plan gemaakt waardoor men zonder vergrooting van de beschikbare ruimte de leerlingen onder dak zal kunnen brengen. Doch, zooals men spreker heeft in gelicht, zal men, als het plan nu niet wordt uitgevoerd, het volgend jaar voor onoverkomelijke moeilijkheden en voor vele zeer groote uitgaven komen te stan. Als dat het geval is, dan zou spreker de vraag willen stellen of het niet beter is om, al moet het dan wat overijld, nog dit jaar de reorganisatie voor elkaar te brengen. Spreker kan dit zelf niet beoordeelen en vraagt daarom nadere inlichtingen hieromtrent. De Voorzitter moet zeggen dat hij eigenlijk de vraag van den heer Oosterhoff niet goed begrijpt. Stel dat het op 't oogenblik mogelijk is met de bestaande scho len de distributie van leerlingen zoodanig tot stand te brengen dat geen uitbreiding van schoolruimte noodig is. Zooals de heer Oosterhoff nu zegt gehoord te hebben zou men er dan, bij niet dadelijke invoering der reor ganisatie, het volgend jaar niet meer mee kunnen komen. Maar men zal dan toch evengoed het volgend jaar moeten bijbouwen, al begint men nog dit jaar met de reorganisatie. Spreker wil dit wel zeggen hij zegt dit voor zichzelf en niet namens het college, hoewel ook de andere leden van het college het er wel mee eens zullen zijn, maar er in het college niet over ge sproken is dat bij hem wel vaststaat dat men met de tegenwoordige schoolruimte niet zal toekomen, noch nu, noch het volgend jaar. „Wij redden ons dit jaar nog wel", dat is ook het idee van den waarne- menden Wethouder van Onderwijs. Doch het volgend jaar zal de uitbreiding van schoolruimte toch wel onder de oogen moeten worden gezien. En juist daarom, als men dit onder de oogen wil zien, is het beter niet te overhaast te werk te gaan, maar de zaak kalm en goed te bekijken. Den heer Visser is het toch nog niet heel duidelijk wat voor een vergadering het is geweest, die gehouden is in de Beurs. De Commissie van Toezicht is daar geweest en wel niet alleen de vertegenwoordigers der onderwijzers, maar ook de onderwijzers, doch op die vergadering hebben hun vertegenwoordigers toch het woord gevoerd en dat is toch de bedoeling geweest van de besprekingen in de vorige raadsvergadering. De raadsleden zijn daar geadviseerd en al is dan die vergadering naar sprekers inzicht in breederen zin opgevat, de bedoelde vergadering heeft toch plaats gehad. Nu kan men wel weer een dergelijke vergadering bijeenroepen, waarbij dan alleen de vertegenwoordigers der onderwijzers aanwezig zullen zijn, doch daar zullen de leden dezelfde argumenten hooren en dan blijft spreker bij zijn meening dat de vergadering heeft plaats gehad. Naar aanleiding van dit prae-advies meende spreker dit te moeten zeggen. Wat is nu eigenlijk de bedoeling van het voorstel- De Boer? Spreker heeft straks begrepen dat hij weer de behandeling van dit punt wil uitstellen; is dat de bedoeling? Moet er dus eerst nog weer een vergadering hebben plaats gehad voor men met de reorganisatie kan beginnen? De raadsleden kunnen daar straks toch niet anders worden geadviseerd dan reeds is gedaan. De bedoeling van den Raad was dat men, alvorens tot de behandeling der reorganisatieplannen over te gaan, eerst wenschte te worden ingelicht door de betrokken onderwijzers. Welnu, die inlichtingen zijn nu toch in gewonnen, na die informaties kan men nu toch wel met de behandeling der reorganisatieplannen beginnen. De bedoelde vergadering heeft plaats gehad; daar waren aanwezig de onderwijs-autoriteiten, de ge meenteraadsleden en de vertegenwoordigers der onder wijzers. Wat voor zin heeft het nu om nog eens een herhaling te krijgen van zoo'n vergadering? Misschien krijgt men een andere president, maar dezelfde bespre kingen zullen naar voren komen, die zullen precies eender zijn. Spreker gelooft niet dat er andere betoogen zullen worden gehouden als die reeds naar voren zijn gebracht. Men zou dus kunnen doorgaan met de be handeling der reorganisatieplannen. Als spreker in het prae-advies leest dat men in den loop van dit jaar er al niet meer mee komen zal, dan moet hij wel bekennen, dat hij het zou betreuren, wanneer thans geen aanvang zou kunnen worden genomen met de reorganisatie. De heer Tulp kan zich aansluiten bij de woorden van den heer Visser. Er zijn enkele raadsleden geweest die de handeling van den Burgemeester aldus hebben opgevat, dat zij daarmee in hun rechten zijn te kort gedaan, omdat de Burgemeester op eigen houtje een vergadering had uitgeschreven. Spreker heeft dit eerst ook gedacht, maar heeft er eerst den Burgemeester zelf eens over willen hooren. Deze had wel degelijk de opvatting dat er een vergadering moest komen, waarvoor hij, die ze moest presideeren, door den Raad moest worden aangewezen. Want dan wenschte de Burgemeester het niet te doen. De Burgemeester heeft den Raad in de gelegenheid gesteld, kennis te nemen van de ideeën, die leven in de onderwijzerswereld. Bij een dergelijke kwestie moet dan echter niet het standpunt zijn dat men van de vergadering wil weg blijven. Spreker kreeg 's morgens om 11 uur van dit voornemen van enkele raadsleden per telefoon kennis met de mededeeling: „Wij doen niet mee". Dat achtte spreker echter geen opvating; hij heeft niet willen wegblijven. Spreker gelooft dat, nu de gelegenheid is gegeven dat de Raad op de hoogte werd gesteld van de ge voelens der onderwijzers het malligheid zou zijn om nu weer een vergadering te doen houden waar dezelfde menschen zullen optreden als sprekers. Een van de sprekers heeft op de gehouden vergadering te kennen gegeven dat hij sprak zoowel voor zichzelf als voor zijn organisatie, waaruit spreker opmaakt, dat men op een nieuwe vergadering toch weer dezelfde menschen en dezelfde uiteenzettingen te hooren krijgt. De Voorzitter wil, om misverstand te voorkomen, meedeelen, dat het in het college van Burgemeester en Wethouders volkomen bekend was dat de verga dering zou worden gehouden. Toen het college voor deze vergadering niet wist waar een voorzitter te vin den en ook niet wist wie met de vertegenwoordigers der onderwijzers waren bedoeld, is men op het idee gekomen en ook spreker had dat idee dat wan neer men alle onderwijzers opriep en de zaak wat breeder werd opgevat, dit den Raad wel naar den zin zou zijn. De Burgemeester heeft toen gezegd die ver gadering wel te willen presideeren; dat leek het college dan toen ook de beste regeling. Dit was wel niet precies aangenomen, maar men ging meer in het breed doen, wat de Raad had verzocht. Toen is er echter van ver schillende raadsleden een schrijven ingekomen, waarin hiertegen werd geprotesteerd. Het college heeft toen gezegd: Wij hebben dus niet gedaan wat de Raad wil, nu moeten wij den Raad maar vragen wat hij dan wel wil. Wij meenden, aldus spreker, ook door deze ver gadering aan het verlangen van den Raad voldaan te hebben, maar wij geven toe dat het iets in den breede is uitgevoerd. Eerst is het ook in den Raad wel in breederen, maar later toch in engeren zin opgevat. De heer Jansen: Dan is de toestand dus zoo, dat wij voor het pleizier van enkele raadsleden twee maal een dergelijke vergadering moeten bijwonen. De heer Visser heeft zeer terecht opgemerkt dat we de bedoelde ver gadering al gehad hebben. Enkele raadsleden hebben daar niet willen komen, zij hebben op dien Zaterdag middag vrijaf genomen ik ben er enkele tegen ge komen en wij hebben daar den geheelen middag in den Beurs gezeten. We hebben met belangstelling naar de uiteenzetting van de onderwijzers gehoord en nu zullen wij, omdat enkele raadsleden zich terecht of ten onrechte bekort gevoelen in hun rechten, weer op zoo'n vergadering moeten komen. Ik heb daar ernstig bezwaar tegen. De heer Oosterhoff heeft zooeven gezegd, dat, waar de Burgemeester niet aanwezig was, hij voorloopig zijn opmerking ten aanzien van bedoelde vergadering ach terwege zou laten en wel naar aanleiding van des Voorzitters mededeeling dat die vergadering uitsluitend door den Burgemeester was uitgeschreven. Daar komt de Voorzitter nu eenigszins op terug; het feit is toch dat het geheele college geweten heeft dat die verga dering door den Burgemeester werd uitgeschreven. En daarom is er thans ook reden voor spreker om zijn opmerking niet alleen tot den Burgemeester maar tot het geheele college te richten. Er is door een deel van de raadsleden, met hunne namen onderteekend, een brief toegezonden aan het college, waarin zij te kennen gaven, dat zij verrast zijn geworden door de wijze waarop het genomen raads besluit zou worden uitgevoerd, verrast, omdat zij in de meening waren, dat de gehouden vergadering een uitvloeisel was van het raadsbesluit. Zij hadden het recht om dit te veronderstellen, omdat in den oproe pingsbrief van den Burgemeester werd geschreven, dat een bijeenkomst zou worden gehouden „naar aanlei ding van de gehouden besprekingen in den Raad". Nu is achteraf gebleken dat de meening van deze raads leden onjuist is geweest; uit het begin van het prae- advies blijkt toch, dat de vergadering, waartoe de Raad heeft besloten, nog zal worden gehouden. Opper vlakkig zou men nu kunnen denken dat de ondertee kenaren van bovenbedoelden brief hiermee tevreden zouden zijn gesteld. Doch het zou al van een zeer kort inzicht van deze raadsleden getuigen, als dit het geval was en spreker begrijpt dan ook, eerlijk gezegd, niet het standpunt, dat sommige sprekers hebben ingeno men, die meenen, dat enkele menschen zich gekrenkt gevoelen door bekorting van hun rechten. Daar gaat het echter niet om. Het gaat niet om enkele menschen, maar omdat de Raad gepasseerd is. Er is door den Raad een besluit genomen en dit besluit is niet goed uitgevoerd. Dat men nu achterna nog komt met de mededeeling dat de bedoelde vergadering nog zal wor den gehouden, wat op z'n zachtst gezegd wel wat eigenaardig is en wat enkele leden dan ook doet zeg gen: Wij zijn bij elkaar geweest, we zullen in dezelfde formatie weer bij elkaar komen, wat zal die vergade ring dus voor nieuws brengen? verandert aan de zaak niets, want de alsnog te houden vergadering kan de gehoudene natuurlijk niet ongedaan maken. Die ver gadering was en is nog in lijnrechten strijd met het besluit van den Raad. Nu kan spreker volkomen toe geven dat de Burgemeester en het college van Burge meester en Wethouders en ieder der leden van den Raad zelfs het volste recht hebben om een vergadering uit te schrijven over ieder denkbaar onderwerp. Maar de Raad had in zijn vergadering een bepaald besluit hieromtrent genomen, hij had bepaald, wie er op die vergadering tegenwoordig zouden zijn. Het getuigt daarom van zeer weinig differentie dat men een ver gadering heeft belegd met een geheel andere samen stelling. Het is niet omdat er meer menschen geweest zijn, maar omdat daar menschen geweest zijn, die de meerderheid van den Raad daar niet had willen hebben. Dat is de kwestie. Men had dat niet mogen doen, omdat men voor onmogelijke consequenties in de toekomst zal worden geplaatst. Wanneer men alle onderwijzers raadpleegt over het onderwijs, dan zal men, bij een verandering aan de gasfabriek, ook alle arbeiders aan de gasfabriek moeten hooren. Met terzijdestelling nog van de beginselkwestie moet spreker constateeren dat het houden dezer vergadering getuigt van gebrek aan differentie voor den Raad. De heer Tulp heeft een heel andere opvatting van de zaak dan de heer Oosterhoff, die beweert, geweigerd te hebben naar die vergadering te komen, omdat alle onderwijzers waren uitgenoodigd. Zijn motief is dus geweest dat hij niet met alle employé's wil vergaderen. Dat is sprekers motief niet geweest; als er straks een vergadering van de arbeiders der gasfabriek zou worden belegd, waar hun belangen zouden worden besproken, zou spreker daar niet tegen zijn. De heer Oosterhoff: Hun belangen! De heer Tulp: Over de belangen van de gasfabriek dan, daar had ik ook geen bezwaar tegen. Maar ik heb gemeend mij te moeten verklaren tegen een ver gadering met alle onderwijzers, niet omdat ik de vrees deel van den heer Oosterhoff, maar omdat ik meende dat er dan ook een groot aantal sprekers zou zijn, waardoor men wel het begin, maar niet het eind van die vergadering wist. De heer Oosterhoff heeft gesproken over gebrek aan differentie jegens den Raad. Maar hoe zijn de heeren zelf tegenover mij geweest. De raadsleden, die zich gekrenkt gevoelden door dit optreden van den Burge meester, hadden verschillende fracties gevraagd niet ter vergadering te komen, waaraan de heeren Dijstra en Lautenbach gevolg hebben gegeven. Mij werd dit evenwel 's morgens circa 10 uur, op den dag der ver gadering, telephonisch medegedeeld, met de invitatie, ook mede demonstratief weg te blijven. Alhoewel ik eerst ook deze opvatting van den Bur gemeester vreemd vond, oordeelde ik dat het beter was, deze zeer nuttige vergadering wel bij te wonen en van den Burgemeester nadere verklaring te vragen op de eerstvolgende raadszitting. Ik wilde de vergadering dus wel bijwonen, le. omdat ik het nut hiervan zeer groot achtte, 2e. omdat ik zulk eene behandeling van collega's raadsleden vond als te getuigen van weinig of geen differentie jegens een collega. De Burgemeester komt ter vergadering. De heer Jansen kan zich, met wat door den heer Oosterhoff is gezegd, dat de Burgemeester in lijnrechten strijd heeft gehandeld met het besluit van den Raad, niet vereenigen. In de vorige vergadering zijn werkelijk over dit onderwerp zeer verwarde discussies gevoerd, de Raad wou ingelicht worden, maar de groote vraag was, hoe hij zou worden ingelicht. Na zeer lange be sprekingen is er besloten een vergadering te houden van de afgevaardigden der onderwijzers, van de school commissie enz. En nu kan spreker zich zeer best voor stellen dat Burgemeester en Wethouders een oogenblik de kluts kwijt zijn geraakt en niet hebben geweten, wie zij zouden uitnoodigen en dat zij, om niemand te kort te doen, allen hebben uitgenoodigd. Het college heeft de zaak loyaal en breed opgevat. Doch de situatie zal nu gevoegelijk zoo worden, dat de reorganisatieplannen voorloopig van de baan zullen gaan, omdat men nog maals, voor het pleizier van enkele raadsleden, die zich gekrenkt voelen, dezelfde besprekingen moet hooren. Daarvoor laat spreker zich echter niet ge bruiken. De heer Visser gelooft dat de stelling, die hij heeft aanvaard, vrijwel homogeen loopt met hetgeen door den heer Oosterhoff is betoogd. Ook spreker heeft ge zegd dat hij meende, dat de bedoelde vergadering van den Raad met de onderwijzers heeft plaats gehad, al 70 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1 Maart 1921. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1 Maart 1921. 71

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1921 | | pagina 8