LU I 86 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Maart 1921. dus geschat op 150.per jaar, een verlies voor de demeente, dat wellicht kan worden gecompenseerd goor het beding, dat de opbrengst van de afstandver klaring der vergunning tot drankverkoop ten vourdeele der gemeente zou komen. Nu in het vervolg door den pachter geen sterke drank zal mogen worden geschonken, bestaat de mogelijkheid, dat bezoekers dien drank zullen mee brengen, om dien in den tuin te gebruiken. Al erkennen wij dat deze soort abonnés ongetwijfeld niet tot de meest gewenschte behooren, zij zullen niet vooraf kunnen worden geweerd, doch eerst verwijderd nadat het gebruik is vastgesteld. Daarom dienen in het vierde en vijfde lid van art. 2 der ontwerp-verordening de daar bedoelde straffen ook op hen van toepassing te worden verklaard, al ontveinzen wij niet het lastige van het constateeren der overtreding voor de toezicht houdende beambten. Uw besluit van 25 Januari brengt dus eenige wijzi ging in onze voorstellen van 2 December 1920, zoodat wij U in overweging geven te besluiten overeenkomstig deze, opgenomen in bijlage no. 66 van 1920, met dien verstande dat: a. in art. 2, vierde lid, van de ontwerp-verordening, na „onwelvoegelijk gedragen" een komma wordt ge plaatst en daarna ingelascht worden de woorden: „die in den tuin of in de daar aanwezige gebouwen sterken drank gebruiken"; b. de onder II bedoelde pachtsom wordt gesteld op Twee duizend een honderd gulden 2100.per jaar; c. Burgemeester en V/ethouders worden gemach tigd, te trachten de door den rechthebbende op de ver gunning tot verkoop van sterken drank in het klein voor gebruik ter plaatse in het perceel Prinsentuin no. 1 bij hun college ingezonden afstandverklaring ten voor- deele der gemeente te gelde te maken. De beraadslagingen worden geopend. De heer Oosterhoff acht het nader voorstel niet van zoo heel veel belang, omdat, waar in het voorstel zelf wordt gezegd dat het drankgebruik in den Prinsentuin niet zoo'n ontzettenden omvang heeft aangenomen, van de gelegenheid om drank mee te brengen ook wel niet zoo'n druk gebruik zou worden gemaakt. Toch wil spreker opmerken, dat hij de bedoeling van dit voorstel niet recht begrijpt. Er staat in het prae-advies dat, omdat in den tuin een verbod tot verkoop van sterken drank is ingevoerd, ook de bepaling dient te worden opgenomen dat er geen sterken drank in den tuin mag worden meegenomen. Die logica begrijpt spreker niet recht. Wanneer hij het goed heeft begrepen, dan is indertijd het besluit genomen, omdat men het niet ge schikt achtte, dat aan een inrichting, die van gemeente wege wordt gedreven, sterke drank beschikbaar wordt gesteld. Spreker gevoelde daar voor en is daar dan ook in meegegaan. Maar dit besluit houdt volstrekt niet in ,dat men ook het meebrengen van sterken drank moet verbieden. Het wil spreker voorkomen dat hier slechts een tweetal motieven zijn aan te voeren. Hij kan zich voorstellen, dat het voor een zaak, waar dran ken en spijzen worden verkocht, met het oog op de concurrentie ongewenscht is, dat deze van buiten wor den meegenomen. Dat is echter een motief, dat hier niet geldt, omdat in den tuin geen sterke drank ver kocht mag worden; dat motief zou meer gelden voor het meenemen van limonades, bier, jodekoeken, krake lingen enz. Een ander motief zou kunnen zijn, dat men vreest voor rustverstoring. Maar ook dat gaat niet op, want als dat voorkomt, dan plegen de schuldigen onwelvoeglijkheid en kunnen zij op grond daarvan uit den tuin worden verwijderd. Spreker heeft zich dan ook afgevraagd, wat dan de reden kan zijn van het verbod tot het meenemen van sterken drank. Hij zou zich kunnen voorstellen dat men kwam tot een dergelijk ver bod voor alle openbare plaatsen. Waarom dit verbod wel in den Prinsentuin en niet in het Rengerspark, den Arendstuin enz.? Spreker acht dit verschrikkelijk onlo gisch. Of is het eenvoudig een stukje drankbestrijding van de gemeente? Spreker gevoelt daar niets voor. Hij kan zich niet in de logica van dit verbod indenken en meent dat het dan in ieder geval ook moet worden toegepast op het Rengerspark, den Arendstuin enz. De heer Dijkstra heeft over dit voorstel van Burge meester niet veel te zeggen, maar kan er zich best mee vereenigen, dat men er ook tegen gaat waken, dat op een andere manier sterke drank in den Prinsentuin wordt gebruikt. Overigens kan spreker het betoog van den heer Oosterhoff wel begrijpen, daar zit wel wat redenatie in; de heer Oosterhoff is in den regel nog al logisch en iemand, die er wel wat uitzoekt. Maar het is ook logisch dat de gemeente hier zelf moet voorgaan, dat zij hier maatregelen neemt dat niet op haar eigen terrein door een achterdeurtje binnenkomt, wat de voor deur is uitgedreven. Spreker kan zich dus met dit voorstel wel vereenigen, echter niet met punt c, waarin het college met zooveel woorden voorstelt om de vrijgekomen vergunning te verkoopen. Dan toch zou het middel wel eens erger kunnen worden dan de kwaal. Uit het stuk blijkt wel dat de verkoop van sterken drank in den Prinsentuin geen groote afmetingen aanneemt, dat ziet men ook wel uit het verschil in pachtsommen. Als men nu die vergunning gaat verhandelen is het mogelijk dat daaruit weer een drukke kroeg kan ontstaan en zoo komt men dan van den regen in den drup. Daar is het niet om te doen. Spreker wil daarom het voorstel doen om punt c van het voorstel te doen vervallen, of, schriftelijk, een voorstel om de vrijgekomen vergunning te vernietigen. De heer Jansen kan zich volkomen vereenigen met het voorstel van den heer Dijkstra. Het logische van de redeneering van den heer Oosterhoff heeft hij echter niet geheel kunnen volgen. Deze meent zeker dat dan voor alle gemeente-gebouwen en -terreinen dezelfde bepalingen moeten gelden. Maar spreker wil vragen of er wel één andere gelegenheid is, waarheen zoo ge makkelijk sterke drank kan worden meegenomen en waar die zoo gemakkelijk kan worden gebruikt als in den Prinsentuin, waar men het rustig bij een tafeltje kan zitten gebruiken. Wil men het verbod ook toe passen op het Rengerspark, dan moet men dit ook doen voor den Groningerstraatweg en andere wegen; dan moet men het uitbreiden om de geheele gemeente en dat zal de bedoeling niet zijn. Spreker acht het voorstel volkomen logisch. Voor de Waag behoeft men het b.v. niet te doen; niemand zal vreezen dat daar sterke drank wordt binnengesmokkeld. Maar die mogelijkheid be staat wel voor den Prinsentuin en daarom is spreker het met het voorstel van Burgemeester en Wethouders eens. De heer Berghuis (wethouder) zegt dat de heer Jan sen al gedeeltelijk den heer Oosterhoff heeft geant woord. Spreker had in denzelfden geest willen antwoor den; dit was ook het idee van Burgemeester en Wethou ders. Het college staat op dit standpunt: de Raad heeft gewild dat er geen sterke drank meer wordt verkocht in den Prinsentuin; Burgemeester en Wethouders hebben dit zoo opgevat, dat niet alleen de verkoop maar ook het gebruik verboden is. En om te komen tot de uit voering daarvan, hebben Burgemeester en Wethouders ook gemeend dat er geen sterke drank in den tuin mag worden meegebracht zonder dat de kastelein deze ver koopt. De heer Oosterhoff zegt wel dat men dan ook het meebrengen van limonades enz. moet verbieden, Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Maart 1921. 87 maar hij vergeet, dat men alleen iets meeneemt, wat daar niet te krijgen is. Dat men iets meeneemt, wat daar wel te krijgenis, komt niet voor. Burgemeester en Wethouders meenden dat het standpunt van den Raad was het onmogelijk te maken dat in den Prinsentuin sterke drank wordt gebruikt. Wat betreft het voorstel van den heer Dijkstra om punt c te laten vallen, de heer Dijkstra weet heel goed dat met één vergunning geen nieuwe kroeg tot stand komt, er moet altijd nog een andere bij. Burgemeester en Wethouders meenden nu aan den Raad over te moeten laten of dit eigendom der gemeente zal worden verkocht of niet. Als 1 Mei is gepasseerd en het ver gunningsrecht is niet betaald, dan is de vergunning vanzelf vervallen, vernietiging is dus niet noodig. Maar de Raad heeft hier het beschikkingsrecht over een eigendom der gemeente en nu laat het college het aan den Raad over of deze dit eigendom van de hand wenscht te doen of het in den doofpot wil stoppen. De heer Dijkstra weet ook wel dat ten slotte de be slissing aan den Raad is; dat komt ook wel in het prae- advies naar voren. Maar men komt er niet verder mee, als men deze vergunning nu weer gaat verkoopen. Het trof spreker ook dat dit voorstel is gedaan terwijl het maximum aantal vergunningen van 90 is teruggebracht tot 60; er is nu niet de minste reden om nog een poging te wagen om deze vergunning nog in stand te houden. In verband hiermee wenscht,spreker aan het college nog een vraag te doen. Eenige maanden geleden heeft de Raad het besluit genomen om aan de Kroon te ver zoeken te verklaren, dat door het college van Burge meester en Wethouders geen vergunningen meer mogen worden verleend in deze gemeente. De Raad heeft daar nog niets van gehoord, terwijl het besluit toch al maanden oud is. Is de beslissing hierop al afgekomen? Dan heeft dit voorstel heelemaal geen zin meer. Spre ker is er op gesteld op deze vraag inlichtingen te krijgen. De heer Jansen wenscht nog even den heer Berghuis te antwoorden, die in laatste instantie heeft gezegd dat de Raad zeer goed weet, dat die eene vergunning uit den Prinsentuin zeer weinig te beteekenen heeft omdat overdracht daarvan niet tot gevolg kan hebben dat er een nieuwe vergunning tot stand komt, maar dat er nog een vergunning bij noodig is. Maar ook weten allen hier zeer goed dat er hier in Leeuwarden een handelaar in vergunningen rondloopt, die dergelijke onbenullige vergunningen opkoopt, ze samen voegt en daardoor weer een groote tot stand brengt. Als dat hier gebeurt, is de genezing erger dan de kwaal. Waar de Raad zich hier heeft uitgesproken dat het aantal vergunningen be perkt moet worden, moet de Raad consequent zijn en niet deze vergunning verkoopen. Dan toch zou niet een schrede vooruit maar achteruit worden gedaan. De heer Berghuis (wethouder) kan op de vraag van den heer Dijkstra antwoorden dat de goedkeuring op het door den Raad gedane verzoek betreffende het maximum aantal vergunningen wel is afgekomen, maar op het andere verzoek van den Raad nog geen ant woord is ingekomen. Meer kan spreker daarover niet mededeelen; het verzoek van den Raad is opgezonden, maar er is nog geen antwoord op gekomen. Wat de heer Jansen in 't midden brengt is ook niet de bedoeling. Er is bij Burgemeester en Wethouders geen sprake geweest van verdediging van het voorstel tot verkoop der vergunning. Het is alleen gedaan, om dat Burgemeester en Wethouders meenden aan den Raad de beslissing over een gemeente-eigendom te moeten overlaten. De beraadslagingen worden gesloten. De verordening op het gebruik en het beheer van den Stads- of Prinsentuin (bijlage 66 van 1920 sub I) wordt vastgesteld met inachtneming van de aanvulling van artikel 2, bedoeld bij het nader voorstel van Burge meester en Wethouders onder punt a. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders sub II van bijlage 66, zooals dit is gewijzigd bij het nader voorstel sub b. Aan de orde is thans sub c van het nader voorstel van Burgemeester en Wethouders. De Voorzitter deelt mee dat de heer Dijkstra voor stelt de vergunning te vernietigen. Hij zal daarmee wel bedoelen dat Burgemeester en Wethouders niet worden gemachtigd haar te gelde te maken. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders sub c wordt verworpen met 22 tegen 2 stemmen. Vóór stemmen: de heeren Tulp en Berghuis. Tegen stemmen: de heeren Fransen, O. F. de Vries, Tiemersma, Dijkstra, Postina, mevrouw BesuijenLin deboom, de heeren Zandstra, Lautenbach, Visser, Van der Werff, Oosterhoff, Collet, De Boer, IJ. de Vries, Jansen, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Dijstra, De Vos, Van Weideren baron Rengers, Mole naar, Nijholt en Schaafsma. 9 (Agenda no. 10). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot aankoop van het perceel Joubertstraat no. 8, om te worden ingericht tot bergplaats van brand- weermaterieel. Dit voorstel luidt als volgt: In Uwe vergadering van 14 December 1920 kwam aan de orde ons voorstel tot aankoop van een strookje grond aan de Spanjaardslaan ten behoeve van den bouw van een brandspuithuisje* met bovenwoning, ter ver vanging van de bewaarplaats aan het Spanjaardsplein. Er gingen stemmen op, om, alvorens een beslissing te nemen, uitgewerkte plannen van den bouw met begroo ting van kosten en exploitatie te kennen, teneinde een oordeel te kunnen vormen, of de aankoop van den grond, tegen den prijs als werd voorgesteld, toelaat baar was. In verband daarmede werd de beslissing ter zake aangehouden en ons de gelegenheid gegeven be doelde plannen op te zetten. Terwijl daaraan gewerkt wordt komt ons ter oore, dat een pand, aan de Joubert straat no. 8 en mede voor berging van de brandspuit en brandspuitmateriaal geschikt, te koop is voor 7500.Het perceel is een burgerhuis met werk plaats beneden en eenigen tuingrond, geheel groot 88 c.A. De woning heeft een afzonderlijken opgang. Een nader onderzoek is ingesteld, ook door den Opper- brandmeester. Deze acht het benedengedeelte (de werkplaats) voor berging van brandspuitmateriaal zeer geschikt. De bovenwoning is voor 400.per jaar te verhuren. De ligging van het perceel voor deze brandwijk mag gunstig genoemd worden en de koop som niet te hoog. Wij geven aan koop van dit pand de voorkeur boven ons aanvankelijk plan om te bouwen; voor minder kosten wordt hetzelfde verkregen. Wij nemen daarom ons bovenbedoeld voorstel van 2 De cember 1920 no. 3731)303 terug en geven U, onder overlegging van eene door belanghebbenden getee- kende verklaring, in overweging te besluiten: I. aan te koopen van E. Smit, koopman en A. Spiek- sma, vergunninghouder, beiden te Leeuwarden, het perceel aan de Joubertstraat no. 8, kadastraal bekend

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1921 | | pagina 5