82 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Maart 1921.
's jaars en voor 3 jaar, eindigende alzoo 5 Maart 1924,
dit is op hetzelfde tijdstip waarop de huur van andere
gronden bij hem in gebruik en naast dit weiland
liggende (perceel sectie G no. 5936) afloopt. De ge
meente dient echter het recht te behouden te allen
tijde de huur te laten eindigen. Voor van der Weide
is het perceel zeer gunstig gelegen, waarom, mede
in vergelijking met de opbrengst van het vorige jaar,
aangenomen mag worden dat bij een publieke ver
huring geen hooger bod is te verwachten.
Onder overlegging van stukken, waarbij het advies
van den deskundige over de gemeente-landerijen,
hebben wij de eer voor te stellen te besluiten
ondershands aan R. E. van der Weide te Kleijenburg,
met ingang van 5 Maart 1921 tot wederopzeggings
toe, uiterlijk tot 5 Maart 1924, te verhuren het perceel
weiland naast de opslagplaats van van der Meer aan
de Tijnjestraat, uitmakende hei; perceel kadastraal
bekend gemeente Leeuwarden, sectie G no. 10449,
ter grootte van 84,49 Are, voor een huursom berekend
naar f 100.per jaar en verder op de voorwaarden,
door Burgemeester en Wethouders noodig geoordeeld.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
6 Agenda no. 7). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders om hun voor de instelling van een com
missie van advies inzake het ziekenhuisvraagstuk een
crediet te verleenen 2000.en in verband daarmede
de gemeentebegrooting, dienst 1921, te wijzigen.
Dit voorstel luidt als volgt:
Sinds geruimen tijd, en mede naar aanleiding van
een in December 1915/Februari 1916 in den Raad
aangenomen motie, de wenschelijkheid van een onder
zoek naar de organisatie van den geneeskundigen
dienst uitsprekende, heeft het gemeentebestuur het
vraagstuk van Verbetering en vergrooting der zieken
huisruimte in studie. Rapporten dienaangaande zijn
destijds uitgebracht, maar de zaak is door den oorlog
op den achtergrond geraakt en ook na de uitbreiding,
die mogelijk is geworden, nu den verpleegsters een
onderdak buiten het Stads-Ziekenhuis kon worden
aangewezen, iets minder actueel geworden. Niettemin
moet zij niet uit het oog worden verloren en daar
voor wenschen Burgemeester en Wethouders zich
een commissie van advies te zien toegevoegd, die
hun in dezen van voorlichting zal kunnen dienen.
Over de samenstelling daarvan hebben wij onze
gedachten nog niet laten gaan, maar in alle geval
zal een som tot goedmaken van de uitgaven, die voor
en door de commissie zijn te doen, noodzakelijk zijn.
Wij verzoeken daarvoor een crediet van f 2000.
tot regeling van welke uitgave op de begrooting wij
U bijgaande ontwerp-wijziging der begrooting 1921
ter vaststelling aanbieden.
De Voorzitter wenscht even toe te lichten hoe het
komt dat Burgemeester en Wethouders in de ontwerp-
begrootingswijziging voorstellen den post „Alle andere
ontvangsten niet tot de vorenstaande behoorende" met
2000.te versterken.
Spreker kan de vergadering meedeelen dat het waar
schijnlijk de bedoeling van den gever niet is geweest,
dat het geld voor het voorgestelde doel besteed wordt,
maar dat de beide wethouders, die er de beschikking
over hadden, toch meenden dat de gemeente hierover
de beschikking moest nemen. Er is n.l. het volgende
gebeurd. Eenigen tijd geleden kwam er bij een van de
wethouders een zeker persoon aan huis met een bood
schap, die niet veel om 't lijf had, maar die bij zijn
vertrek een bedrag van 2000.bij den wethouder
cp de tafel liet liggen. De wethouder vroeg wat dit
beteekende en hoorde toen dat dat het voor hem was.
Hij heeft toen dit geld geweigerd en den bezoeker de
deur gewezen, zeggende dat hij niets verder met hem
te doen wilde hebben. Waarop deze nog den naam van
een anderen wethouder genoemd heeft, waarmede de
wethouder 't geld wel kon deelen. Het slot is echter ge
weest dat bedoelde persoon verdween met de 2000.—
weer in zijn zak. Wat de bedoeling is geweest is niet
recht boven water gekomen; hij had wel met de ge
meente in relatie gestaan, maar deze relatie was reeds
maanden te voren beëindigd. De wethouder vertelde de
geschiedenis in het college en toonde zich daarover erg
verontwaardigd; verder werd niets meer van de zaak
gehoord, tot op een gegeven dag ieder der betrokken
wethouders van een bankinstelling midden uit Brabant
een aangeteekenden brief kreeg, elk met 1000.er
in. Nu is niet positief bewezen dit wil spreker er
direct bij zeggen dat degene, die dit geld door be
middeling van deze bank heeft gezonden, dezelfde per
soon is, die indertijd 2000.bij den eenen wethouder
op tafel liet liggen. Dit is een zaak, die nooit boven
water is gekomen, doordat de bank op een verzoek om
informaties, wie opdracht had gegeven het geld te zen
den, geen antwoord heeft gegeven; blijkbaar had de
bank dus opdracht van iemand, die onbekend wenscht
te blijven.
Spreker wil nu zeggen dat in 't algemeen door Bur
gemeester en Wethouders dergelijke handelingen, met
welke doeleinden ze dan ook mogen gebeuren dat
't hier een oneerlijke zaak is wil spreker niet zeggen
zeer worden afgekeurd. De beide wethouders hebben
van het geld dan ook geen gebruik willen maken, zij
hebben spreker gevraagd om het te bewaren en deze
heeft het nu al een tijdje onder zich, omdat men eigen
lijk niet wist, wat met het geld moest gebeuren. Maar
wel meende het college dat het moest worden aange
wend voor een goed doel. Toen nu bij Burgemeester en
Wethouders ter sprake kwam de reorganisatie van den
geneeskundigen dienst en in verband daarmee het bou
wen van een nieuw ziekenhuis enz., kwam plotseling een
van de beide wethouders, die de beschikking heeft over
het geld, op net idee om die 2000.te storten in de
gemeentekas en ze beschikbaar te stellen voor een in
te stellen commissie van advies inzake het ziekenhuis-
vraagstuk, zoodat dan na verloop van tijd het geld ten
bate van iedereen wordt aangewend.
Dat is dus de geschiedenis van die 2000.en 't
wordt verteld, omdat anders misschien gemeend zou
worden dat 't geld speciaal door iemand beschikbaar
was gesteld voor de reorganisatie van den geneeskun
digen dienst. Dat is niet het geval. Het is geld, dat
misschien beschikbaar is gesteld voor omkooperij, maar
dat nu voor een nuttig doel zal worden aangewend,
waar deze heele gemeente belang bij heeft.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Oosterhoff had van dit voorstel iets meer
willen zeggen, maar nu hij merkt dat het geld een
extratje is, zal hij dat achterwege laten. Spreker wenscht
echter te vragen of, waar wordt gesproken over de
samenstelling van een commissie, die belast zal werden
met een onderzoek naar de verbetering en vergrooting
der ziekenhuisruimte, er door Burgemeester en Wet
houders heelemaal niet gedacht is aan de bestaande
commissie voor het ziekenhuis, waarin toch ook ter
zake deskundigen zitting hebben. Is het nu noodig
hiervoor een speciale commissie te benoemen en ge
voelt het college er niet voor om dit onderzoek aan de
bestaande commissie op te dragen? Spreker wil verder
aan zijn vraag nog toevoegen of Burgemeester en Wet
houders het niet raadzaam achten om met deze zaak
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Maart 1921. 83
niet een al te groote haast te maken. Pas den 27 Juli
van het vorigeg jaar is het besluit genomen tot uit
breiding van de bestaande ziekenhuisruimte, enz. en
dat betrof toen een bedrag van 52,000.Dit voorstel
tot verbouwing is toen door het college zelf gemoti
veerd met de mededeeling, dat er de eerstvolgende jaren
aan de stichting van een nieuw ziekenhuis wel niet te
denken zou vallen, en wel in deze zeer positieve be
woordingen:
„Uitvoering van een plan tot stichting van een
nieuwe inrichting of tot belangrijke vergrooting van
de bestaande, zal, met het oog op den bezwaarlijk
te verkrijgen geldelijken steun van elders, nog lang
op zich laten wachten."
Dit voorstel doet nu wel wat eigenaardig aan, na
deze mededeeling, waaruit spreker den indruk had ge
kregen, dat eigenlijk de ziekenhuiskwestie voorloopig
van de baan was. Ruim een half jaar daarna komt men
nu echter reeds met het denkbeeld om de zaak nader
te laten onderzoeken. Er komt nog bij dat de zieken-
huiskwestie tegenwoordig zoo onvast is; in verband
met de ziektewet zullen verschillende provinciën, die
zich tot nog toe onzijdig hebben gehouden voor wat
betrof de uitbreiding van de ziekenhuisruimte, dit niet
meer kunnen en dan zal het de vraag zijn of een der
gelijke uitbreiding hier nog noodig zal blijken. Bij een
dergelijk plan van een modern ziekenhuis zal de ge
meente voor ontzettende kosten komen te staan; een
deskundige noemde spreker al een bedrag van
ƒ15,000.per bed, dat zou dus voor een inrichting
met 100 bedden al komen op 1 /2 millioen. Spreker
heeft thans geen bezwaar om deze 1000.beschik
baar te stellen voor de commissie, maar acht het raad
zaam om met de kwestie geen groote haast te maken.
De heer Collet merkt op dat de Voorzitter zoopas
een mededeeling heeft gedaan omtrent die 2000.
Mag de Raad nu vernemen welke wethouders het zijn
aan wie dit geld is aangeboden? Welke wethouders
zijn het die ieder 1000.kregen toegezonden?
De heer Fransen: En wie was de persoon die 't gaf?
De Voorzitter kan namens het college van Burge
meester en Wethouders meedeelen, dat het college als
zoodanig de namen der beide wethouders niet in het
publiek wenscht te noemen.
De heer Dijkstra wil toch naar aanleiding van deze
geschiedenis wel een opmerking maken. Hij begrijpt
wel dat de beide wethouders, die getracteerd werden
op dit douceurtje, waren de sociaal-democratische
wethouders.
De heeren Visser en Tulp: Waarom?
De heer Dijkstra: Waarom? Omdat het proletariërs
zijn, daarom! Dat is mijn meening. Ik vraag aan de
beide wethouders, aan onze wethouders, of ik mij ver
gis of niet. Voordat ik daar antwoord op heb wensch
ik er geen woord meer van te zeggen.
De heer Tulp: Uit het zeggen van den heer Dijkstra
zou men op kunnen maken dat hij meent dat er op de
wereld nooit niet-proletariërs douceurtjes krijgen. Dan
zou het dus juist zijn alsof de proletariërs deze altijd
kregen, en anders zegt men altijd: „Kleinen stelen en
grooten stelen, maar grooten stelen het meest". Nu
begrijp ik niet, waarom het hier juist de sociaal-demo
cratische wethouders moeten zijn. Of is dat het cachet
van de sociaal-democraten, dat zij bij uitnemendheid
geschikt zijn om douceurtjes aan te nemen?
De heer Collet merkt op dat de Voorzitter heeft ge
zegd dat de Raad niet mag weten wie het geld ont
vangen hebben. Dat doet er ten slotte ook niet toe.
Maar uit de woorden van den Voorzitter heeft spreker
wel deze indruk gekregen, dat het geld is gegeven om
om te koopen. Het is dus vuil, het is valsch geld. Van
wie het is ontvangen komt er ten slotte ook niet op aan.
Maar spreker stelt voor het geld terug te zenden aan
het adres vanwaar het is afgezonden. De gemeenteraad
mag zulk geld niet accepteeren. De Wethouder van
Financiën geeft wel te kennen dat men niet weet, waar
't geld vandaan komt, maar men weet, als men een
aangeteekenden brief krijgt, wel, wie de afzender is.
Het is aan het college dus wel bekend, wie de brieven
heeft afgezonden. Spreker stelt voor dat de Raad het
geld niet zal accepteeren; hij moet niets met omkooperij
willen hebben te doen.
Er is hier wel niet gezegd, wie de wethouders waren,
wien het geld is toegezonden, maar ieder voelt hier
duivels goed wie het zijn. Het zijn de wethouders De
Vries en Schaafsma; hun is het geld aangeboden, om
aanstonds, als de verkiezingen in aantocht zijn uit te
spelen, dat het de sociaal-democratische wethouders
zijn, die geld ontvangen. Dat is juist het groote schan
daal. Spreker zal zijn stem niet aan dit voorstel geven
en hij zou het treurig vinden, wanneer dit geld voor
zoo'n doel werd besteed.
De Voorzitter wil, ter voorkoming van misverstand,
meedeelen, dat het geld ten slotte toch niet door de
wethouders is geaccepteerd. Willen de wethouders,
wien dit geld is aangeboden, dat zelf vertellen, dan
staat spreker daarbuiten; hij heeft alleen gezegd, dat
hij officieel als Voorzitter van het college niet de vol
macht heeft om mede te deelen, wie de wethouders zijn.
Tegen de beschouwing, dat 't geld is aangeboden
met als doel omkooperij, moet spreker opkomen. Het
is absoluut niet een zaak, die spreker goedkeurt, maar
als 't geld gegeven was om daarmee iets gedaan trach
ten te krijgen, dan was de zaak wel verder gegaan,
dan was het wel een strafzaak geworden. Burgemeester
en Wethouders hebben ook wel overlegd wat de reden
kon zijn. Indien de wethouder nog invloed op het besluit
had kunnen hebben, maar het besluit was reeds ge
vallen, de Raad had het besluit leeds genomen, de zaak
was dus, om zoo te zeggen al in kalk en cement. Wat
dus de bedoeling is geweest om deze groote som be
schikbaar te stellen hebben Burgemeester en Wethou
ders ook niet geweten. Een poging tot omkooperij om
iets te doen of te laten hebben zij er niet in gezien, dan
toch was waarschijnlijk na den eersten keer de straf
rechter er al in gemoeid. Spreker geeft direct toe dat,
welke de oorzaak ook is geweest, het voor den persoon,
die het gedaan heeft, niet goed gepraat kan worden.
Maar spreker moet er tegen opkomen dat het gedaan
is of dat het geld gegeven is om, stilzwijgend of met
zooveel woorden gevraagd, iets gedaan of gelaten te
krijgen. Dat is niet duidelijk geworden en dat mag er
dus ook niet uit worden gedistilleerd.
De heer Visser meent dat na de tweede toelichting
van den Voorzitter de zaak wel eenigszins is gewijzigd,
maar toch zeer weinig. De Voorzitter kan niet meedee
len dat het geld is gegeven met een zeker doel voor
omkooperij, maar het tegendeel kan ook niet worden
bewezen. De Voorzitter zegt wel dat de zaak al beklon
ken was voor het geld er was, maar dan zal het college
dat nog nader moeten toelichten, dan moet het hiermee
niet eindigen. Dan is spreker het volkomen eens met
het betoog van den heer Collet dat de Raad dit geld
niet mag accepteeren. Deze kwestie gelijkt wel wat
op een geschiedenis, die spreker in zijn jonge jaren
heeft gelezen: de gesluierde dame uit het proces-Ester-
hazy; er zijn een paar duizend gulden en men weet de