Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 29 Maart 1921.
burgerscholen. Dat is in elk geval een betere progressie
dan die, welke in dit ontwerp tot uiting komt.
De Voorzitter hoort dat de heer De Boer er op zin
speelt, wat het principe is geweest, dat ten opzichte
van de progressie bij de heffingsverordening heeft
voorgezeten. Dit is echter een kwestie van de wijze,
waarop een of ander punt wordt opgezet en over het
waarom van zoo'n opzet is verbazend moeilijk te spre
ken. Toen de heer De Boer een tastbaar voorbeeld
aanhaalde, als de progressie, welke door den minister
is voorgeschreven ten aanzien van de rijks-hoogere-
burgerscholen, werd het mogelijk, die 2 stukken te ver
gelijken. Waarom, zooals in de ontwerp-verordening
is omschreven, is opgehouden met schoolgeldheffing
bij een inkomen van 3300.en waarom dit b.v. niet
is gedaan bij 3800.is een kwestie waar men lang
en breed over kan praten; de een zegt dat tot 3300.
niet moet worden betaald en de ander tot 3800.
In 't algemeen is vergelijking echter slechts mogelijk,
wanneer men twee schalen naast elkaar ligt en toen de
heer De Boer de schaal van den minister dan ook aan
voerde ten aanzien van de H. B. S. werd die vergelij
king mogelijk gemaakt.
De Raad zal nu maar moeten besluiten of het punt
zal worden aangehouden of niet. Burgemeester en
Wethouders meenden dat het wel kon worden behan
deld. Ook meende het college dat de Raad thans wel
een oordeel kon vellen over de kwestie van de studie
beurzen. Burgemeester en Wethouders kunnen hun
prae-advies ten aanzien van de studiebeurzen nu wel
in een ander nummer en op een ander stukje papier
laten drukken, maar daar valt niet veel meer over te
zeggen. De Raad moet nu verder maar beoordeelen of
hij de zaak wil aanhouden of niet.
De heer Zandstra: Als ik van Burgemeester en Wet
houders geen toezegging krijg dat Burgemeester en
Wethouders alsnog bereid zijn een apart prae-advies
te geven op ons voorstel tot" het verleenen van studie
beurzen, dan zal ik zoo vrij zijn ons voorstel in te
trekken. Bij een latere gelegenheid zullen wij dat dan
echter opnieuw indienen, met een groote toelichting
er bij.
De Voorzitter: U trekt dus Uw voorstel in?
De heer Zandstra: Ja, met deze belofte, dat wij het
weer opnieuw bij de begrooting zullen indienen.
De Voorzitter wil het voorstel van Burgemeester en
Wethouders in stemming brengen.
De heer De Boer merkt op, dat hij toch heeft voor
gesteld om het aan te houden.
De Voorzitter: U hebt alleen gevraagd of Burge
meester en Wethouders het willen aanhouden.
De heer De Boer: Dan stel ik voor de verordeningen
aan te houden.
De Voorzitter: Wordt dit voorstel ondersteund?
Dit blijkt het geval te zijn.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel-De Boer wordt met 19 tegen 4 stemmen
aangenomen, zoodat het voorstel van Burgemeester en
Wethouders wordt aangehouden.
Vóór stemmen: de heeren Lautenbach, Visser, Tie-
mersma, Dijstra, Van der Werff, Fransen, Oosterhoff,
De Boer, Dijkstra, Postma, Collet, Schaafsma, mevrouw
BesuijenLindeboom, de heeren Zandsra, Van Weide
ren baron Rengers, O. F. de Vries, Jansen, IJ. de Vries
en Molenaar.
Tegen stemmen: mevrouw BuismanBlok Wijbrandi
en de heeren Tulp, De Vos en Schoondermark.
6 (Agenda no. 6). a. Herstemming over het voorstel
Collet om niet te aanvaarden een bedrag van f2000.—
van een onbekende ontvangen;
b. voorzetting der behandeling van het voorstel van
Burgemeester en Wethouders betreffende de instelling
van een commissie van advies inzake het ziekenhuis-
vraagstuk en om in verband daormede de gemeente-
begrooting, dienst 1921, te wijzigen.
Aan de orde is punt a.
De Voorzitter kan den Raad vooraf mededeelen, dat
hedenochtend is ingekomen een schrijven van den heer
j. von Weyhrother, gedateerd 26 Maart 1921. Spreker
doet lecture van dit schrijven, waarin o. a. wordt te
kennen gegeven:
dat de schrijver kennis nam uit het verslag van de
Leeuwarder Courant van 16 Maart j.l. van het verhan
delde in de zitting van 15 Maart;
dat hij inderdaad de persoon is geweest, die door
bemiddeling van de Hanzebank te Tilburg 2000.—
deed overmaken;
dat er, blijkens voormeld raadsverslag, allerlei gis
singen zijn geweest, de meeste weinig vleiend voor zijn
karakter, waarom hij het gewenscht acht mede te deelen,
dat noch een poging tot omkooping, noch een verkie
zingsmanoeuvre, noch iets van dien aard achter zijn
daad moet worden gezocht;
dat hij tijdens zijn transactie met de gemeente het
optreden der beide wethouders bijzonder had leeren
waardeeren, waarom hij die waardeering meende te
mogen uiten op de wijze als hij deed, nadat bij een
persoonlijke aanbieding een geldgeschenk geweigerd
was;
dat, al moge hij hierbij een verkeerden weg hebben
ingeslagen, hij nimmer had kunnen vermoeden, dat zijn
daad aanleiding zou geven tot een appreciatie, zooals
hij in het raadsverslag mocht lezen.
De Voorzitter wil thans weer in stemming brengen
het voorstel van den heer Collet, om het geld voor de
gemeente niet aan te nemen.
De beraadslagingen worden heropend.
De heer De Vos wil een vraag doen. Als het voorstel-
Collet wordt aangenomen, is dan daarmee de bedoeling,
dat het geld aan den wethouder wordt teruggegeven?
De Voorzitter: De wethouders hebben het geld ter
beschikking van de gemeente gesteld om daarmee te
bekostigen de uitgaven van een commissie van advies
inzake het ziekenhuisvraagstuk. De heer Collet stelt
voor om dit geld niet te accepteeren. Als dat voorstel
wordt aangenomen, dan zegt de gemeente daarmee:
Dank U wel, behoud het maar.
De heer De Vos: En als het voorstel wordt verwor
pen, wordt dan aangenomen dat het geld zal worden
besteed voor het doel, waarvoor het bestemd is?
De Voorzitter: Als de Raad tot het instellen van die
commissie besluit wel. Als hij dat niet doet, dan zegt
de gemeente ook: Dank U zeer. Maar als de Raad be
sluit tot het instellen dier commissie dan wordt het
geld daarvoor besteed.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 29 Maart 1921. 107
De heer Schoondermark (wethouder) was de vorige
vergadering niet aanwezig, doch wenscht nu nog wel
een opmerking te maken. Als hij de zaak goed begrijpt,
dan wordt het geld de gemeente aangeboden door de
beide wethouders en nu is het de kwestie maar of de
Raad tegen de beide wethouders zal zeggen. Dank je,
houd het maar
De heer Dijkstra: Zoo is 't niet!
De heer Schoondermark (wethouder): Als 't zoo niet
is, dan is er geen reden om te zeggen: We willen 't niet
hebben. Ais von Weyrother er nog mee kwam dan
stond ik misschien op een ander standpunt, maar de
beide wethouders zijn twee fatsoenlijke lui.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel-Collet wordt verworpen met 13 tegen
10 stemmen.
Vóór stemmen: mevrouw BuismanBlok Wijbrandi,
de heeren Visser, Fransen, Oosterhoff, Postma, Collet,
mevrouw BesuijenLindeboom, de heeren Van Weide
ren baron Rengers, IJ. de Vries en Molenaar.
Tegen stemmen: de heeren Lautenbach, Tiemersma,
Dijstra, Van der Werff, Tulp, De Boer, Dijkstra,
Schaafsma, Zandstra, O. F. de Vries, Jansen, De Vos
en Schoondermark.
Aan de orde is punt b.
Dit voorstel is opgenomen in het verslag der verga
dering van 15 Maart (Raadshandelingen 1921 blz. 82).
De beraadslagingen worden geopend.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Is den vorigen
keer niet een voorstel ingekomen om het geld te be
stemmen voor een liefdadig doel?
De Voorzitter: Mij niet bekend.
De heer Tulp: Ik heb het voorstel niet schriftelijk
ingediend, maar het idee aan de hand gedaan om, als
het geld wordt geaccepteerd, het te bestemmen voor een
liefdadig doel.
De Voorzitter meent dat men thans de zaak zuiver
moet stellen. De wethouders hebben het geld niet ter
beschikking van de gemeente willen stellen met de be
doeling: Doe wat Uw hand het beste vindt om te doen,
maar de wethoudeis hebben gezegd dat het moet wor
den aangewend voor de commissie, die zal onderzoeken
hoe de geneeskundige dienst hier verbeterd kan worden.
Zij meenen dat op die manier aan het geld een goede
bestemming wordt gegeven, en bieden het daarvoor aan.
Nu kan deze wel zeggen: ik had het liever voer het
Diaconnessenhuis en gene: geef het liever aan den
Armenraad, terwijl nog een ander het misschien voor
Sint-Nicolaas zou willen besteden, maar daarover dient
nu eigenlijk niet meer te worden gesproken.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
met algemeene stemmen aangenomen.
7 (Agenda no. 7). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot het verleenen van een subsidie aan
de vereeniging Pro-Juventute in het arrondissement
Leeuwarden, over het jaar 1921.
Dit voorstel luidt als volgt:
Den 20 November 1920 werd door de Vereeniging
ro Juveniute in het arrondissement Leeuwarden'
gevestigd te Leeuwarden, tot U het verzoek gericht om
Uaar over het jaar 1921 in het genot te stellen van een
subsidie.
Op de ontwerp-begrooting der ontvangsten en uit
gaven dezer gemeente voor den dienst 1921 was voor
dit doel een post geraamd van 150.
^eze post werd bij de behandeling der begrooting in
den Raad pro-memorie uitgetrokken. Het bedrag werd
gereserveerd onder den post voor onvoorziene uitgaven,
omdat het advies van den Armentaad alhier, op dit
verzoek nog niet was ingekomen.
Nu dit advies den 23 Februari 1921 ons is geworden
en daarbij geadviseerd wordt aan de vereeniging „Pro
juventute" haar verzoek toe te staan, stellen wij U voor
aan voornoemde vereeniging voor het jaar 1921 een
subsidie te verleenen van 150.
Een nadere motiveering van dit voorstel achten wij
overbodig, omdat bij de primitieve begrooting voor dit
doel bereids 150.is gereserveerd.
Wij geven U in overweging te besluiten overeenkom
stig het onderstaand ontwerp.
ONTWERP.
De Raad der gemeente Leeuwarden;
Gezien het verzoek van het bestuur der vereeniging
„Pro Juventute in het arrondissement Leeuwarden",
gevestigd te Leeuwarden, d.d. 20 November 1920, om
over het dienstjaar 1921 van de gemeente een subsidie
te mogen ontvangen;
Overwegende, dat de uitgaven der instelling blijkens
overgelegde rekening en verantwoording over 1919
zoodanig zijn gestegen, dat zij de ontvangsten met
137.92]/2 te boven gaan;
dat de begrooting voor het dienstjaar 1921 sluit met
een nadeelig saldo van 873.11, w.o. is opgenomen
het tekort van het dienstjaar 1920 ad 157.61
dat de meerdere uitgaven, geraamd voor 1921, zijn
toe te schrijven aan eene verhooging van den post reis-,
verblijf- en administratiekosten van den ambtenaar
voor de kinderwetten en aan kosten, voortvloeiende uit
de gebleken noodzakelijkheid tot het hebben van een
eigen „bureau", waar de jeugdige personen kunnen
worden ontvangen;
dat het ontvangen van de jeugdige personen in eene
particuliere woning, alwaar de ambtenaar voor de kin
derwetten is gehuisvest, bezwaarlijk langer kan worden
bestendigd;
dat niettegenstaande door de leden en begunstigers
van de vereeniging op redelijke wijze is en wordt bijge
dragen, terwijl het bestuur heeft gedaan en blijft doen,
wat in zijn vermogen is om die bijdragen te doen toe
nemen, de inkomsten geen gelijken tred houden met de
uitgaven, doch door de laatste worden overtroffen;
dat het bestuur voorts overeenkomstig den aard en
de bestemming der instelling aan zijn verplichting naar
vermogen voldoet en van de bevoegdheid tot vertegen
woordiging in den Armenraad gebruik heeft gemaakt;
dat, wanneer geen subsidie wordt verleend, het be
stuur niet meer op doeltreffende wijze aan het doel en
in de werkzaamheid van de vereeniging zal kunnen
voorzien;
dat het daarom, in verband met het feit, dat de ver
eeniging van algemeen nut is, wenschelijk moet worden
geacht een subsidie voor 1921 toe te staan van 15Ü.
dat hierdoor evenwel niet het volle tekort op den
dienst 1921 wordt gedekt, doch dat aangenomen mag
worden, dat het gemeentebelang in deze niet verder
reikt;
Gelet op artikel 14 der Armenwet en het advies van
den Armenraad in deze gemeente d.d. 23 Februari 1921,
no. 1784;