94 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Maart 1921 bepaling blijft ongewijzigd in de verordening staan. Het gevolg daarvan zal zijn, dat, ingeval er een verlaging van het inkomen van April 1921 tot Mei 1922 plaats heeft, deze niet in rekening kan worden gebracht. Dit is onbillijk en daarom zou spreker een andere bepaling in het leven willen roepen. Hij weet niet hoe deze pre cies zou moeten worden geredigeerd, maar men kon b.v. zeggen dat, indien het inkomen beneden een be paald percentage van den aanslag daalt, over de laatste 4 maanden kon worden gereclameerd en een lagere aanslag kon worden vastgesteld. Spreker meent dat dit billijk zal zijn. De redactie van die bepaling zal hij gaarne aan Burgemeester en Wethouders willen over laten. De heer Berghuis (wethouder) meent dat, als hij den heer Nijholt goed begrijpt, diens redeneering hier op neerkomt dat hij, bij verlenging van dit jaar met 4 maan den, ook de gelegenheid wil geven dat de verlaagde inkomens over den langeren termijn ook aanspraak kunnen maken op vermindering van den aanslag. Maar de heer Nijholt vergeet, dat bij het systeem, dat is aan genomen of door Burgemeester en Wethouders is voor gesteld, geen sprake meer is van een jaar van 12 mar-nden, maar van een jaar van 16 maanden. Spreker zou zich kunnen voorstellen dat de heer Nijholt het voorstel deed om niet den toestand van 1 April als basis te nemen, doch dien van een paar maanden laltj b.v. van 1 Juni. Men moet deze 16 maanden echter als één geheel beschouwen, omdat splitsing in 12 en 4 maanden een grooten administratieven omslag geeft. Deze heffing zal dan natuurlijk, naar gelang van omstan digheden, in het voor- of nadeel van de belastingschul digen zijn, maar waar in Leeuwarden de belasting wordt geheven over het gemiddelde van 3 jaar, kan dit verschil nooit groot zijn. Straks zal de belasting worden geheven naar de uitkomsten over 1 jaar. Burgemeester en Wet houders meenden nu dat de billijkste aanslag was als men de laatste 16 maanden niet beschouwde als 12 en 4 maanden, maar als 16 maanden in 't geheel. De heer De Boer gevoelt zeer veel voor wat door den heer Nijholt is gezegd. Kan de kwestie nu niet op deze wijze worden gevonden, dat men dengenen, wier inko men het loopende belastingjaar minder is geweest dan het bedrag op het kohier aangeeft, een gedeelte gaat kwijtschelden? Het is toch mogelijk dat iemand minder inkomen kan krijgen en dan kunnen er inderdaad op deze wijze onrechtvaardige dingen gebeuren. Nu kan men wel langs een omweg een gedeelte oninvorderbaar verklaren, maar het is toch beter dat de verordening er zelf in voorziet, 't Is een fout, dat de le April de fatale datum is; men weet in April niet wat later in de belastingperiode het inkomen zal zijn, men kan niet vooruit voorzien wat er gebeuren zal. De werkeloosheid levert ook altijd moeilijkheden op. Wanneer men naar den toestand van den 1 April wordt aangeslagen, kan men later wel een belangrijken tijd werkloos zijn. Daar schuilt dus een onrechtvaardigheid, waarin hier moet worden voorzien. De heer Berghuis (wethouder) bemerkt dat de heer De Boer ook gevoelt de onbilijkheid, dat in den loop van het belasingjaar de te hoog aangeslagenen door den fatalen termijn tot 1 April niet meer de gelegenheid hebben om verlaging te krijgen. Spreker merkt echter op dat het ook na dien fatalen termijn onmogelijk is den aanslag te verhoogen; de heer De Boer vergeet dat na een zekeren datum niet meer gereclameerd kan worden omtrent verhooging of verlaging van het inko men. Spreker zegt nogmaals dat voor een belastingjaar van 12 maanden door den Raad de fatale datum van 1 April is aangenomen. Wil men, nu het jaar 16 maanden wordt, zeggen dat dan die datum moet zijn 1 Juni, dan is dit ten minste iets. Maar de Raad begrijpt toch wel dat men niet die laatste 4 maanden nog als een geheel kan gaan beschouwen. De heer Jansen gelooft toch dat hier een moeilijkheid schuilt. Het zijn hier juist de minder gesitueerden die kunnen worden getroffen. Het is ook mogelijk of schoon spreker dit zou bejammeren dat straks de loonstandaard naar beneden gaat. En als die loonstan- daard daalt, dan zal dat juist in het laatste deel van het jaar het geval zijn. Dan zullen die menschen, die dat treft, juist het slachtoffer worden van dezen langeren termijn. Daarom zou spreker er voor zijn de reclame door te laten loopen, den menschen het recht van reclame te laten behouden, dat nu eindigt 3 maanden na de uitreiking van het belastingbiljet. De heer Berghuis (wethouder) weet nu heelemaal niet meer waar men terechtkomt. Nu wil men de reclame door laten loopen, maar wat heeft de reclame te maken met het cijfer van aanslag? Die heeft daar niets mee te maken. Op grond waarvan reclameert men? Men moet toch eerst weten wat de aanslag is? Men vergeet hier één ding: men spreekt wel over verlaging van den aanslag bij gewonen achteruitgang van salaris, maar dan moet men ook nooit een termijn stellen als er verhoo gingen van salaris komen. Er is nu eenmaal aangeno men dat er kan worden gereclameerd zooveel tijd na den datum, waarop vast staat welk inkomen men heeft. En men moet niet vergeten dat bij achteruitgang in salaris dit slechts een klein deel van den omslag kan beteekenen, omdat in de gemeente Leeuwarden over het gemiddelde van 3 jaar wordt geheven. De heer Nijholt is van meening dat de laatste uit drukking van den heer Berghuis, dat het gemiddelde van 3 jaar wordt genomen, slechts voor een deel geldt, n.l. niet voor de vaste inkomens. De heer De Boer: Die zijn vast. De heer Nijholt: Maar ze kunnen ook verlaagd wor den en op deze wijze zouden dan die menschen de dupe worden. De verordening moet zich hier aanpassen. Men zou het tijdstip van 1 April 4 maanden kunnen ver schuiven. Een betere regeling acht spreker het echter nog dat men na 1 Januari, wanneer gebleken is dat het inkomen beneden een zeker percentage is gedaald, het recht nog heeft om te reclameeren, zoodat men dan nog lager kan worden aangeslagen .Er zijn reeds gemeenten waar zoo'n verordening al bestaat en waar een derge lijk systeem toegepast wordt. De Voorzitter wil laten stemmen. De heer Nijholt had gedacht dat Burgemeester en Wethouders een zekere toezegging zouden doen in een of ander opzicht, omdat een bepaling dadelijk moeilijk te redigeeren is. Waar dit echter niet het geval is, voelt spreker zich genoodzaakt zelf iets op papier te stellen. Hij wil een motie voorstellen, waarbij Burgemeester en Wethouders worden uitgenoodigd met een voorstel te komen om de bedoelde onbillijkheid op de eene of andere manier weg te nemen. De heer Berghuis (wethouder) wil nogmaals een poging wagen, om te voorkomen dat de heer Nijholt zijn voorstel indient. De heer Nijholt denkt wel aan de inkomens die achteruit gaan, maar niet aan die, welke grooter worden. En nu kan de gemeente wel alles terug Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Maart 1921. 95 geven, maar er is hier een risico-kant aan verbonden. Het voorstel is in de financieele commissie ook breed voerig besproken, van alle kanten is het voor en tegen overwogen om dit belastingjaar op 16 maanden te brengen. Er is zelfs overwogen om gewoon 1 jaar te nemen en een apart kohier voor 4 maanden te maken. De zaak is dus van alle kanten bekeken en nu is het financieel en administratief het beste om deze regeling te nemen, zooals door Burgemeester en Wethouders is voorgesteld. Als men nu wil voorstellen voor eventu- eelen achteruitgang in salaris verlaging toe te kennen op den omslag en voor vooruitgang geen verhooging, dan hinkt men op twee gedachten. Daarvoor wil spreker den Raad waarschuwen. De heer Jansen: Dat doet men niet. Voor de verhoo gingen bestaan toch altijd navorderingen. De heer Berghuis (wethouder)Die houden met 1 April op. De heer Jansen: Maar 't gaat over de laatste 4 maanden. De heer Berghuis (wethouder) zegt dat in de eerste plaats met ingang van 1 Mei 1922 het recht van navor dering is vervallen. Van den heer Jansen zou spreker dan ook wel eens willen zien, hoe hij, als met 1 Mei 1922 het belastingjaar eindigt, zou navorderen. Het jaar is dan toch afgeloopen voor het recht van navor deren. Spreker wil dit nog even zeggen dat volgens de verordening van Leeuwarden vaststaat dat iemands inkomen wordt beschouwd naar den toestand van 1 April. We hebben in den Raad vaak genoeg gehad dat op 1 April bekend werd verondersteld dat zeker salaris hooger was geworden. Maar bekend of niet, men had geen recht meer tot navorderen over inkomens die na 1 April bekend waren geworden. Burgemeester en Wethouders meenden dat het voor die 4 maanden niet noodig was nu dit jaar nog de ge- heele verordening om te werken. De heer Collet meent dat zij, die hierin niet mee kunnen gaan, dan moeten zeggen dit belastingjaar tot einde December te laten loopen en voor de laatste 4 maanden een apart kohier te maken. Dat is de zaak nu maar: óf een belastingjaar van 16 maanden waar eenig risico in zit óf een belastingjaar van 12 maanden en 4 maanden met een apart kohier. Maar spreker meent dat dit laatste te omslachtig zal worden. Spreker ge voelt wel dat in het andere, zooals de heer Nijholt ook zegt, een onbillijkheid zit, maar als we dat hebben gehad dan krijgen we een heel andere verordening; dan wordt niet meer gerekend het inkomen dat men heeft op 1 April, maar wat men het afgeloopen jaar heeft verdiend. Hier moet dan ook den doorslag geven dat bet zeer moeilijk is voor 4 maanden apart na te vorde ren Spreker kan dan ook meegaan met het voorstel van Burgemeester en Wethouders, om dit belastingjaar testellen op 16 maanden. De heer Nijholt wil zich niet tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders verzetten, maar wil toch een poging doen om dit iets te verbeteren. Hij geeft toe dat dit lastig is maar zou den datum van 1 April enkele maanden willen verschuiven. Spreker wil opmerken dat dit eigenlijk slechts een surrogaat is van wat hij be doelt, men voorkomt daarmee niet de bezwaren, maar toch kan zich ook in dien tijd het inkomen wijzigen. Sprekers voorstel 'is dat dit jaar niet het belastbaar inkomen zal vaststaan met 1 April maar met 1 Juli. De heer Berghuis (wethouder) merkt op dat de heer Nijholt nu vergeet dat het verschuiven van den datum hij is het er dus mee eens dat dit belastingjaar 16 maanden wordt ook is het verschuiven van het vast stellen der kohieren. Tot zoolang dus de datum is ver schoven, kunnen de kohieren niet worden vastgesteld. Burgemeester en Wethouders meenden dat de bepaling hie: spoedig moest worden geregeld omdat er rekening moest worden gehouden met de goedkeuring van Den Haag. En omdat het college niet wist wat Den Haag zou besluiten is bepaald dat de betaling niet in 12 maar in 10 termijnen moet geschieden. Als men nu de vaststelling der kohieren verschuift dan zou het eene niet tegen het andere opwegen. De beraadslagingen worden gesloten. De heer Nijholt trekt bij nader inzien zijn voorstel in. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 12a. De Voorzitter stelt thans aan de orde: Voorstel van Burgemeester en Wethouders inzake aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud en voor kinderen. Op verzoek van den Voorzitter doet de Secretaris lecture van den brief, die naar aanleiding van den door den Raad vastgestelden aftrek is ingekomen van den Minister van Binnenlandsche Zaken. De heer Berghuis (wethouder) deelt mee dat in ver band met dit ingekomen schrijven door Burgemeester en Wethouders aan den Raad wordt voorgesteld terug te gaan tot het oorspronkelijke voorstel van het college en dus den aftrek te bepalen op 800.plus 50. kinderaftrek. De beraadslagingen worden geopend. De heer De Boer stelt voor om den aftrek te bepalen op 700.en 100.voor ieder kind. Hij gelooft dat dit een rechtvaardiger systeem is dan het andere. De heer Berghuis (wethouder) wil, over de verschil lende voorstellen, even de cijfers aan den Raad mede- deelen. Het voorstel met den hoogen kinderaftrek, dus dat van 700.plus 100.is voor de gemeente voordeeliger dan het voorstel van Burgemeester en Wethouders, om den aftrek te bepalen op 800. plus 50.— kinderaftrek. Spreker wil dat nog namens Burgemeester en Wethouders meedeelen, opdat de Raad precies zal weten hoe de zaak is. Op het ver dedigen van 50.en van 100.kinderaftrek be hoeft de Raad niet meer terug te komen, dat heeft men al gehad in de begrootingsvergadering. De beide voor steilen maken een verschil in aanslag van 250,000. en een verschil in opbrengst van 20,000.—. Het voor stel van ƒ700.aftrek met 100.kinderaftrek is dus voor de kas der gemeente 20,000.voordeeliger dan het voorstel van 800.aftrek met 50.kinder aftrek. Waar echter in deze gemeente de progressie geheel in top is, meenden Burgemeester en Wethouders dat ook aan ieder gezin een zooveel mogelijk gelijke aftrek moet worden gegeven. Daarom stelt het college voor 800.plus 50.kinderaftrek. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel-De Boer, om den aftrek te bepalen op 700.plus 100.voor ieder kind, wordt met 15 tegen 9 stemmen aangenomen. De Raad is hiermee teruggekomen op zijn besluit van 27 December 1920, om den aftrek te bepalen op ƒ800.plus 100.voor ieder kind.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1921 | | pagina 9