98 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 29 Maart 1921. den der vereeniging „Volksonderwijs", houdende ver zoek om het raadsbesluit, waarbij gemeenteschool no. 3 ook voor jongens toegankelijk wordt gesteld, in te trekken. 4. Aanbeveling voor de benoeming van een lid der comissie voor hel gemeentelijk dakloozentehuis, wegens periodieke aftreding van den heer H. Tiemersina: a. H. Tiemersma, aftredend lid; b. B. Molenaar. 5. Voordracht voor de benoeming van een onder wijzer aan gemeenteschool no. 6, vacature G. A. de Vries: 1. C. L. Verbeeke, tijdelijk onderwijzer aan gemeen teschool no. 6 te Leeuwarden; 2. W. J. Banis, onderwijzer te Rijssen; 3. J. van Kuik, tijdelijk onderwijzer aan gemeente- schooi no. 13 te Leeuwarden. De punten sub 15 hebben ter visie gelegen om nog heden te worden behandeld. 6. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om voor de vervanging der keibestrating van de Langepijp en de Brol door kleinpflaster hun een crediet te ver- leenen. Zal in een volgende vergadering worden behandeld. 7. Alsvoren om aan H. M. de Koningin met toepas sing van paragraaf 111 der wet van 30 December 1920 (Staatsblad no. 923), te verzoeken de bevoegdheid te verleenen dat de plaatselijke inkomstenbelasting voor 5 jaren alhier door de gemeentelijke administratie worde geheven. Wordt gedrukt als bijlage tot het raadsverslag en bij de leden rondgezonden om te zijner tijd te worden behandeld. 8. Alsvorens tot nadere aanwijzing van den staat van perceelen, die onder het gemeentelijk grondbedrijf vallen, met vermelding van het bedrag der gemeente lijke schuld, dat daarop geacht moet worden te rusten in verband met den aankoop van gronden aan den weg Achter de Hoven en aan den Groningerstraatweg en het Kalverdijkje. Zal in een volgende vergadering worden behandeld. 9. Alsvorens tot wijziging der verordening op de gemeentelijke bewaarscholen (gemeentebladen 1916 no. 18, 1918 no. 32 en 1919 no. 53). Wordt gedrukt als bijlage tot het raadsverslag en bij de leden rondgezonden om te zijner tijd te worden behandeld. 10. Alsvoren om bij den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen vrijstelling te vragen van het bepaalde bij artikel 27. 4e lid, der Lager Onderwijs wet. 11. Prae-advies op het adres van P. J. Talsma alhier om ontheffing van de verplichting tot den aanleg van een straat van den weg Achter de Hoven tot aan zijn fabriek aldaar, plaatselijk gekwoteerd no. 116ft/s. 12. Alsvoren op de adressen van J. Zantinge en L. Wijnia houdende beroep tegen de besluiten van Burgemeester en Wethouders inzake afschrijving van plaatselijke directe belasting naar het inkomen. 13. Alsvoren op het adres van de vereeniging open bare leeszaal en bibliotheek om garantie te verleenen voor de betaling der kooppenningen enz. van het nieuw gekochte gebouw aan de Tweebaksmarkt. De punten sub 1013 zulen in een volgende verga dering worden behandeld. V. Wordt overgegaan to behandeling van de voor heden op den oproepingsbrief vermelde punten. 1 (Agenda no. 2). Benoeming van een onderwijzer aan gemeenteschool no. 6, vacature G. A. de Vries. De beraadslagingen worden geopend. De heer Zandstra vraagt niet zoozeer het woord naar aanleiding van deze benoeming maar naar aanleiding van een van de stukken, die hierbij ter inzage hebben gelegen, n.l. het schrijven van den inspecteur van hel lager onderwijs. Daarin staat: „Wat de tweede vacature aan school no. 6 en die aan school no. 13 betreft, geef ik U in overweging met de voorziening hierin door benoeming van een onderwijzer te wachten tot beslist is, of aan den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen ontheffing gevraagd zal worden van de verplichting volgens artikel 27, lid 4, der wet op het lager onder wijs van 1920, en indien dat geschiedt, tot de be slissing op dit verzoek door den Minister genomen is. Tot zoolang zullen de heeren De Vries en Van der Schaaf het onderwijs in de betrokken klassen op zich kunnen nemen." Nu is sprekers vraag: wie moet beoordeelen of aan zoo'n school de noodzaak bestaat, dat er ontheffing wordt verleend van de verplichting, dat het hoofd voor de klas moet staan en wie moet de vraag tot die ont heffing indienen? Spreker heeft de wet er op nagezien, maar deze maakt hem niets wijzer. De Voorzitter: Die ontheffing moet worden verleend door den Minister van Onderwijs, Kunsten en Weten schappen, den Onderwijsraad gehoord. Er staat uitdruk kelijk in artikel 2'7, 4e lid: „Van deze verplichting kan Onze Afinister, den Onderwijsraad gehoord, in bijzon dere gevallen vrijstelling verleenen." Dat is dus de I Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Dit als beantwoording van de eerste vraag. De heer Zandstra: Dan hebt U mijn eerste vraag niet begrepen. Ik heb niet gevraagd wie de ontheffing moet verleenen, maar wie beoordeelt of de noodzakelijkheid van een aanvraag tot ontheffing aanwezig is. De Voorzitter meende dat de heer Zandstra twee vragen deed, waarvan de eerste was, wie de vrijstelling verleent. Dat doet de minister. De tweede vraag was: wie moet het vragen. Dit is echter in de lager onderwijs wet nergens genoemd. Artikel 126 der gemeentewet zegt wel spreker zal het even precies citeeren „Wanneer ter uitvoering van wetten, van algemeene maatregelen van bestuur, van Onze daartoe betrek kelijke bevelen, en van provinciale reglementen en verordeningen door het gemeentebestuur moet wor den medegewerkt, geschiedt dit door Burgemeestei en Wethouders." Volgens artikel 126 der gemeentewet is dus wel de uitvoering van een wet of algemeenen maatregel van bestuur opgedragen aan Burgemeester en Wethouders. In het college is dit ook besproken, maar Burgemeester en Wethouders waren van oordeel dat artikel 126 hier niet van toepassing is, zoodat volgens hun meening de beoordeeling van de aanvraag tot ontheffing aan den Raad is. De heer Zandstra dacht dit ook, omdat ook in ver band daarmee de financieele zaak in de gemeente er ten nauwste bij betrokken is. De Voorzitter: De kwestie is deze, dat de minister de vrijstelling moet verleenen en dat, naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders, de Raad ontheffing moet vragen. Doch dit heeft niet zooveel met deze vacature te maken. De heer Zandstra: Dat weet ik wel, maar wel met de volgende vacatures. De beraadslagingen worden gesloten. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag '29 Maart 1921. j Wordt benoemd met 22 stemmen C. L. Verbeke, tijdelijk onderwijzer aan gemeenteschool no. 6. Op W. J. Banis is 1 stem uitgebracht. 2 (Agenda no. 3). Benoeming van een lid der Commissie voor het gemeentelijk tehuis voor dakloozen, wegens periodieke aftreding van den heer H. Tiemersma. Wordt benoemd de heer H. Tiemersma met 21 stemmen. Op den heer B. Molenaar zijn 2 stemmen uitgebracht. 3 (Agenda no. 4). Nader voorstel van Burge meester en Wethouders omtrent het plan tot reorgani satie van het lager onderwijs in verband met de invoering der Lager Onderwijswet 1920 enz. Dit voorstel is opgenomen in het verslag der verga dering van 1 Maart (Raadshandelingen 1921, bladz. 67) De beraadslagingen worden geopend. De heer De Boer wou graag even een vraag doen omtrent het nader voorstel. We hebben hier indertijd dil voorstel gehad en de bedoeling daarvan zal wel zijn het beschikbaar stellen van school 12 voor H. B. S. Maar op dat voorstel is gevolgd de vergadering met de vakorganisaties in het stadhuis. Nu had spreker ver wacht dat er van den kant van Burgemeester en Wet houders een verdediging was gekomen ten opzichte van de bezwaren, welke in die vergadering zijn gehoord. Ook had spreker verwacht dat er ten opzichte van de voorstellen, op de vergadering naar voren gebracht, een stuk zou zijn gekomen van de schoolcommissie, die toch onder den tegenwoordigen gang van zaken de verdeeling van de kinderen over de scholen heeft of zij ook verwacht dat met de bestaande schoolruimte de verdeeling van de leerlingen over de scholen mogelijk zal zijn, of zij ook verwacht dat het aantal kinderen in belangrijke mate zal toenemen en dergelijke. Men doet nu eigenlijk zoo met de behandeling van dit eene punt een sprong in het duister. Het is natuurlijk zeer moeilijk om alles direct onder de oogen te zien, maar toch acht spreker het van groot belang, dat de Raad het geheele reorganisatieplan voor zich krijgt om dan te beoordeelen wat mogelijk is en wat niet. Het is nu best mogelijk dat de Raad een stap gaat doen, die hem rot het doen van volgende stappen zal binden en in dat opzicht acht spreker het dan ook gevaarlijk om op deze wijze te werk te gaan. Hij weet niet of Burge meester en Wethouders dat ook hebben gevoeld, maar spreker acht het in ieder geval een zeer ernstig bezwaar, dat op deze wijze de zaken worden behandeld. De heer Oosterhoff merkt op dat Burgemeester en Wethouders thans weer aan de orde stellen hun voorstel van 25 Januari, maar daarvan terug nemen punt c. Spreker begrijpt dat niet recht. Hij meent dat punt c eenvoudig een gevolg is van de andere punten. Wanneer de vergadering besluit dat school 12 zal worden be stemd voor 3-jarige H. B. S. en school 4 voor u. 1. on derwijs, dan spreekt het toch vanzelf dat de andere scholen bestemd blijven voor het openbaar lager onderwijs. Het is spreker daarom niet recht duidelijk waarom punt c is teruggenomen. De heer Schoonderinark (wethouder) gelooft dat de Raad, evenals in zijn vergadering van 25 Januari, de zaak veel te ingewikkeld neemt. Het voorstel van Bur gemeester en Wethouders was toch eigenlijk zoo een voudig mogelijk. De portée van de zaak is niets anders dan dat de voorbereidende scholen ter wille van het m. u. 1. o., het middelbaar en het gymnasiaal onderwijs georganiseerd worden en dat er als gevolg daarvan een andere distributie van leerlingen komt. Verder is er niets aan de orde. Er is niets aan de orde over ruimte van scholen, niets over de grootte der klassen, heele- maal niet. Er is niets anders gezegd dan om de m. u. 1. o. scholen te maken zooals de wet eischt en de lagere scholen aldus. Dat is de portée van de zaak. En nu de ruimte. Het is een groote fout in de rede neering, dat men het doet voorkomen alsof met school 12 een gedeelte aan de ruimte voor het lager onderwijs wordt onttrokken. Dat is een feit dat nietwaar is. Wat hebben we toch verleden jaar gedaan? I oen werd be hoefte gevoeld aan uitbreiding van de lokaal- of school ruimte, vooral met het oog op de behoefte van het m. u. 1. o. Men is toen voor een vraag gekomen, welke aldus is beantwoord. De vraag was: Wat is nu beter, een derde m. u. 1. o. school of een H. B. S.? en de Raad is tot de conclusie gekomen dat een H. B. S. beter was. Maar daardoor wordt het aantal leerlingen niet grooter. Het aantal leerlingen kan alleen grooter worden voor dat gedeelte wat betreft het handelsonderwijs. En dat is heel gering. Anders woreft het aantal leerlingen niet grooter. In plaats van naar een derde m. u. 1. o. school gaan de leerlingen nu naar een 3-jarige H. B. S. Die 3-jarige H. B. S. in school 12 zou men dus kunnen beschouwen als vervanging van het m. u. 1. o. Dan behoudt men toch dezelfde schoolruimte; de scholen 4 en 12 worden, wat het m. u. 1. o. betreft, onderge bracht in school 4, maar het aantal leerlingen wordt niet grooter. Daarover behoeft men zich dus niet on gerust te maken. Maar ja, als men nu al begint met te zeggen dat de klassen kleiner moeten worden dat is heelemaal nog niet besloten. Wel heeft deze of gene er de wenschelijkheid van betoogd en heeft een ander daar bezwaar tegen gemaakt, maar dat alles wordt door Burgemeester en Wethouders nog overwogen. De stap, die men nu doet, kan geen aanleiding geven dat de geschiedenis in de war zal loopen. Spreker heeft juist van 't begin af aan geredeneerd: Ik geloof dat, hoe meer hooi we op de vork nemen, hoe moeilijker de geschiedenis wordt. Hier gebeurt niets anders dan datvan de overgangsbepaling van den minister geen gebruik wordt gemaakt.»De minister geeft een tijdperk van 5 jaren, maar hier wordt voorgesteld de reorgani satie in één keer uit te voeren en enkel ter wille van het m. u. 1. o., het middelbaar en het gymnasiaal onderwijs. Dan heeft men in den loop van dat jaar ervaring op gedaan omtrent de distributie der leerlingen. Het zal toch wel niet het plan van den Raad zijn om alle scholen door elkaar te gooien, maar om een en ander geleidelijk te doen. We hebben hier dus, als de Raad heden be sluit overeenkomstig het voorstel van het college, ge wone lagere scholen, waarvoor één uniform leerplan zal worden ontworpen en waarbij de leerlingen over de beschikbare ruimte zullen worden verdeeld en we hebben m. u. 1. o., n.l. de kopstukken van de m. u. o. scholen 12 en 4 vereenigd in school 4. In school 12 komt dan de 3-jarige H. B. S. Spreker ziet heelemaal niet in dat daardoor het aantal leerlingen grooter zal worden. En als dat aantal niet wordt vergroot, dan hebben we een winst, niet, zooals zijns inziens verkeerd wordt geredeneerd, van de meerdere ruimte van school 14 met" 14 lokalen min de lokalen die van school 12 af gaan door de H. B. S., maar dan hebben we een ruimte van 14 lokalen meer voor hetzelfde aantal leerlingen. Stel dat dit aantal 5000 is, dan blijft dat 5000, maar dan heeft men er een gebouw van 14 lokalen bij ge kregen. En dan hangt het verder maar af van de distri butie. Ten aanzien van wat de heer De Boer zegt, om de schoolcommissie te vragen of de distribueering kan, zegt spreker, dat men dit wel kan doen, maar dat men dan over 3 jaar nog niet klaar is, als men daarnaar nog eens weer een onderzoek moet instellen. De school commissie distribueert en zij heeft spreker reeds bij

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1921 | | pagina 2