158 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Mei 1921.
De Directeur der Gemeentewerken doet ons bij brief
van 25 Februari j.l. no. 358 een voorstel tot verbetering
van de bestrating op het Zuiderplein van de Klanderij-
straat tot den spoorwegovergang. Ter plaatse is thans
aanwezig een keiweg van 6 M. breedte, voor het rij-
verkeer onvoldoende. De overige breedte van den weg
is bestraat met oude Friesche bakklinkers, een materi
aal, dat tegen berijding niet bestand is. Thans wordt
een gedeelte van dit baksteen-straatvlak niet benut,
omdat er enkele kwijnende boomen staan. Worden deze
opgeruimd, dan is het mogelijk aan de rijstraat een
breedte te geven van 12.50 M. en ter weerszijden
daarvan een fietspad van 0.90 M. Door dezen aanleg
zal het verkeer op dit drukke punt gebaat worden, wat
vooral van belang is, omdat de sluiting van den spoor
wegovergang bij tijden groote opeenhooping van
publiek ten gevolge heeft, dat in de richting stadwaarts
bij voorkeur het trottoir aan de huizenzijde zal volgen.
Het schijnt daarom wenschelijk dit 1 Meter breeder te
maken en dan de door den Directeur aan de westzijde
gedachte verhoogde voetstraat, als voor het voetgan
gersverkeer vrijwel overbodig, te laten vervallen.
De kosten op deze verbetering vallende raamt de
Directeur op 7725.
Onder overlegging van stukken, waaronder het advies
van de Commissie voor Openbare Werken, hebben wij
de eer U voor te stellen te besluiten aan Burgemeester
en Wethouders voor de verbetering van de bestrating
op het Zuiderplein een crediet toe te staan van
7725.—.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer IJ. de Vries zal zich op 't oogenblik nog niet
verklaren tegen dit punt, doch zal zoo vrij zijn dit met
het volgende punt der agenda te combineeren, omdat
het beide zoowat hetzelfde is. Spreker kan zoo niet
direct beoordeelen of het noodzakelijk is, dat de toe
stand verbeterd wordt; wanneer hem dat van de tafel
van Burgemeester en Wethouders wordt duidelijk ge
maakt, zal hij misschien vóór stemmen. Alleen wenscht
spreker thans in 't midden te brengen de vraag of het
nu wel de geschikte tijd is om deze werkzaamheden
uit te voeren en of het, met het oog op een toeslag van
regeeringswege voor werken ter bestrijding van de
werkeloosheid niet beter zou zijn de uitvoering te ver
schuiven tot den aanstaanden winter, opdat men, ten
aanzien van den regeeringstoeslag, niet weer dezelfde
bokken zal schieten als bij het plein aan de Vrouwen
poort, waarbij men eerst over de mogelijkheid van een
toeslag ging praten toen alles reeds was uitgevoerd.
De heer De Vos wil zich, in tegenstelling met den
heer IJ. de Vries, als een pertinent tegenstander van dit
plan verklaren. Hij ziet niet in dat de toestand daar
zoodanig is, dat daar zoo'n kapitaal voor de verbetering
moet worden uitgegeven. Bovendien hebben we in de
toekomst een groote wijziging van den spoorweg-over
gang te wachten en dan is al dit geld weer nutteloos
besteed. De toestand kan daar toch zoo niet blijven op
den duur en dan is dit weer allemaal weggegooid geld.
Een verbetering kan daar met veel minder gebeuren,
n.l. wat betreft de boomen. Deze konden worden ge
rooid. Maar de weg is daar bepaald goed en het voorstel
van Burgemeester en Wethouders lijkt spreker dan ook
op het oogenblik door niets gemotiveerd. Hij moet
daarom bepaald tegen dit voorstel stemmen.
Den heer De Boer is het opgevallen dat Burgemeester
en Wethouders niet zijn meegegaan met het advies van
de Commissie van Openbare Werken, die meende, dat
het in het belang van het verkeer zou zijn, wanneer aan
weerszijden van den weg een trottoir werd gelegd. Nu
krijgt men een opeenhooping van het verkeer aan één
zijde van den weg, terwijl het voor een goede verkeers
regeling toch gewenscht was geweest, dat het verkeer
aan beide zijden van den weg werd geregeld.
De heer O. F. de Vries (wethouder) heeft al heel
weinig te zeggen; het voorstel spreekt voor zichzelf,
zoodat hij er weinig aan heeft toe te voegen.
Een enkele opmerking wil spreker maken aan den
heer IJ. de Vries, die nu wil wachten met dit werk om
een toeslag van de regeering te krijgen, maar die den
vorigen keer, bij het voorstel om tot het bouwen van
een badhuis over te gaan, de uitdrukking heeft gebezigd
dat dit een wachten was op rijksgeld. Hij wil dus hier
op dezelfde manier te werk gaan en mag toch van zijn
standpunt geen toeslag van het Rijk vragen.
De heer De Boer zegt dat Burgemeester en Wethou
ders zijn afgeweken van het advies van de Commissie
voor de Openbare Werken, d. w. z. van het advies van
de meerderheid dier commissie. Dat is echter geweest,
omdat Burgemeester en Wethouders een trottoir aan
de zijde van het plantsoen niet zoo noodig achtten, ook
al omdat dit trottoir ten slotte in twee gedeelten zou
worden gesplitst en er dan nog een groote paal met
booglamp en lantaarnpalen in den weg stonden, terwijl
de kosten op het geheele plan een verschil van 1300.—
a 1400.opleveren.
De heer IJ. de Vries wenscht nog een kleinigheid te
zeggen. Het schijnt dat hij zich niet duidelijk heeft uit
gedrukt; zijn bedoeling is dat men met het werk zal
wachten tot het kan dienen ter bestrijding van de wer
keloosheid. Hij gelooft dat wethouder De Vries hier
geen goed onderscheid maakt. Wanneer spreker nu
blijft staan op het standpunt van den toeslag der regee
ring op de werkeloosheid, dan is dit in tegenstelling
met zijn in de vorige vergadering ingenomen standpunt,
dat de gemeente geen eigendommen moet trachten te
verkrijgen met regeeringsgeld. Tusschen die twee zaken
is een groot onderscheid: het verkrijgen van gemeente
eigendommen met regeeringsgeld en het bestrijden van
de werkeloosheid met een toeslag der regeering.
De Voorzitter wil, naar aanleiding van de eerste op
merking van den heer De Vos, dat er te zijner tijd wel
eens wijziging zal komen in den spoorweg-overgang,
opmerken, dat de heer De Vos ook zelf wel niet zal
weten, wanneer die wijziging zal plaats hebben. Dan
is spreker ook van den heer De Vos de uitdrukking op
gevallen, dat dit weer weggegooid geld is. Spreker zou
willen vragen: Wanneer is dit dan meer gebeurd? Als
men zich op het standpunt stelt dat men niets moet
doen, dan gooit men ten slotte alles weg, tenzij men
een uitgaaf doet, waarmee men werkelijk wat produ
ceert. Nu kan men in 't algemeen niet zeggen dat uit
gaven ter verbetering van de wegen productieve uitga
ven zijn. Maar daarom kan men toch ook niet zeggen:
We doen maar niets. Spreker geeft volkomen toe dat
de gemeente, wat betreft hare financiën, wat achterop
is, doch dit is niet alleen Leeuwarden, doch met de
meeste gemeenten tegenwoordig het geval. Maar dan
kan men toch maar niet zeggen We laten den boel
maar geworden. Spreker weet ook dat er menschen zijn
die het zonde vinden dat er zooveel geld in den Wir-
dumerdijk is gestoken, werkelijk ontwikkelde menschen,
die zeggen We liepen daar nog best over de keien.
Daarom zou spreker haast zeggen: Het is een soort
geloof, dat het noodig is, men moet geloot hebben in
de toekomst van de stad, men moet eens toonen dat
men het aandurft en niet steeds zeggen: we doen het
niet. Als onze voorouders dat geloof niet hadden gehad,
dan waren de steden niet geweest, zooals ze nu zijn.
De kwestie is maar hoe vér men moet gaan. En dat
hier: moet men het Zuiderplein verbeteren of niet
is iets, dat niet te bewijzen is. Men kan zeggen dat het
hier en daar wel wat beter kon, doch als men z'n geld
in de portemonnaie houden wil, dan laat men de zaak
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Mei 1921.
zooals zij is. Doet men dat niet, dan zoekt men die
straten, waar verbetering noodig is. Zoo wil men nu
hier beginnen met verbetering van den grooten ver
keersweg naar het zuiden en daarvoor moet geld worden
uitgegeven. Men moet daarvoor geloof hebben in de
toekomst en de overtuiging hebben dat men de stad,
door ze aan dergelijke verbeteringen te helpen, naar
voren zal brengen. Te bewijzen dat deze verandering
beter is, ook voor de toekomst, is onmogelijk, ofschoon
spreker gelooft, dat wel niemand het zal ontkennen.
Maar een zeker gevolg van dergelijke dingen is, dat
men er mee voorkomt het later plaatsen van meer ver
keersagenten, wat ook zeer veel geld kost. Het verkeer
moet hier in goede banen worden geleid, anders loopt
alles tenslotte wanhopig in de war. Doet men dat niet,
dan komen er later ongelukken en dan wordt het ge
meentebestuur voor de vraag gesteld: Waarom hebt
gij dat ook niet eerder verbeterd? Spreker herhaalt dat
men geloof moet hebben in de verbetering van de stad,
men moet iets aandurven, zij het dan ook met een niet
direct productieve uitkomst. Men kan die uitkomst niet
tastbaar bewijzen; het gaat er net mee als met de school
voor achterlijke kinderen, die ten slotte toch ook een
productieve uitkomst zal uitwijzen. Men kan alleen de
uitgaven, die men aan dergelijke dingen besteedt, in de
uitkomst niet tastbaar aantoonen. Op de verlichting
van den Prinsentuin is al precies hetzelfde van toepas
sing. Doch men moet met zijn tijd meegaan door de
zaak te verbeteren, al moet men wikken en wegen hoe
men het geld zal besteden en wat men zal besteden.
De heer Van Weideren baron Rengers zal ook tegen
dit voorstel stemmen, omdat hij, in tegenstelling met
den Voorzitter, het er niet mee eens is dat hiermee
wordt bereikt een verbetering van het verkeer, ten
minste als de beide uiteinden blijven, zooals ze nu zijn.
Het eene uiteinde, de Wirdumerpoortsbrug, is smal
en het andere uiteinde, de spoorwegovergang, is ook
smal. Die beide punten blijven zoo en daar tusschen
in wil men nu den weg verbreeden tot ongeveer 12^2
M. plus een fietspad. Zooals nu de toestand is moeten
de rijtuigen enz. achter elkaar blijven; de weg is betrek
kelijk wel breed, doch niet breed genoeg, dat ze elkaar
gemakkelijk kunnen passeeren en inhalen. Als men den
weg nu zoo ontzettend gaat verbreeden, dan krijgt men
tusschen die twee punten een soort van zak en als de
voertuigen elkaar dan daar al passeeren of inhalen, dan
zullen ze allen toch weer in één smal punt uitloopen.
Spreker ziet dan ook het nut van deze verbetering, nu
de brug en de overweg gelijk blijven, niet in.
De heer De Boer kan zich volkomen aansluiten bij
den Voorzitter, waar deze heeft gezegd, dat men een
beetje moet vooruitzien bij het aanbrengen van verbe
teringen in de stad en dat misschien onze voorouders
ons in dat opzicht nog wel ten voorbeeld kunnen zijn.
Als men nu toch ziet naar het Beursgebouw en het
Kanselarijgebouw op de Tweebaksmarkt, dan gevoelt
men wel dat men nu met het stichten van dergelijke
gebouwen met groote bezwaren te kampen zou hebben.
In dat opzicht kunnen we dus gerust aan onze voor
ouders een voorbeeld nemen.
De heer Rengers heeft gezegd dat, zoolang die twee
eindpunten blijven bestaan, de verbetering van den weg
weinig resultaat zal opleveren. Maar spreker gelooft
juist dat, nu die vernauwingen hier zijn, het bijzonder
noodzakelijk is, dat men elkaar er kan passeeren en
voorbijrijden; dat is beter dan het steeds achter elkaar
aan marcheeren.
Verder gaat spreker het voorstel niet ver genoeg. Hij
acht het in het belang van de verbetering van het ver
keer noodzakelijk dat er van de stad af gerekend aan
de rechterzijde van den weg, een trottoir bij gelegd
wordt. Daarom dient spreker dit amendement in
„Ondergeteekende stelt voor het trottoir aan weerszijden
te verbeteren". Misschien is het amendement op zich
zelf niet duidelijk genoeg, maar spreker gelooft wel dat
volkomen begrepen wordt, wat de bedoeling ervan is.
De heer Visser meent tegen dit voorstel te moeten
stemmen op grond hiervan, dat deze uitgaaf zijns inziens
niet strikt noodzakelijk is. De Voorzitter heeft wel be
toogd dat men vooruitstrevend moet zijn inzake ver
betering van het verkeer en spreker is het er ook mee
eens dat dit verbeterd moet worden, maar zijns inziens
behoort men zich hierbij te bepalen tot het strikt nood
zakelijke, althans in de eerste jaren van crisis en de
pressie. De verbetering van dit alles kan niet komen
in den korten tijd van de eerste jaren, we hebben nu
ook alreeds verschillende uitgaven gehad. Spreker kan
dus gedeeltelijk met het betoog van den Voorzitter
meegaan, maar hij zou geen uitgaaf willen voteeren
dan alleen voor het strikt noodzakelijke. En spreker
acht deze verbetering niet van dien aard, dat er een
zeer belangrijke verbetering door zal ontstaan. De
oppervlakte blijft toch dezelfde, alleen krijgt men een
andere bestrating. Oppervlakte en indeeling van het
verkeer wordt echter niet anders geregeld.
De heer Dijkstra wil naar aanleiding van deze de
batten een korte opmerking maken en in de eerste
plaats verklaren, dat hij zich bij het betoog van den
Voorzitter volkomen kan aansluiten. Er is echter nog
een andere kant aan de zaak, waarom de Raad voor
dit voorstel zal moeten stemmen. Spreker meent dat
als het college van Burgemeester en Wethouders niet
met een voorstel kwam in dezen geest, dan de Raad
meer recht had om tegenover Burgemeester en Wet
houders te staan, dan nu het geval is. Hij wil er daartoe
aan herinneren, dat na 1914- herhaaldelijk bij de be-
grootingsdebatten er door den Raad op aangedrongen
is, om verbetering te brengen in de straten en wegen.
Nu constateert spreker dat Burgemeester en Wethou
ders met een stelselmatige verbetering daarvan werk
zaam zijn. Hij zou het college dus eerder een standje
geven, wanneer het dit voorstel niet deed. Nu Burge
meester en Wethouders dan ook gevolg geven aan de
wenschen, die herhaaldelijk bij de begrootingsdebatten
zijn geuit, mag de Raad zich daartegen niet verzetten.
Spreker zal er ten minste met groot genoegen vóór
stemmen.
De heer De Vos heeft op het oogenblik, dat hij de
uitdrukking „weggegooid geld" bezigde, gedacht aan
de verstrating van de Lange Pijp. Wanneer voor de
verbetering van dergelijke plaatsen zoo'n stuk geld
wordt uitgegeven, dan kan spreker niet anders zeggen,
dan dat dit weggegooid geld is.
De heer Dijkstra zegt dat de Raad zich op het stand
punt heeft gesteld van verbetering der straten. Spreker
is daar ook altijd voor geweest en stemt ook volkomen
toe dat dit plan zal leiden tot verbetering en verfraaiing
van het Zuiderplein. Maar hij geeft niet toe dat die
verbetering onmisbaar is.
De Voorzitter merkt op dat de heer De Boer voorstelt
een trottoir aan beide zijden te leggen, er dus, van de
stad komende aan de rechterzijde, ook een trottoir bij
te leggen. Burgemeester en Wethouders hebben dat
eerst ook overwogen, misschien is het er op de teeke-
ning nog wel bij geprojecteerd. Als men deze beschouwt,
blijkt echter, dat het trottoir zal bestaan wethouder
De Vries heeft het ook al gezegd uit twee losse
stukken, gescheiden door de inrit die naar de herberg
van Jarig de Jong leidt. Ofschoon nu door deze inrit
niet zooveel passage is, zal het toch lastig zijn, dat het
trottoir uit twee stukken bestaat. Verder hebben Bur
gemeester en Wethouders overwogen dat men daar
een zeer eigenaardige toestand aantreft die men
trouwens ook wel op andere plaatsen heeft n.l. dat