114 Verslag van do handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 29 Maart 1921.
zou op het oogenblik den Raad in overweging willen
geven de voorgestelde wijziging niet te aanvaarden,
maar bij het artikel te blijven en het, zooals het er staat,
te handhaven.
De heer Dijstra meent te moeten afgaan op wat door
den wethouder is gezegd en hoewel hij nu niet gelooft,
dat het in de eerste plaats op zijn weg ligt, om als
verdediger van den wethouder op te treden, maar het
meer op diens eigen weg ligt om zich te verdedigen,
wat hij ook wel zal wenschen, meent spreker toch de
rechtvaardigheid te moeten betrachten. Hij heeft dan
uit den mond van den wethouder gehoord dat het hier
in hoofdzaak gaat om de betrokkenen 100 M2. tuin te
geven en meer niet
De heer Dijkstra: Was dat maar waar!
De heer Dijstra weet niet meer. Hij heeft hier niets
anders te doen dan rekening te houden met de gegevens,
welke hem zijn verstrekt. Als het betreft het mogen
bewerken van 100 M2. grond en meer dingen van dien
aard, dan meent spreker het te mogen waardeeren dat
aan het artikel meer uitbreiding wordt gegeven.
Er is gezegd dat beide wijzigingen door de commissie
voor georganiseerd overleg bij den Raad aanhangig zijn
gemaakt en dat in overleg met die commissie de voor
gestelde redactie is ontstaan. Dat is voor spreker het
punt van uitgang, waarbij hij zich het sterkst gevoelt.
Hij meent toch te weten dat in de commissie voor geor
ganiseerd overleg ook menschen zitting hebben uit de
partijen, waarbij zoopas actie is ontstaan tegen dezen
gang van zaken. Maar dan begrijpt spreker niet recht,
hoe deze formule zoo is geplaatst, omdat hij daaruit
niet leest, dat er in de commissie voor georganiseerd
overleg een groot bezwaar was tegen den gang van
zaken, zooals deze thans is en dan begrijpt hij ook niet
recht waarom met zooveel ontstemming wordt gespro
ken over wat thans in de gemeente gangbaar is
Op het oogenblik weet spreker wel dat het uiterst
moeilijk is, aan een dergelijk artikel van de verordening
strak de hand te houden. Toen indertijd de kwestie
aanhangig werd gemaakt, heeft spreker zich geschaard
aan de zijde van degenen, die zeiden: nooit de gele
genheid geven, omdat het ontaardt in te veel gelegen
heid geven en dus in misbruik. Maar nu bevreemdt het
spreker eenigermate, dat vooral van de overzijde met
zooveel vaart tegen den eigen wethouder wordt geloo-
pen, omdat zijns inziens toch wel kan worden aange
nomen, dat de kwestie in handen van dien wethouder
toch wel veilig moet zijn. De concessies, van die zijde
gegeven, moeten toch wel noodzakelijk zijn geweest,
anders waren ze niet gegeven.
Verder wil spreker nog zeggen dat het hem de laatste
twee of drie raadsvergaderingen is opgevallen, dat zijn
buurman rechts, de heer Tulp, telkens de meerderheid
in de combinatie, die indertijd tot een compromis kwam
met het bestuur der gemeente, aanvalt. Nu kan dit
spreker persoonlijk minder schelen, omdat hij er minder
mee heeft uit te staan. Met deze manier van doen is
de heer Tulp echter de grootste bestrijder van de lin
kerzijde, voor zoover deze bestaat uit sociaal-demo
craten. Als spreker daarvan een verdere verklaring kan
krijgen voor zoover die vuile wasch niet gewasschen
wordt in eigen huis zou hij daar zeer veel belang in
stellen.
De heer Tulp: Ik wil daar graag op antwoorden.
Wij hebben als vrijzinnige fractie met de heeren van
de S. D. A. P. wel besprekingen gehad over punten,
waarover wij het volkomen eens zijn en dat wij zouden
trachten deze punten ingang te doen vinden. Maar dat
wil niet zeggen dat ik mij persoonlijk verbind om alles,
wa* de sociaal-democratische fractie in haar geheel
of een van haar wethouders of een deel dier fractie
voorstelt, maar moet slikken. Als men den heer Dijstra
hoort zou dat wel het geval moeten zijn. Ik blijf vrij om
mijn persoonlijke opvatting te houden, vooral ten aan
zien van de punten, waarover wij niet gesproken hebben
en ik hoop, dat de heer Dijstra hetzelfde onafhanke-
lijkheidsgevoel mag hebben als ik en zich niet zal
binden aan een afspraak.
De heer Schaafsma (wethouder) merkt op, dat de
fiolen van toorn over hem uitgestort zijn. Op een inter
ruptie daaromtrent antwoordt spreker dat hij toestemt
erg poëtisch te beginnen. Hij heeft van dezen kant
(spreker heeft zich van zijn zitplaats naar den kant
van de rechterzijde begeven) zoo tusschenbeide ge
hoord, dat hij niet alleen nu slap is, maar dat hij altijd
slap is. Dat heeft hij positief van dezen kant gehoord,
maar hij trekt zich dat niet zoo erg aan. Hij wil be
ginnen met te zeggen, dat hij nog staat op zijn stand
punt van 1919 en dat hij het voor een groot deel met
de korte terechtwijzing, door den heer Lautenbach
gegeven, eens is. Doch het theoretisch daarmee eens
zijn en het practisch uitvoeren zijn twee dingen
De heer Tulp: O zoo!
De heer Schaafsma (wethouder) Men kan
wel een heele mooie en theoretisch prachtige speech
afsteken als het maar niet op handelen aankomt. Maar
de consequenties in de uitvoering rusten op spreker.
Als hij werkelijk eens deed wat door de heeren hier met
zooveel ophef is gezegd, als hij het artikel straf toe
paste en werkelijk eens met het voorstel zou komen
om de menschen, waarvan hij weet hij weet het
blijkbaar niet van allemaal, want er schijnen ook an
deren te wezen dat zij de bepaling overtreden, om
hen te straffen of te ontslaan, dan geeft hij de verzeke
ring dat hij in den Raad ook wat zou moeten hooren,
alleen, omdat hij de bepaling zoo straf toepaste.
De heer Fransen: Kom er maar eens mee! Wij zijn
hier niet in Amsterdam!
De heer Schaafsma (wethouder) vervolgt dat hij
dan zeker nog wel eens iets zou moeten hooren. Hij
kent zijn menschen wel.
Wat deze kwestie betreft, artikel 20 is regel, dat het
verboden is voor anderen te werken. Maar Burge
meester en Wethouders en spreker vooral, omdat hij
er mee te maken heeft, weten dat het artikel thans
moeilijk is toe te passen. Er is een gemeentewerkman,
wiens dochter 's avonds kranten bezorgt. Spreker heeft
het geval nog laten controleeren; de man deed het zelf
nooit. De huisgenooten mogen werk voor anderen
verrichten, dezen kan het werkliedenreglement niet be
reiken. Nu werd de dochter ziek en toen is die man bij
spreker gekomen om toestemming om gedurende 6
weken, omdat zijn dochter zoolang moet worden opge
nomen, het werk van haar te doen. Als hij het niet deed
zou zijn vrouw het moeten doen, en als deze het niet
deed zou zijn dochter dat werk kwijt zijn. De heeren
zullen nu toegeven, dat spreker aan de hand van deze
stramme bepaling geen toestemming mocht geven. Nu
is juist de bedoeling van dit voorstel om in dergelijke
gevallen aan Burgemeester en Wethouders het recht
te geven om toestemming te verleenen. De kwestie van
die 100 M2. grond heeft men als een aardigheid op
gevat, maar zij is inderdaad juist. Spreker heeft bij zich
gehad een man van tegen de 60 jaar, die o zoo blij was
met den 8-urigen werkdag, maar die aan spreker vroeg:
Wat moet ik nu met al die andere uren doen? Ik kan
bijna niet lezen, ik houd niet van lectuur en ik kan toch
ook niet altijd gaan visschen
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 29 Maart 1921. 115
De heer Visser: Laat 'm 10 uur werken!
De heer Schaafsma (wethouder): Kijk nu eens aan!
De heer Visser veegt mij den mantel uit, omdat ik van
den 8-urigen arbeidsdag afwijken wil, maar bij de
eerste de beste interruptie beveelt hij zelf aan 10 uur
te laten werken.
De heer Visser: Dat was spottend.
De heer Schaafsma (wethouder)Richt Uw aanval
omtrent het saboteeren van den 8-urigen arbeidsdag
asjeblieft niet tot mij, maar kuier dan naar Den Haag
en neem Uw eigen partij onder handen. Minister Aal-
berse begint er al mee. En als gij de zaak daar hebt
schoongeveegd, kom dan bij mij.
De heer Lautenbach: We moeten 't nu eerst in Leeu
warden doen.
De heer Schaafsma (wethouder)Neen, 't was hier
niet Leeuwarden dat men aanviel, maar 't was een
partij-aanval. Veeg echter eerst maar eens Uw eigen
straatje schoon.
De consequentie van dit voorstel is alleen dat Bur- j
gemeester en Wethouders het recht krijgen, om aan
dergelijke menschen toestemming te geven een 100 a
200 M2. grond te hebben, waarvan zij echter geen
vruchten mogen verkoopen. Meer niet. Als de Raad nu
zegt: wij willen deze wijziging niet, wij willen het arti- j
kei houden, zooals het is, dan schreit spreker daar niet
om. Dan vindt hij dit best, maar dan moet men zich
ook op het andere niet gaan beroepen, als spreker straks
het artikel streng gaat toepassen. Meer zal hij er nu
niet van zeggen.
De heer Oosterhoff heeft met groot genoegen dit
voorstel van Burgemeester en Wethouders gezien en
zal van ganscher harte zijn stem daarvóór uitbrengen.
Dit zal ook niet verwondering wekken, omdat spreker
indertijd steeds het denkbeeld heeft voorgestaan, dat
men geen beslag moet leggen op den vrijen tijd van
den werkman. Het stemmen vóór het voorstel wordt
spreker echter wel wat moeilijk gemaakt door het prae-
advies zelve, n.l. door de motieven welke Burgemeester
en Wethouders aanvoeren. Spreker is het met de tegen
standers van deze bepaling volkomen eens dat het niet
opgaat een bepaling te veranderen, omdat zij niet wordt
toegepast, terwijl men toch het beginsel volkomen juist
acht. Dat is wel een uiterst zwak standpunt, omdat dan j
de vraag rijst of de verbodsbepaling van de wijziging
voor hen, die de toestemming niet krijgen, wel is te
handhaven. Hij ziet niet in dat de handhaving van het
artikel gemakkelijker wordt, doordat men de toestem-
I ming wel aan enkelen zal geven. Dit argument acht hij
dan ook uiterst zwak. Wanneer hij voor het voorstel
stemt, dan is dit, omdat hij in beginsel er tegen is om
de vrijheid van den werkman buiten zijn diensturen aan
banden te leggen. Om niet te worden misverstaan wil
spreker hieraan toevoegen dat hij volkomen instemt met
de woorden van den heer Lautenbach; het is zeker af
te keuren, dat een gemeentewerkman steeds maar tracht
meer te verdienen, terwijl men toch gerust kan verkla
ren dat hij een goede verdienste heeft en dat hij op die
manier vaak concurrentie aandoet aan de arme stum-
perds, die slechts een enkele maal een kleinigheid ver
dienen. Maar dit is toch niet iets wat vanwege de
gemeente door een verbod verhinderd moet worden,
maar daarin moet met moreele middelen verbetering
worden gebracht. En dat ligt op den weg van de orga-
nisaties der vakvereenigingen. Spreker meent dat het
echter niet opgaat, omdat dit niet snel genoeg gaat, dat
de gemeente tegen den gemeentewerkman gaat zeggen:
we leggen beslag op Uw vrijen tijd. Dat de Raad gaat
zeggen dat hij er geen ander werk bij mag doen, vindt
spreker absoiuut onjuist. Hij zou dus in beginsel de
menschen geheel vrij willen laten en nu dan ook een
algemeen verbod zal gelden, zou hij wel degelijk vrij
stelling mogelijk willen maken.
De heer Lautenbach meent dat even gemakkelijk als
men een gemeente-opzichter verbiedt, dat hij zal
bouwen of plannen maken voor particulieren, men den
gemeentewerkman kan verbieden, na zijn 8 uur te heb
ben gewerkt, voor anderen te werken. In de eerste plaats
is dit noodig, omdat het uit moet zijn met de beun
hazerij, in de tweede plaats, omdat aan anderen het
leven hoe langer hoe moeilijker wordt gemaakt en in
de derde plaats, omdat het een feit is dat de directeur
van de gasfabriek indertijd heeft gezegd: een groot deel
van de stokers is bek-af als zij op het werk komen. Dan
vraagt spreker of zooiets hier in het gemeentelijke be
drijfsleven mag worden toegelaten, als men weet dat
de gemeente personen in dienst heeft, die het geld van
de gemeente gebruiken om frisch te blijven, om straks
bij particulieren anderen het gras voor de voeten weg
te maaien.
De heer Visser wil in de eerste plaats den heer
Schaafsma meedeelen, dat het absoluut zijn bedoeling
niet is geweest een partij-aanval te doen. Dat meent
de heer Schaafsma wel, nu spreker hem zijn houding
in dezen verwijt zegt de heer Schaafsma: nu doe je
een partij-aanval. Dat is echter absoluut sprekers bedoe
ling niet geweest. Dit is een zaak, die, naar sprekers
meening, vrij van alle politieke tendenzen kan worden
behandeld. De heer Schaafsma zegt wel: ga naar Den
Haag naar den minister en ga daar Uw beklag indienen,
maar spreker meent dat er toch wel eenig verschil is
tusschen hier en Den Haag. Daar is een principieel
verschil. Als de minister toestemming heeft gegeven
tot een langeren arbeidsdag dan van 8 uur, dan heeft
hij dat gedaan op grond van de concurrentie-mogelijk-
heid van de bedrijven. Als in Duischlar.d in de metaal
industrie per week een loon wordt betaald van 300
mark, dan is dit, in aanmerking genomen de gelds
waarde, in verband met Leeuwarden
De Voorzitter verzoekt den heer Visser daar niet op
in te gaan, maar bij het in bespreking zijnde punt te
blijven.
De heer Visser wou het verschil tusschen deze en die
kwestie aantoonen, om zich dan daarop te beroepen
als hij zegt dat er geen verband tusschen die kwesties
bestaat. Al betaalt men hier 35 gulden, dan kan men
hier niet concurreeren en er komt slapte in de be
drijven. Die is er al, de gevallen zijn al aanwezig. Op
deze motieven wilde spreker zich beroepen.
Wat we hier hebben is een saboteeren van den
8-urigen arbeidsdag, waarbij de gemeente het voor
beeld zal geven. Dat is de tendenz, die hier op den
voorgrond ligt. De overheid heeft echter bepaald dat
de 8-urige arbeidsdag moet worden ingevoerd men
eischt dat voor de particuliere bedrijven en nu moet de
gemeente ook trachten, die wet te handhaven. De ge
meente vraagt toch van de menschen ook hun volle
arbeidsprestatie. Het argument van die volkstuintjes is
een kleinigheid spreker gelooft niet dat de wethouder
daar gelukkig mee is geweest. Daar gaat het ten slotte
niet om; het gaat over andere dingen dan om het be
werken van enkele vierkante meters grond. Dat is op
zichzelf zoo erg niet, maar het gaat hier om de princi-
pieele kwestie. Wanneer het college zich de vrijheid
wil veroorloven om den gemeentewerklieden het voor
recht te geven, te arbeiden na hun vastgestelde dagtaak,
dan breekt het met een bepaald principe. Die vrijheid
acht spreker een gevaar, 't welk tot bevoorrechting aan
leiding zal geven. Er zijn zoo gemakkelijk gronden aan