138 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 April 1921. 8 Agenda no. 9). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan de Vereeniging voor Volkshuis vesting vergunning te verleenen tot straataanleg op terrein tusschen den Harlingerstraatweg en den Stienser- weg bijlage no. 21). De beraadslagingen worden geopend. De heer Fransen zou ten aanzien van dit voorstel een kleine inlichting willen vragen. Op pag. 1, 2e kolom onderaan, staat: „Volgens artikel 6 der Bouwverorde ning bedragen de hierbedoelde kosten 45 cent per M2. (vroeger 15 cent) van alle straten. De totale oppervlakte der straten bedraagt 10,060 M2., zoodat aan kosten verschuldigd zou zijn 4527.Nu stellen Burge meester en Wethouders voor dat bedrag te veranderen; zij stellen het op 1000.Sprekers vraag is nu: Kan dat, waar het een afwijking is van de Bouwverordening? Burgemeester en Wethouders stellen dan artikel 6 buiten werking, veranderen dat ten minste. Sprekers vraag is nu of het niet bezwaarlijk is bij een zoodanig voorstel een dergelijk artikel te wijzigen, zonder de Bouwverordening zelf te wijzigen. De heer O. F. de Vries (wethouder) zegt dat, als het artikel der bouwverordening werd gehandhaafd en de gemeente dus voor het voortdurende toezicht van een der opzichters op de werkzaamheden, welke een 4 a 5 maanden zullen duren, 45 cent per M2. zou ontvangen, dit dan voor de gemeente een winst van eenige duizen den guldens zou beteekenen. Dit vindt spreker voor een vereeniging, die ten doel heeft verbetering der volkshuisvesting, eigenlijk onredelijk. De heer Fransen heeft tegen het voorstel, zooals het hier ligt, absoluut geen bezwaar. Maar hij meent dat, omdat een artikel der bouwverordening hier zoo maar veranderd wordt, het tot allerlei op- of aanmerkingen aanleiding kan geven, dat de artikels van de een of andere verordening zoo maar worden gewijzigd. Spre ker wil wel toegeven, wat de wethouder zegt: met 45 cent per M2. komt men heel hoog, omdat de geheele oppervlakte ruim 10.000 M2. is. Maar dat bedrag van 45 cent is toch gebaseerd op een zeker toezicht. Is dat bedrag dan niet goed? Is het te hoog, dan dient het te worden gewijzigd; maar als men dan moet komen met een wijziging van het artikel, dan zou, volgens spreker, de vergoeding moeten plaats hebben naar de tijdruimte van het toezicht per dag, per week of per maand, maar niet per M2. straatoppervlak. Sprekers eenig bezwaar is dat men niet de cijfers der gemeentelijke verordening zoo zonder meer buiten werk mag stellen. De Voorzitter constateert dat de heer Fransen dus alleen een formeel bezwaar heeft tegen de zaak om zoo te besluiten als hier staat. Als het mocht volgens de verordening, dan had de heer Fransen geen bezwaar. Spreker zou dan dit willen voorstellen, als de Raad ook van dat princope is: besluit dan in principe zooals hier is voorgesteld, dan zullen Burgemeester en Wethouders, indien dit noodig is, nog nader met voorstellen tot wijziging der verordening bij den Raad komen. Dan komt formeel de zaak ook in orde. De heer Van Weideren baron Rengers merkt op dat ongeveer aan het einde van de tweede kolom iets staat omtrent de bijdrage in het voortdurend onderhoud der trottoirs en dat het Burgemeester en Wethouders blijk baar ook is opgevallen: „De zooeven genoemde onder houdsbijdrage ad 4.50 per M2. is derhalve, voor zoo veel de trottoirs betreft, bijna even hoog als de kosten van aanleg zelf". Is het nu de bedoeling om van de bepaling ten aanzien van die bijdrge niet af te wijken? De trottoir-aanleg zelf kost 5.en de onderhouds bijdrage is 4.50. Dat is toch al een heel klein verschil. In de tweede plaats wil spreker vragen wanneer wordt begonnen met den aanleg van de wegen: vóór er wordt begonnen met het bouwen van de huizen, tegelijk daar mee of daarna? Spreker heeft dat niet geheel kunnen opmaken uit wat staat aan het eind van de eerste kolom. Hij merkt op dat de ondervinding, door de woning- vereenigingen opgedaan, leert, dat de straten, die eerder dan of tegelijk met den bouw der huizen zijn aangelegd als de huizen klaar zijn, reeds zoo'n knoei hebben gekregen, dat er eerst weer heel veel aan ge daan moet worden voor men weer een goede toestand krijgt. De heer O .F. de Vries (wethouder) geeft toe dat, wat de heer Rengers zegt omtrent de prijzen der trot toirs, inderdaad juist is. In de Bouwverordening staat wel dat aan vereenigingen, werkzaam in het belang der volkshuisvesting, vrijstelling van de kosten van het voortdurend onderhoud kan woren verleend, doch dit is hier om de in het voorstel genoemde reden niet ge daan. Wat de andere vraag van den heer Rengers betreft kan spreker meedeelen dat men de geheele zaak in 2 gedeelten zal aanbesteden: eerst den stratenaanleg en dan de woningen. Het is dus wel de bedoeling dat eerst de straten worden gelegd. Deze worden dan wel is waar door het vervoer der bouwmaterialen weer geruïneerd, maar 't heeft ook zijn goede zijde, n.l. dat dan de bodem vaster wordt en de straat dan in een veel betere con ditie komt wanneer zij voor de tweede maal wordt bestraat. De heer Van Weideren baron Rengers staat hier als leek tegenover, maar het lijkt hem wel een bezwaar dat over een straat, die pas nieuw is gelegd, het zware ver voer met keien, steen en hout wordt geleid. De straten zullen daardoor in zeer slechte conditie komen, zoodat men ze op het eind wel weer vrijwel zal moeten ver nieuwen. Maar, als de heeren er geen bezwaar tegen hebben dan kan spreker er zich wel bij neerleggen. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 9 Agenda no. 10). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan dezelfde vereeniging een voorschot te verleenen in de kosten van straataanleg op terrein tusschen den Harlingerstraatweg en den Siienserweg (bijlage no. 24). Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 10 (Agenda no. 11). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan Hare Majesteit de Koningin, met toepassing van paragraaf UI der wet van 30 December 1920 (Staatsblad no. 923), te verzoeken de bevoegd heid te verleenen dat de plaatselijke inkomstenbelasting voor 5 jaren door de gemeentelijke administratie wordt geheven (bijlage no. 18). De beraadslagingen worden geopend. De heer Oosterhoff wil wel beginnen met dankbaar heid te erkennen, dat de Raad dit stuk iets langer in zijn bezit heeft dan gewoonlijk met dergelijke voorstel len het geval is, waardoor de leden soms nauwelijks tijd hebben om de zaak goed te bestudeeren. Toch is spreker nog niet tot een vaste overtuiging betreffende deze zaak kunnen komen en hij meent dit gedeeltelijk te moeten toeschrijven aan het prae-advies zelf, waarin Burgemeester en Wethouders naast een royale opsom ming van de voordeelen van eigen administratie en van Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 April 1921. 139 aansluiting bij het Rijk, daartegenover ook zeer ruim de nadeelen daarvan uiteen zetten. Daardoor krijgen de leden van den Raad eigenlijk geen vaste leiding, doch worden zij als het ware uitgenoodigd om zelf hun keuze te doen. Spreker is dan ook begonnen met te trachten zich op de hoogte te stellen en nu heeft het toeval gewild dat hij reeds dadelijk is gestuit op eenige artikelen in „Gemeentebelangen", waarin met zoo groot zekerheid wordt aangenomen dat natuurlijk elke gemeente zich bij het Rijk aansluit, dat bij spreker de vraag is gerezen of de voordeelen van aansluiting bij het Rijk niet veel grooter zijn dan de nadeelen. In die paar artikelen van „Gemeentebelangen" van 1 April wordt in de eerste plaats gezegd: „Er zullen, dunkt ons, wel zeer klemmende rede nen moeten worden aangevoerd, zal aan een gemeente de bedoelde toestemming worden gegeven". Waaruit spreker de conclusie trekt dat het Rijk niet met de bezwaren van alle gemeenten rekening zal houden. Het artikel vervolgt: „Het komt ons voor, dat er weinig voor te zeggen zal zijn oin van de diensten, die door het rijk nog wel kosteloos! worden aangeboden, geen gebruik te maken". En dan zegt het artikel verder nog: „Er kan dan ook geen twijfel bestaan aan wat ver reweg de meeste gemeenten zullen doen: zij zullen de regeling en de invordering der plaatselijke inkom stenbelasting gaarne door 's Rijks ambtenaren doen geschieden", terwijl nog in een ander artikel van „Gemeentebe langen" deze zinsnede voorkomt, n.l. onder de mede- deelingen „Uit het Binnenland": „Er zal dan ook geen gemeente zijn, die hiertoe niet overgaat". Dat zijn nu de eerste uitlatingen waar spreker tegen aanloopt, zoodra hij de zaak gaat bestudeeren en dat heeft hem dan ook wel wat schroomvallig gemaakt om maar zoo zijn stem aan het voorstel te geven. Spreker zou daarom gaarne, als het mogelijk is hij weet niet of het in verband met den tijd kan het voorstel nog 14 dagen willen aanhouden, te meer, waar de Finan- cieele Commissie zich blijkens de mededeeling van Bur gemeester en Wethouders wel met het voorstel kan vereenigen, maar er niet een rapport van de commissie is ingekomen, zoodat de Raad niet weet op welke gronden de Financieele Commissie zich voor het voor stel verklaart. Spreker zou gaarne willen dat dit rapport alsnog werd overgelegd en zou daarom het voorstel nog 14 dagen willen aanhouden en de Financieele Com missie willen verzoeken haar advies schriftelijk uit te brengen. Spreker acht de kwestie van genoeg belang daarvoor. De heer Berghuis (wethouder) gelooft dat er geen bezwaar is, om het voorstel nog 14 dagen aan te houden. Wat betreft het niet aanwezig zijn van een schriftelijk advies van de Financieele Commissie kan spreker wel antwoorden, dat de Financieele Commissie zich geheel vereenigd heeft met het rapport van den controleur. Zooals gezegd, is tegen aanhouding tot over 14 dagen niet veel bezwaar; wat den spoed betreft kan dat gerust gebeuren. Als de Raad dat dus met den heer Ooster- hoff liever wenscht, dan kunnen Burgemeester en Wet houders wel zeggen: Geen bezwaar. De heer Collet zou, als men het voorstel toch 14 dagen gaat aanhouden, aan Burgemeester en Wethou ders willen verzoeken om, waar we nu natuurlijk weer geld moeten opnemen, een staat over te leggen van het renteverlies, dat de gemeente van een eigen admi nistratie heeft. Spreker acht het noodig dat de Raad dit ook weet. Hij meent dat het ook goed zou zijn, wan neer Burgemeester en Wethouders ook mededeelden hoe groot het voordeel is, wanneer we overgaan naar het Rijk. Dan zal personeel overbodig worden. De heer Berghuis (wethouder) gelooft, nu hij de stem van den heer Collet hoort om den weg op te gaan van openlegging van cijfers, aangevende het voordeel ter zake mindere uitgaven bij overname door het Rijk, dat het niet aangaat voor Burgemeester en Wethouders om alleen die cijfers over te leggen, omdat die cijfers juist niet beslissend zijn. Dan zal men ook moeten toegeven dat Burgemeester en Wethouders daarbij ook dienen over te leggen de cijfers van de voordeelen der gemeente bij het behouden eener eigen administratie. En die cijfers zijn juist niet op te geven, zelfs niet te begrooten. Dit voorstel is gedaan, omdat het college van Burgemeester en Wethouders de overtuiging heeft dat voor de eerste 5 jaar want de Raad mag de bevoegdheid maar vragen voor 5 jaar en spreker gelooft zeer zeker dat men na 5 jaar zal verzoeken om bij het Rijk over te gaan, omdat dit dan meer voordeelen zal opleveren de gemeentelijke administratie, wat betreft de aanslagen en de invordering van den hoofdelijken omslag, beter op de hoogte is dan de rijksambtenaren. Als men dus de voordeelen gaat opsommen van wat het Rijk meer zal betalen, dan moet men daarnaast ook opsommen dat, waarvan Burgemeester en Wethouders overtuigd zijn, dat we de eerste 5 jaar met gemeentelijke admini stratie meer zullen innen, dan wanneer we het direct door het Rijk laten doen en dit laat zich niet in cijfers vastleggen. Den heer Oosterhoff kan spreker antwoorden dat deze bij zijn aanhalingen uit „Gemeentebelangen" vergeet, dat de meeste gemeenten en zeer zeker alle gemeenten in Friesland de gemeentelijke controle op den hoofdelijken omslag niet een dusdanige hoogte heeft bereikt als in Leeuwarden. Daar kan men de zaak dus rustig door het Rijk laten overnemen, al zal dit bij de belastingschuldigen eenige stagnatie veroorzaken, omdat het Rijk nog niet klaar is. Maar juist is de hoofd plaats Leeuwarden in de plaatselijke inkomstenbelas ting, wat de controle betreft, in uitstekende handen bij de gemeente. Dat is zoozeer het geval dat de gemeente Leeuwarden met eigen personeel voordeeliger zal werken dan wanneer zij het door het Rijk laat doen. Wanneer de heer Collet dan ook vraagt om mededee ling te doen van de voordeelige cijfers bij aansluiting bij het Rijk, als de mindere personeel-uitgaven en het kleine beetje renteverlies dat men dan niet heeft en dat ook nu voorkomen kan worden, door een voor- loopige heffing te nemen, dan kunnen Burgemeester en Wethouders daar onmogelijk de voordeelige cijfers eener gemeentelijke administratie tegenover plaatsen, omdat het hun onmogelijk is, die voordeelen in werke lijke cijfers om te zetten, terwijl zij toch juist op grond van die voordeelen hun voorstel hebben gedaan. De heer Oosterhoff wenscht nog een enkel woord te zeggen naar aanleiding van de woorden van den wet houder. Ook spreker lijkt het vrijwel ondoenlijk om de voor- en nadeelen precies in cijfers om te zetten. Maar de wethouder vestigt den indruk alsof het stuk, waaruit spreker citeerde, alleen betrekking heeft op de kleine gemeenten. „Gemeentebelangen" schrijft echter: „De kleine gemeenten uitgezonderd, kan gezegd worden, dat de overdracht van de gemeentelijke belastingadministratie aan het Rijk voor de gemeenten een niet onbeteekenend financieel voordeel zal opleveren", en dat dus de meeste gemeenten zullen overgaan naar het Rijk. De wethouder heeft dus niet de meening weergegeven, die hier voorgestaan wordt. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten het voorstel

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1921 | | pagina 3