136 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 April 1921. terrein tusschen den Harlingerstraatweg en den Stien- serweg (bijlage no. 21). 3. Alsvoren om aan dezelfde een voorschot te ver- leenen in de kosten van straataanleg op terrein tusschen den Harlingerstraatweg en den Stienserweg (bijlage no. 24). De punten sub 13 hebben ter visie gelegen om nog heden te worden behandeld. 4. Alsvoren om, met behoud van eenige bepalingen, over te gaan tot intrekking van de verordening op de levering en den prijs van het gas en de electriciteit (gemeenteblad 1919 no. 45), enz. 5. Alsvoren tot overneming van een gedeelte van de Bleekerstraat, thans particulier eigendom. 6. Alsvoren om hun een crediet te verleenen voor de verbetering der bestrating van het Zuiderplein. 7. Alsvoren om aan H. van der Veen, alhier, een gedeelte bouwterrein aan de Fonteinstraat in erfpacht af te staan. 8. Alsvoren om van K. Nierineijer, alhier, in eigen dom over te nemen de stoep vóór zijn perceel Kelders no. 191. 9. Alsvoren tot goedkeuring van de rekening en verantwoording van den Armenraad, dienst 1920. De punten sub 49 zullen in een volgende verga dering worden behandeld. III. De Voorzitter kan den Raad nog meedeelen, dat ondertusschen van den heer L. Dijkstra een interpellatie is ingekomen, luidende als volgt: „Ondergeteekende verzoekt Burgemeester en Wet houders te mogen interpeileeren omtrent een even tueel op te richten zwem- en badinrichting, mede naar aanleiding van een in de bladen voorkomend bericht omtrent een onderzoek bij de schoolkinderen naar de behoefte eraan." Spreker stelt voor, om, als de Raad verlof geeft tot het houden der interpellatie, deze dan na afloop der agenda aan de orde te stellen. Dienovereenkomstig wordt besloten. IV. Wordt overgegaan tot behandeling van de voor heden op den oproepingsbrief vermelde punten. 1 (Agenda no. 2). Benoeming van een onderwijzer aan gemeenteschool no. 9, vacature A. Roders. Met algemeene stemmen wordt benoemd B. Rijpstra te Leeuwarden. 2 (Agenda no. 3). Rapport der Commissie, belast geweest met het onderzoek van den geloofsbrief van het nieuw benoemd lid, den heer J. Koopal. Het rapport der Commissie, bestaande uit de heeren Zandstra, Oosterhoff en Fransen, luidt als volgt: De ondergeteekenden, bij beschikking van den Voor zitter van den Raad der gemeente Leeuwarden d.d. 14 April 1921, no. 27 Verk. Gr. benoemd tot leden der commissie, in wier handen is gesteld de geloofsbrief van J. Koopal, die tot lid van den Raad is gekozen, ten fine van rapport, hebben de eer Uwe Vergadering te rapporteeren, dat zij den geloofsbrief en de daarbij overgelegde stukken in orde hebben bevonden, weshalve zij Uwe Vergadering adviseeren bovengenoemden persoon als lid van den Raad der gemeente Leeuwarden toe te laten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het advies der Commissie. 3 (Agenda no. 4). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot goedkeuring der rekening van de Kamer van Koophandel en Fabrieken over 1920. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 4 (Agenda no. 5). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot verhuring aan Mevr. de Wed. A. K. Wassenaar, geb. Jensma, van de villa „Baensein" voor het tijdvak van 12 Mei 1921—12 Mei 1924. Dit voorstel luidt als volgt: Ingevolge Uw besluit van 8 Januari 1918 no. 8r/16 werd de villa „Baensein", plaatselijk gekwoteerd Har lingerstraatweg no. 5 verhuurd aan Anne Klazes Was senaar alhier voor den tijd van ten hoogste 3 jaar, in gaande 12 Mei 1918, voor 550.— 's jaars. De huur loopt alzoo 12 Mei a.s. af. De huur is door het over lijden van den huurder overgegaan op de weduwe. Wij hebben deze in de gelegenheid gesteld de villa na genoemden datum opnieuw te huren. Voor eene woning als deze is de bestaande huursom, naai den tegen- woordigen huurstandaard veel te laag. De tegenwoordige gebruikster is dan ook genegen voor het vervolg 1000.per jaar te betalen. Wij meenen, dat op dien grondslag en overigens in hoofd zaak op de bestaande voorwaarden nadere verhuring voor ten hoogste 3 jaar kan plaats hebben. De gemeente dient zich echter het recht voor te behouden ten westen van de villa een straat aan te leggen en de sloot voor de villa langs den straatweg te dempen. Voor afscheiding van het erf zal alsdan door en voor rekening der gemeente een hek worden geplaatst met de noodige toegangen. Het onderhoud van het hek komt ten laste van de huurster. Bij de opstelling van de voorwaarden zal met een en ander rekening worden gehouden. Wij geven U, onder overlegging van stukken, daarom in overweging te besluiten: de villa „Baensein" met tuin, plaatselijk gemerkt Harlingerstraatweg no. 5 en kadastraal bekend ge meente Leeuwarden, sectie D no. 1391, als huis en tuin, groot 23 Are, met ingang van 12 Mei 1921 voor den tijd van 3 jaren, alzoo tot 12 Mei 1924, onderhands te verhuren aan Mevrouw de Wed. A. K. Wassenaar— Jensma' te Leeuwarden, voor de som van 1000.— 's jaars en verder op de door Burgemeester en Wet houders noodig geachte voorwaarden. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 5 (Agenda no. 6). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot intrekking van de Woningbouw-ver- ordening 1917 (bijlage no. 22). De beraadslagingen worden geopend. De heer Oosterhoff heeft uit den aard der zaak tegen dit voorstel geen bezwaar, maar zou toch een vraag willen doen, omdat hem de formuleering van het voor stel eenigszins eigenaardig voorkwam. Spreker stelt zijn vraag met eenigen schroom, omdat hij geen jurist is. Maar is het niet vreemd dat een verordening van kracht blijft en tevens wordt ingetrokken? In het voor stel toch staat dat de verordening dient te worden ingetrokken, terwijl zij van kracht zal blijven voor de verleende credieten. Is dat nu juridisch wel mogelijk? Dat er zou worden bepaald dat de verleende credieten blijven doorloopen op de bestaande voorwaarden zou spreker logisch vinden, maar dat een verordening voor bepaalde gevallen van kracht kan blijven terwijl men ze intrekt, dat komt spreker eigenaardig voor. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 April 1921. 137 De Voorzitter antwoordt dat het op 't oogenblik misschien wel wat eigenaardig klinkt, maar dat het zijns inziens toch juridisch zeer wel mogelijk is. Spreker ;elooft dat er derhalve uit dat oogpunt geen bezwaar tegen het voorstel is. De heer Oosterhoff: Dan heb ik er vrede mee, De heer Dijkstra: Juridisch is alles mogelijk. De Voorzitter: De heer Dijkstra heeft zeker geen bezwaar? De heer Dijkstra: Ik heb het woord niet gevraagd mijnheer de Voorzitter. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 6 (Agenda no. 7). Voorstel van de Commissie voor het ontwerpen van strafverordeningen op adressen van ie afd. Leeuwarden van den Nederlandschen Barbiers- en Kappersbond en van de afd. Leeuwarden van de Algemeene Winkeliers-, Industrie- en Handelsvereeniging om wijziging van de verordening op de winkelsluiting (gem.blad 1920 no. 2) (bijlage no. 20), met nader voorstel van den voorzitter dier commissie. Het nader voorstel van den voorzitter der commissie luidt als volgt: In Uwe vergadering van 12 dezer is aangenomen de volgende motie van de heeren Nijholt en Dijkstra: „De Raad van meening dat alleen barbierswinkels „en kapperssalons op den dag vóór Hemelvaartsdag ,na des avonds 8 uur geopend mogen zijn, onder voor gaarde, dat ze den Hemelvaartsdag gesloten zullen „zijn, verzoekt de Commissie voor Strafverordeningen „een ontwerp gewijzigde redactie van de betreffende „verordening aan den Raad aan te bieden." Hetgeen daarbij verzocht wordt kan het eenvoudigst verwezenlijkt worden door in art. 1 bis der verordening op de winkelsluiting, luidende: „Het is verboden een barbierswinkel of kappers salon des Zondags voor het publiek geopend te hebben" na „des Zondags" op te nemen: „en op Hemelvaarts dag"- Ik geef U in overweging, met de door de Commissie voor het ontwerpen van Strafverordeningen in bijlage no. 20 voorgedragen wijziging, die 12 dezer na de aanneming der motie werd aangehouden, aldus te be sluiten. De Voorzitter kan den Raad meedeelen dat er bij deze kwestie eenig misverstand heeft plaats gehad. De vorige vergadering is in den Raad aangenomen een motie, luidende: „de Raad, van meening, dat alleen barbierswinkels en kapperssalons op den dag vóór Hemelvaartsdag van des avonds 8 uur geopend mogen zijn, onder voorwaarde, dat ze den Hemelvaartsdag gesloten zullen zijn, verzoekt de Commissie voor Strafveror deningen een ontwerp gewijzigde redactie van de betreffende verordening aan den Raad aan te bieden". Nu is het bij lezing der motie zeer wel mogelijk dat men leest, dat de Raad van meening was dat barbiers winkels en kapperssalons alleen op den dag vóór Hemelvaartsdag na des avonds 8 uur geopend mogen zijn, onder voorwaarde dat zij op Hemelvaartsdag ge sloten zullen zijn, dat dus ten slotte alleen de bedoeling van de motie was, om het duidelijk te zeggen, dat de Raad geen bezwaar had dat de barbierswinkels open blijven tot na 8 uur onder voorwaarde dat zij den Hemelvaartsdag gesloten zullen zijn. Er is absoluut niet in gesproken of de gewone winkels al dan niet na 8 uur geopend zouden mogen zijn; de motie is in dit opzicht wat onduidelijk. Maar er is geen kwestie van als men de beraadslagingen over en de verdediging van de motie leest, zooals de heer Nijholt in een nader schrijven aan spreker heeft gezegd en spreker moet dat toegeven dat de opvatting bij de behandeling in de vorige vergadering is geweest, dat alleen voor de barbierswinkels en kapperssalons de verbodsbepaling moest worden opgenomen om op Hemelvaartsdag open te blijven. Wordt echter ook voor de andere winkels het ontwerp in bijlage 20 aangenomen dan zouden ech ter ook die andere winkels den dag vóór Hemelvaartsdag 's avonds na 8 uur geopend mogen blijven en dat is niet de bedoeling van de motie. In zooverre is dus het voorstel, door spreker als voorzitter der commissie ge daan, verkeerd. De heer Nijholt heeft ook gezegd, toen hij de motie indiende, dat het hem niet mogelijk was om met een paar amendementen aan te geven hoe de redactie moest zijn. De heer Nijholt heeft nu echter toch aangegeven hoe de artikelen gewijzigd moeten worden om in over eenstemming te worden gebracht met de motie. Door mij wordt dan thans ook voorgesteld om, in plaats van het voorstel, dat den 18en April is ingezon den de verordening te wijzigen als volgt: A. Art. 1 wordt gelezen als volgt: Het is, behalve gedurende de kermis en op de dagen van 29 November tot en met 6 December en van 17 tot en met 24 December, verboden: I. barbierswinkels en kapperssalons geopend te hebben: a. op Zaterdag en den dag vóór Hemelvaartsdag telkens na des avonds 11 uur; b. op andere dagen na des avonds 8 uur; II. winkels (andere dan barbierswinkels en kappers salons) geopend te hebben: a. op Zaterdag na des avonds 11 uur; b. op andere dagen na des avonds 8 uur. B. Art. Ibis wordt gelezen als volgt: Het is verboden een barbierswinkel of kapperssalon des Zondags en op Hemelvaartsdag voor het publiek geopend te hebben. Spreker gelooft dat deze redactie, door den heer Nijholt aangegeven en waarmede spreker zich volkomen kan vereenigen, de bedoeling van den Raad bij het aanvaarden van de motie geheel weergeeft. Daarom vraagt spreker den Raad zijn voorstel van 18 April als niet ingediend te beschouwen en thans over te gaan tot behandeling van het voorstel, dat spreker nu net heeft ingediend. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het laatst door den Voorzitter ingediende voorstel. 7 Agenda no. 8). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van de verordening, als bedoeld bij art. 6 der Warenwet bijlage no. 26). Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1921 | | pagina 2