan ook, dat
dit inderdaad het geval is.
Waar vroeger in artikel 21 der wet werd gezegd,
dat de regeling van de schooltijden en van de va-
cantiën, de vaststelling van het leerplan en van de
bij het onderwijs te gebruiken boeken en de verdee
ling der school in klassen geschieden door het hoofd
der school en, zoo de regeling voor meerdere scholen
gelijkelijk werkt, door de hoofden dier scholen ge
zamenlijk, onder goedkeuring van Burgemeester en
Wethouders en van den districts-schoolopziener, is
Vi ."A
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1 Maart 192167
thans bij artikel 25 van de nieuwe wet bepaald, dat
dit alles thans door het hoofd der school, na bespre
king met de gezamenlijke onderwijzers, wordt ont
worpen en door Burgemeester en Wethouders, na
kennisneming van de bij die bespreking ingediende
afwijkende voorstellen, in overeenstemming met den
inspecteur van het lager onderwijs wordt vastgesteld
en, zoo noodig, gewijzigd. Daar wordt tevens nog
gezegd, dat de Koningin, den Onderwijsraad gehoord,
bepaalt op welke wijze het ontwerpen, vaststellen en
wijzigen geschiedt indien de regeling voor meer dan
eene school gelijkelijk werkt. Bedoeld Koninklijk besluit,
inmiddels verschenen, voegen wij te Uwer toelichting
hiernevens.
Waren het vroeger dus de hoofden der scholen
die al deze schoolaangelegenheden, al was het dan
ook onder goedkeuring van Burgemeester en Wet
houders en van den districts-schoolopziener, regelden,
thans geschiedt zulks door Burgemeester en Wet
houders in overeenstemming met den inspecteur van
het lager onderwijs, doch pas nadat de betrekkelijke
voorstellen daartoe van het hoofd (de hoofden) zijn
ontvangen, bij het ontwerpen waarvan de hoofden
gehouden zijn daarover allereerst eene bespreking met
de gezamenlijke onderwijzers te houden. Deze laatsten
bezitten bovendien de bevoegdheid hunne afwijkende
meeningen op de bij gemeld artikel 25 voorgeschreven
wijze ter kennis van Burgemeester en Wethouders
te brengen, waarmede dit college dan, indien ge
wenscht, rekening kan houden.
Waar thans alzoo reeds bij de wet het door de
heeren de Boer en Zandstra voorgestelde wordt ge
regeld, behoeven en kunnen o i. geene stappen, als
in hun voorstel bedoeld, meer worden gedaan.
Wij hebben daarom de eer U voor te stellen ten
opzichte van dit voorstel over te gaan tot de orde
van den dag.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Zandstra: Ik zal mij niet verzetten tegen het
voorstel van Burgemeester en Wethouders om ten
aanzien van ons voorstel over te gaan tot de orde
van den dag. We konden niet anders verwachten;
gewoonlijk toch wordt op de voorstellen van Zandstra
en De Boer door het college afwijzend beschikt. Wij
behouden ons echter voor om straks, bij de herziening
der verordening, op deze zaak terug te komen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeenkom
stig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De Voorzitter stelt thans aan de orde:
15 (Agenda no. 14). Nader voorstel van Burge
meester en Wethouders omtrent het plan tot reorgani
satie van het Lager Onderwijs in verband met de
invoering der Lager Onderwijswet 1920, enz.
Het oorspronkelijk voorstel van Burgemeester en
Wethouders is opgenomen in het verslag der vergade
ring van 25 Januari 1920 bladz. 29.
Het nader voorstel luidt als volgt:
In Uwe vergadering van 25 Januari j.l is naar
aanleiding van ons voorstel van 13 Januari te voren
no. 4213/5 aangaande de beginselen der reorganisatie
van het onderwijs hier ter stede na een verwarde
discussie vastgesteld dat het, alvorens daarop een
besluit te nemen, „met het oog op de reorganisatie
„van het lager onderwijs en het uitgebreid lager
„onderwijs gewenscht is de grondslagen dier reorga
nisatie te bespreken in een vergadering van de ver
tegenwoordigers der onderwijzers en onderwijs-
„autoriteiten in de gemeente Leeuwarden, alsmede
„van de leden van den gemeenteraad".
Alvorens wij uitvoering kunnen geven aan dit
besluit, zouden wij gaarne ingelicht willen worden
wie bedoeld worden met de vertegenwoordigers der
onderwijzers.
Zijn dit óf de besturen van organisaties alhier óf
afgevaardigden van elke schoolvergadering óf de on
derwijzers die het onderwijzend personeel vertegen
woordigen in de Commissie van Toezicht op het
Lager Onderwijs
Aanwijzing van een voorzitter dier vergadering
zal eveneens nog noodig zijn, daar onze voorzitter
deze vergadering alleen wil bijwonen hetzij als belang
stellende, hetzij als tijdelijk speciaal belast met de
voorbereiding van onderwijszaken.
Tevens meenen wij U te moeten mededeelen, dat
wegens de vele verordeningen, die vóór dien tijd
nog moeten worden omgewerkt, wij geen kans zien
met Mei a.s. de reorganisatie van het gewoon lager
onderwijs tot stand te brengen.
In den loop van dit jaar kunnen bij verschuiving van
dien termijn echter de vele vraagstukken, die hiervan
een gevolg zijn of er mede samen hangen, beter onder de
oogen worden gezien, wij noemen slechtshet maxi
mum aantal kinderen per klasse de buiten gebruik-
stelling van hulplocalen, al of niet gepaard met
nieuwbouwden tijd van toelating (Mei of Sep
tember beide, of alle scholen op eenzelfde tijdstip,
hetzij Mei of September)schoolgeldregelingver
plicht zevende leerjaarinvoering van een achtste
leerjaar ook in verband met de nieuwe Arbeidswet
het onderbrengen der 7e (en eventueel 8e) leerjaren
aan iedere school voor zich of alle in één gebouw
de school voor achterlijke kinderen.
Waar wij echter prijs stellen op de tot standkoming
van de Hoogere Burgerschool met 3-jarigen cursus
en daghandelsschool, zouden wij dit punt gaarne in
Uwe eerstkomende bijeenkomst aan de orde stellen,
tenzij Uwe Vergadering van oordeel is dat ook dit
onderwerp een punt van bespreking in de in den
aanhef bedoelde vergadering moet uitmaken.
In verband hiermede moet ook tegelijk onder de
oogen worden gezien het bijeenbrengen van de kop
stukken der beide M. U. L. O.-scholen in één gebouw,
omdat school no. 12 dan niet meer als M. U. L. O.-
school gebruikt kan worden.
De nieuwgebouwde school no. 14, welke met Mei
a.s. voor het gebruik gereed is, komt dan voorloopig
tegemoet aan de mindere lokaalruimte voor het lager
onderwijs als gevolg van het onttrekken van localen
voor het middelbaar onderwijs, zoodat de toestand
voor eerstgenoemd onderricht dezelfde blijft, totdat
alles onder de oogen is gezien.
Wij stellen derhalve, met verzoek om nadere ver
duidelijking van het raadsbesluit van 25 Januari 1.1.,
als in den aanhef bedoeld, ons voorstel van 13 Januari
te voren no. 4213/5 weder aan de orde, met voor-
loopige terugneming van punt c.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer De Boer: Ook wij zijn voorstanders van een
spoedige totstandkoming eener 3-jarige H. B. S. met
handelscursus. Ik geloof echter dat het voor den goeden
gang van zaken van de geheele reorganisatie van het
onderwijs beter zou zijn, wanneer ook dit punt werd
aangehouden, tot de vergadering, waartoe besloten is,