112 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 29 Maart 1921.
nader te motiveeren, zou spreker op deze vraag eerst
gaarne een nader antwoord willen hebben.
De heer Jansen zegt dat het eerste deel van bijlage
15 ook hem eenigszins heeft gefrappeerd, vooral toen
Burgemeester en Wethouders verwezen naar Hande
lingen 1919, bladz. 133. Toen kwam spreker onwille
keurig tot de conclusie dat deze sociaal-democratische
wethouder, die voorzitter is van de commissie voor
georganiseerd overleg, wil begraven dat, waarvan zijn
partijgenoot de heer Terpstra den grondslag heeft ge
legd en wat deze met hand en tand heeft verdedigd.
Spreker wenscht de argumentatie van den heer Terpstra
niet over te nemen, omdat deze spreekt van een niet
begrijpen van de arbeiders van den korteren arbeidsdag
enz. Maar toch heeft ook de heer Schaafsma gestemd
voor het amendement-Terpstra, hetwelk juist bedoelde
het in het leven roepen van dit artikel, waarvan thans
de commissie en de wethouder het tegenovergestelde
verlangen. Spreker gelooft dat men nog op het stand
punt moet staan als in 1919, zij het dan ook eenigs
zins anders geargumenteerd dan door den heer Terp
stra. Hij gelooft, dat bij den achturigen arbeidsdag,
dien wij nu gelukkig hebben, de vrije tijd door de
arbeiders niet benut moet worden door in dienst van
anderen te arbeiden. Spreker weet wel, dat Burge
meester en Wethouders komen met het argument: het
gaat onder ons toezicht, wij moeten vergunning ver-
leenen maar als men eenmaal dien weg opgaat en a
zegt, zullen b en c moeten volgen en dan krijgt men
weer een volslagen anarchie op dit gebied. Spreker
meent dat het loon van een arbeider bij den achturigen
arbeidsdag van dien aard moet zijn, dat hij voor zijn
geheele gezin kan zorgen en dat men nooit mag toestaan
dat hij zijn vrijen tijd benut om in dienst van anderen
te werken, zelfs niet om er in uitzonderingsgevallen
iets bij te verdienen. Daarom wil spreker verklaren dat
hij staat op het standpunt van Handelingen 1919 bladz.
133, waarnaar door het college wordt verwezen, en dat
hij zal stemmen tegen dit gedeelte van de verordening
tot wijziging van het werkliedenreglement.
De heer Schaafsma (wethouder) wil beginnen met
den laatsten spreker te beantwoorden. Deze is zoo
vriendelijk geweest een vergelijking te maken tusschen
wat op het oogenblik door het college van Burgemeester
en Wethouders en den voorzitter van de commissie voor
georganiseerd overleg, die overigens wethouder van de
Bedrijven is, is voorgesteld en wat door den wethouder
van de Bedrijven in 1919 bij de behandeling van het
werkliedenreglement in den Raad is gedaan. Hoe stond
nu de geschiedenis? In 1919 stond de geschiedenis zoo,
dat in het oude werkliedenreglement was opgenomen
een bepaling, die Burgemeester en Wethouders nu
voorstellen er weer in te brengen en dat toen van de
zijde van de sociaal-democratische raadsfractie een
voorstel is gekomen, ingediend door den heer Terpstra,
dat het werken voor anderen met toestemming van
Burgemeester en Wethouders wilde verbieden. Toen
tertijd is dit voorstel gedaan, omdat men de overtuiging
had, dat het werken voor anderen regel was, de bepa
ling is toen niet gehandhaafd dat er niet gewerkt mocht
worden zonder toestemming en het werken voor ande
ren had zulke afmetingen aangenomen, dat het alle
perken te buiten ging. Er is getracht hierin verbetering
te brengen, er is een voorstel ingediend en aangenomen,
waarvan de straffe kant is, dat het een absoluut verbod
is.
Hebben we nu een verordening dan moet die worden
toegepast, of men moet ze niet hebben. Wanneer er
iets in staat, dat niet wordt toegepast, als werkelijk
blijkt en hier komt spreker ook bij den heer Mole
naar als blijkt, dat er zoodanige overtredingen zijn,
dat ci~en:ijk een goede handhaving van het artikel niet
mogelijk is, zonder dat men een rist van menschen zou
moeten ontslaan en zonder groote onbillijkheden te
begaan, wanneer zoo'n bepaling er in is, dan moet men
een van beiden doen: öf het reglement wijzigen, öf de
straf toepassen en het artikel handhaven. Nu is het
juist de voorzitter van georganiseerd overleg en de
wethouder van de Bedrijven, die alle moeite heeft ge
had om de bepaling uit te voeren. Hij heeft hier in de
eerste plaats naar getracht, doch er eenigszins de hand
mee gelicht in den crisis-tijd. Volgens deze bepaling
toch mag geen enkele gemeente-werkman 100 M2.
grond hebben. Spreker heeft daar nu eenigszins de hand
mee gelicht, omdat hij meende dat vooral in den distri
butietij d verschillende menschen wel een oogenblik van
hun vrijen tijd mochten geven om te trachten iets voor
hun levensonderhoud te winnen. Na die dagen is spre
ker echter bij de directeuren gekomen en heeft hij
gezegd: her moet uit zijn. Spreker heeft toen verschil
lende menschen bij zich gehad, die er op kwamen aan
dringen om een gedeelte van hun vrijen tijd te mogen
besteden om een nutstuintje van 100 M2. te bewerken
t De heer Dijkstra: Niets op tegen.
De heer Schaafsma (wethouder): Niets op tegen,
zegt de heer Dijkstra. Dat had ik ook niet. Maar toen
kwam de rest. Als spreker toestemming gaf aan iemand,
die slechts een huishouding had van man en vrouw,
om een tuintje van 100 M2. te mogen hebben, kreeg hij
dadelijk iemand bij zich het is heusch gebeurd
die een groote huishouding had met 6 kinderen en die
het onbilijk vond, dat hij ook maar 100 M2. mocht
hebben, omdat hij veel meer noodig was dan man en
vrouw, die slechts samen zijn. Dat was al een moeilijke
kwestie, die opgelost moest worden. En daarbij werd
het artikel moeilijk te handhaven.
Spreker wil wel eerlijk bekennen dat hij het is ge
weest, die de zaak bij Burgemeester en Wethouders en
in de commissie voor georganiseerd overleg aanhangig
heeft gemaakt. Burgemeester en Wethouders stellen
nu voor de redactie te maken, zooals door de commissie
voor georganiseerd overleg is voorgesteld. Daarbij staat
dan voorop, dat het oude artikel 20 regel is, dat er,
als er geen toestemming wordt gegeven, niets anders
mag worden gedaan. Spreker wil hier van deze plaats
zeggen dat, als er een billijke vraag wordt gedaan,
toestemming zal worden gegeven, doch wanneer men
het later doet zonder toestemming, dat er dan ook zeer
zeker straf zal volgen. Spreker staat nog altijd op zijn
standpunt van 1919 dat het goed is, wanneer er een
goed loon en een goede arbeidstijd wordt gegeven, dat
het onmogelijk wordt gemaakt om oneerlijk concurrentie
aan de mede-arbeiders aan te doen. Maar het is ook
onmogelijk daarvoor de straffe lijn te volgen, die op 't
oogenblik in 't werkliedenreglement is vastgelegd.
De heer Jansen had een slapper verdediging, als door
den wethouder van de Bedrijven naar voren is gebracht,
niet kunnen verwachten. Spreker gelooft dat de wet
houder zelf overtuigd is, dat het niet goed is, wat hij
gaat doen, maar dat hij zich hiermee tracht te redden.
Daar zit de fout. Wanneer de wethouder van de Bedrij
ven zegt dat men den ouden toestand terug zal laten
keeren, dan weten we wel dat met dien ouden toestand
ook zooveel onbillijkheden en wanordelijkheden terug
keeren. Spreker meent dat daaraan wel gedacht mag
worden. Als de wethouder zegt dat men een verordening
moet handhaven of ze wijzigen, wanneer men ze niet
kan handhaven, dan zegt spreker: Wij hebben veror
deningen, die gehandhaafd moeten worden, maar als
U daarmee de hand gaat lichten en een keer de hand
over 't hart gaat strijken, als U voor een man en vrouw,
die slechts samen een huishouding hebben, het bewer
ken van 100 M2. grond toestaat, maar bij man en vrouw
met zes kinderen de hand over 't hart gaat strijken, dan
spreekt het vanzelf dat dit tot wanordelijkheden moet
leiden. Als de wethouder 't eene oogenblik vrijstelling
geeft voor een huishouding van 2 personen, maar daarna
een nog grooter vrijstelling aan een huishouding van 2
personen met 6 kinderen, dan zullen daar groote wanor
delijkheden uit moeten ontstaan. Als de wethouder
tegemoet wil komen aan de groote gezinnen, dan wil
spreker daar bij een andere gelegenheid wel op terug
komen, dan is daarvoor wel een andere remedie, maar
dan is dit niet de aangewezen weg. Ook aan den man
met het groote gezin komt de 8-urige arbeidsdag toe.
Ten slotte zal deze voorgestelde bepaling tot onrecht
matige bevoorrechting aanleiding kunnen geven, waar
spreker tegen op wil komen. Als Burgemeester en Wet
houders de macht krijgen om deze of gene toe te staan
te werken bij derden, dan kan men weer een toestand
krijgen van bevoorrechting. Spreker gelooft dat een
dergelijke toestand ook onder het gemeente-personeel
niet gewenscht moet worden. Spreker gelooft dan ook
dat deze toestand nu niet weer door Burgemeester en
Wethouders en door den wethouder van de Bedrijven
naar voren moet worden gebracht. De consequente
weg lijkt hem dat ook de sociaal-democraten thans in
1921 op hun standpunt van 1919 blijven staan, dus op
het handhaven der bestaande verordening.
De heer Tulp: Als ik de zaak goed begrijp, dan is
het de heer Schaafsma, die voorstelt om in sommige
gevallen verlof te geven om er op een of andere manier
wat bij te verdienen, nietwaar?
De heer Schaafsma (wethouder): Ja, in sommige
gevallen.
De heer Tulp: Dus onze sociaal-democratische wet
houder, die zoo gevochten heeft voor den 8-urigen
werkdag, is een van de eersten, die erkennen, dat het
in de practijk niet kan. Er wordt altijd over gesproken
dat het kapitalisme en de bourgeoisie voor een logische
redeneering niet vatbaar is, omdat deze wel eens een
aanval op den 8-urigen arbeidsdag waagden. Maar hier
hebben we nu al de rooie logica. Men moet niet altijd
schelden op het kapitalisme en op de bourgeoisie. In
't algemeen leert men, als men zelf achter de regeerings-
tafel zit, meer met de practijk rekening houden en in
't algemeen plaatst ons de practijk voor groote moeilijk
heden.
Wat de zaak zelve betreft, deze is mij sympathiek.
Als men er nog wat bij wil verdienen, laat men zijn
gang gaan. Ik ga wel graag met het yoorstel mee.
De heer Visser wil met een enkel woord iets aanvoe
ren tegen het betoog van den heer Schaafsma. Spreker
meent gehoord te hebben dat de heer Schaafsma naar
voren bracht dat er is voorgeschreven dat er geen arbeid
na de geregelde dagtaak mag worden verricht en
dat men nu dit besluit gaat saboteeren, omdat zoo
moeilijk de hand er aan te houden is. Op grond daarvan,
zegt de heer Schaafsma, ontstaan tal van moeilijkheden
en aan de hand daarvan komt hij nu met het voorstel
om met deze regeling de hand te lichten. Zoo denkt
spreker er niet over; hij zou niet willen schipperen
omdat men het besluit saboteert. Als het besluit vast
staat, dan zijn de arbeiders na hun 8 uren arbeid uit
kracht van de wet gehoorzaamheid aan het besluit ver
schuldigd. Dit wenschte spreker in 't midden te brengen
tegen het betoog van den heer Schaafsma.
Verder sluit spreker zich aan bij den heer Tulp, waar
hij zich ook verwondert dat van de zijde van den heer
Schaafsma dit voorstel komt om wijziging aan te bren
gen in den 8-urigen arbeidsdag. Ten aanzien van de
uitvoering daarvan rijst bij spreker de vraag of dit nog
wel mag op grond van de wetsbepaling, dat de arbeids
dag 8 uren moet zijn. Als men dit eischt in het parti
culier bedrijf, dan moet de gemeente geen voorbeeld
stellen, dat daarvan wordt afgeweken. Dan brengt het
voorgestelde naar sprekers inzicht mede dat er een
zekere bevoorrechting kan plaats hebben. Zijns insziens
zal men, als men aan den een de gelegenheid geeft na
zijn dagtaak waarvoor men het recht heeft de volle
arbeidsprestatie te vragen nog anderen arbeid te
verrichten, ook aan anderen die gelegenheid moeten
geven. Zoodoende stelt men de deur open om aan een
ieder te zeggen: ga je gang maar.
De heer Lautenbach zal een heele korte opmerking
maken. De wethouder sprak van een terugkeeren tot
den ouden toestand, doch spreker denkt bij dien ouden
toestand aan een woord van onzen voormaligen direc
teur van de gasfabriek, die spreker eens mededeelde:
Een deel van de stokers is vermoeider wanneer ze op
het werk komen dan wanneer ze gaan, doordat ze op
allerlei wijzen in de gelegenheid zijn om bij den boer
aibeid te verrichten en door hun inhaligheid anderen
het gras voor de voeten wegmaaien. Moeten we nu
dien toestand weer hebben, dat Leeuwarden grooten-
deels wordt geëxploiteerd door de gemeentewerklieden,
die ten slotte toch ieder werk voor een prijsje doen, als
althans die geruchten daarvan waarheid bevatten? De
wethouder zegt we! dat het in 't algemeen zoo moeilijk
is om de overtreders te pakken te krijgen, maar spreker
acht dit een heel armzalig argument. Als de politie zoo
ging redeneeren: we laten den boel maar liggen, omdat
aile verordeningen zoo moeilijk zijn te handhaven, dan
zou 't hier in Leeuwarden een rare boel worden. De
wethouder moet dan ook zoo weinig mogelijk de hand
over 't hart strijken. De toestand is hier zoo, dat de
gemeentewerklieden een goed loon verdienen en dat het
alleen inhaligheid van hen is, dat zij werken bij derden
ten koste van anderen, vaak arme drommels, die heel
wat van hun kleiner salaris, waarmee zij het lang niet
brengen tot dat van de gemeente-werklieden, moeten
opbrengen voor het salaris der gemeente-werklieden.
Spieker weet wel, een opmerking maken en een besluit
uitvoeren is twee, maar hij weet ook, dat, als men een
beetje de hand licht met een besluit, de menschen daar,
net als stoute kinderen, misbruik van maken.
De heer Molenaar vindt de beantwoording van den
wethouder slap en gelooft dat hij juist heeft gerede
neerd, wanneer hij zeide dat de voorgestelde wijziging
voortkomt, niet, zooals in het prae-advies staat,
hieruit, dat het artikel door zijn gestrengheid moeilijk
is te handhaven, maar daaruit, dat het te slap
is gehandhaafd. Spreker zal niet ingaan op de
verschillende betoogen, die door de overzijde zijn
gehouden en welke hij voor een groot deel onder
schrijft. Wat de gedachtengang aangaat betreffende
de gemeente-werklieden, die na volbrachten arbeids
dag nog trachten anderen het gras voor de voeten
weg te maaien, staat spreker geheel aan de zijde
van hen, die dergelijke dingen ten sterkste afkeu
ren. Spreker heeft gemeend dit niet in eerste instantie
naar voren te hoeven brengen, omdat dit standpunt in
1919 al voldoende naar voren is gebracht. Maar het
is juist het slappe handhaven van het artikel geweest,
waardoor wij pas weer in de stad van verschillende
zijden de geruchten hebben kunnen hooren: Wat is het
weer een toestand, de gemeentewerklieden mogen dit
en dat doen. Deze geruchten moeten er ook toe hebben
geleid om het artikel gewijzigd te krijgen. Waar echter
bij deze strenge bepaling met de handhaving daarvan
al zoo ruim de hand is gelicht, daar is het spreker te
gevaarlijk om het artikel te wijzigen door het aan te
vullen met: „behoudens toestemming van Burgemeester
en Wethouders". Spreker zou tevens nog naar de andere
motieven willen vragen. Kunnen verschillende gemeente
werklieden er stelselmatig na hun dienst nog iets bij
verrichten? Dit blijkt niet uit de toelichting. Spreker