164 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Mei 1921.
die beide standpunten verschillen toch hemelsbreed van
elkaar.
Intusschen heeft spreker wel een meening daarom
trent, maar zou toch graag willen weten of deze ook
precies juist is. Hij vermoedt dat Burgemeester en Wet
houders geredeneerd hebben dat, als nu de salarissen
weer opnieuw aanmerkelijk verhoogd zouden worden,
zij dan de sprong wat al te groot zouden vinden. Spre
ker denkt dat dit eigenlijk de beweegreden is. Het komt
hem echter eigenaardig voor dat men dit niet ronduit
zegt, waar men het vroegere standpunt nu zoo absoluut
aan kant gaat zetten, dat toen toch ook door den wet
houder verdedigd is. Spreker gaat eigenlijk mede met
de woorden van den heer Jansen, dat de bevoegdheden
of bekwaamheden van beide functies feitelijk al vrijwel
gelijk zijn gesteld. Spreker erkent dat er wel nadere in
lichtingen door het college zijn verstrekt, docht deze zijn
niet voldoende en een antwoord op zijn vraag heeft hij
nog niet gekregen.
De heer De Boer merkt op dat de wethouder van
Onderwijs heeft gezegd dat naar zijn meening de onder
wijzeressen bij het bewaarschoolonderwijs niet te kla
gen hadden. Spreker gelooft dat die uitdrukking op den
keper beschouwd niet geheel juist geacht kan worden.
Wanneer we de zaak van twee kanten gaan bekijken,
dan is de eene leant, dat de salarissen bij het lager
en middelbaar onderwijs de laatste paar jaar een be
langrijke verhooging hebben ondergaan. En verder zijn
de salarissen van het gemeentepersoneel verleden jaar
belangrijk verhoogd, terwijl de salarissen van de onder
wijzeressen bij het bewaarschoolonderwijs noch aan
den eenen kant, noch aan den anderen kant een ver
hooging hebben ondergaan.
De heer Oosterhoff heeft zeer terecht de aandacht
gevestigd op een clausule uit bijlage 43 van 1919 en
spreker gelooft ook dat de heer Oosterhoff in dat op
zicht goed heeft gezien, wat het losjaten dier clausule
betreft. Spreker weet, dat indertijd de verwachting
heeft voorgezeten, dat het instituut hulponderwijzeres
niet zoo heel veel zou kosten en daarvan is toen in de
bijlage gebruik gemaakt. Wanneer Burgemeester en
Wethouders echter de meening zijn toegedaan dat de
akte B, die inderdaad bestaat, gelijk moet worden ge
steld met de bevoegdheid van een hulponderwijzeres
van straks, dan zullen zij dat met hun voorstel onmo
gelijk maken. De salarissen, voorgesteld door den minis
ter bij het salarisbesluit van 16 December 1920, gaan
toch zoo ver uit boven dit voorstel, dat een vergelijking
eenvoudig niet mogelijk is. Die salarissen gaan tot
3200.voor een hulponderwijzeres.
Spreker wil echter de akte van bekwaamheid voor
de bewaarschooionderwijzeres niet gelijk stellen met de
bevoegdheid, die in 1924 een onderwijzeres bij het lager
onderwijs zal bezitten. De groote moeilijkheid is hier
deze: De Minister van Onderwijs loopt met plannen
rond en uit een oogpunt van onderwijs zeer terecht -
om van het lager onderwijs twee jaar af te nemen en
deze twee jaar aan het fröbel-onderwijs toe te voegen.
De geaardheid van deze plannen brengt mede, dat daar
aan afzonderlijke aandacht moet worden besteed. Nu
hebben we echter wel een wettelijke regeling voor het
lager onderwijs, maar voor het bewaarschoolonderwijs
nog niet. Het is wel zeer waarschijnlijk dat er ten aan
zien van de bevoegdheid van de onderwijzeressen bij
het bewaarschoolonderwijs wèl een wettelijke regeling
zal komen, maar deze betreft dan enkel de toekomstige
onderwijzeressen bij het bewaarschoolonderwijs. We
hebben ons dus, wat deze materie betreft, niet bezig te
houden met wat de hulponderwijzeres zal zijn en wat
deze zal verdienen, maar we hebben ons enkel bezig te
houden met de regeling, die bestaat voor hen, die thans
in functie zijn. Daarom heeft spreker dus gemeend dat
de salarissen van de thans in functie zijnde onderwijze
ressen bij het bewaarschoolonderwijs een zekere over
eenstemming moeten vertoonen met die van de in functie
zijnde onderwijzeressen bij het lager onderwijs. Zij
moeten, naar spreker gelooft, in groote lijnen daarmee
in overeenstemming worden gebracht, en hiermede is
in zijn amendement rekening gehouden.
De heer Visser meent dat de heer De Boer in zijn
amendement voorstelt deze regeling, dat het aanvang-
salaris van de bewaarschoolonderwijzeres met akte B
1600.zal bedragen. Maar daarmee erkent de heer
De Boer toch een volkomen gelijkstelling met het sala
ris van een onderwijzeres bij het lager onderwijs. Bij de
salarisregeling van December 1920 is voor deze toch
ook vastgesteld een aanvangssalaris van 1600.
zonder bijakte of andere bevoegheid. Wanneer de heer
De Boer dus 1600.voorstelt, dan beteekent dat dat
hij akte B volkomen gelijk wil stellen met de akte van
hen, die tegenwoordig werkzaam zijn bij het lager
onderwijs.
De heer De Boer: Dat wil ik ook.
De heer Visser meent toch dat er wel verschil bestaat
in de capaciteiten en bekwaamheden, die worden ge
vraagd voor het lager onderwijs en wat gevraagd wordt
voor de akte B. Spreker heeft hier voor zich de examen-
eischen voor de akte A hij zit ook in de commissie
voor de bewaarscholen maar meent dat het al zeer
moeilijk is daar een juist oordeel over te vellen, omdat
men zijns inziens al precies moet weten, wat voor de
verschillende vakken gevraagd wordt. Degene, die ge
ëxamineerd wordt voor de akte B, heeft wel een zekere
hoeveelheid vakken, maar het is, zooals de heer Schoon-
dermark al zegt: het doet er maar toe wat men van die
vakken moet weten. Als spreker zoo de eischen voor
akte A beziet dan meent hij, dat men die voor akte B
daarmede ook in verband moet brengen. En wat nu akte
A betreft, men kan wel wijzen op het groot aantal
vakken. Maar spreker doet lecture van deze eischen en
komt dan tot de conclusie, dat gewone kinderen van 16
a 17 jaar van de M. U. L. O.-school datzelfde ook
moeten kunnen.
Voor deze akte wordt dus een heel gewone school
kennis geëischt, misschien iets meer als kinderen van
15 en 16 jaar van de M. U. L. O.-school moeten weten.
En wanneer de heer De Boer voor de akte B nu een
salaris vraagt van 1600.dan erkent hij daarmee
dat de bekwaamheid voor de akte B gelijk moet worden
gesalarieerd als de akte voor lager onderwijs, die ook
met 1600.wordt betaald. Spreker meent nu, dat in
verband daarmee ook de akte A hooger zal moeten
worden betaald, doch hij heeft dit niet gehoord in het
amendement. Er zal toch zoo n reuzenverschil niet zijn
tusschen de akten A en B; de bezitters van akte A kun
nen toch ook na 2 jaar al in het bezit zijn van akte B.
En het wil er bij spreker niet in dat men haar, die in
het bezit is van akte B, gelijk moet salarieeren als de
genen, die aangesteld zijn bij het lager onderwijs.
De heer Schoondermark (wethouder) merkt op dat
door den heer De Boer ook maar cijfers worden ge
noemd en de zaak heel mooi wordt voorgesteld, maar
dat kleine abuizen, die daarin voorkomen, niet worden
opgemerkt. O. a. gaat de heer De Boer zeggen: laten
we een aanvangssalaris van 1600.geven, in 't alge
meen krijgt, volgens de wet, de hulponderwijzeres in
de toekomst dit ook. Zeker, dat salaris krijgen zij in de
gemeenten eerste klas, maar met het voorstel van den
heer De Boer zouden de bewaarschoolonderwijzeressen
.hier meer krijgen dan de hulponderwijzeressen. Wan
neer dergelijke dingen door den Raad worden aange
nomen, dan is dat spreker goed, maar de hulponderwij
zeressen zijn er nog niet en men kan evengoed redenee
ren: we zullen eerst wachten tot de hulponderwijzeres
er is, dan kunnen we weer vergelijken en dan het salaris
geven als we ze gelijk willen stellen. De commissie stelt
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Mei 1921. 165
nu voor om de verhoogingen eerst langzamerhand te
geven, dan worden er niet zulke groote sprongen ge
maakt en nu wil spreker den Raad voorstellen om met
verdere verhooging te wachten tot we zoover zijn.
Den heer Oosterhoff wil spreker nog antwoorden dat
het maximum hier zoover is gebracht, omdat Burge
meester en Wethouders eerst willen zien, wat de minis
ter zal doen. De akte A (bewaarschool) b.v. kan niet
alleen maar zal meer dan waarschijnlijk vervallen. Even
als men bij de gewone school een soort van onderwij
zers heeft en de onderwijzers alle een gelijke bevoegd
heid hebben, zal dat hier waarschijnlijk ook komen. Dat
wed men echter nog niet. Omdat Burgemeester en Wet
houders die richting uit willen, komen zij met dit voor
stel. Wil men nu Burgemeester en Wethouders verwij
ten, dat zij niet zuiver consequent zijn geweest, dan
wordt door spreker gezegd, wat hij een vorige keer ook
al heeft gezegd: wil men als gevolg daarvan nu in een
keer 500.of 600.-meer geven, mij goed, dat
moet de Raad dan maar weten.
De heer De Boer merkt op dat de wethouder van
Onderwijs heeft gezegd, dat spreker kleine verschillen
over het hoofd heeft gezien. Waar de hulponderwijze
ressen altijd staan in de eerste klas eener lagere school,
heeft spreker de bedoeling gehad van een hervorming
van het onderwijs, waarbij de eerste twee leerjaren van
het lager onderwijs worden omgevormd in voortgezet
fröbel-onderwijs. Maar omdat daarvoor geen regeling
is, moest spreker zich beperken tot de 3 jaren die daar
aan voorafgaan. Er bestaat hier een moeilijkheid. De
bestaande bewaarschool voorziet echter op het oogen-
blik in die behoefte, maar zij moet zooveel mogelijk
worden uitgebreid, zoodat zij ér volledig in voorziet.
Verder is door den wethouder van Onderwijs gezegd
en ook door den heer Visser, dat er op het oogenblik
een vergelijking wordt gemaakt tusschen de salarissen
van de bewaarschoolonderwijzeressen en de salarissen
van de toekomstige hulponderwijzeressen, die er nog
niet zijn. Spreker heeft zich echter los gemaakt van het
instituut „hulponderwijzeres". Hij heeft alleen een ver
gelijking gemaakt met het salaris, dat de onderwijzers
nu hebben en heeft de akte B gelijk gesteld met de ge
wone lagere akte bij het lager onderwijs. Nu heeft de
heer Visser wel een reeks examen-eischen voor de akte
A voor bewaarschoolonderwijzeressen voorgelezen,
maar het voorlezen van exameneischen zegt al zeer
weinig. Men zou de opgaven zelf onder de oogen moeten
hebben gehad of gehoord moeten hebben wat de inhoud
is om daarover te kunnen oordeelen. Spreker gelooft
dat de bevoegdheid van een bewaarschoolonderwij
zeres, die e'en 5-jarige opleiding heeft gehad, niet
minder gewichtig is dan de bevoegdheid, welke wordt
vereischt voor de lagere akte. De bevoegdheid voor de
eerste functie moge dan meer practisch en de andere
meer theoretisch zijn, op stuk van zaken betreft het
hier toch in beide gevallen lager onderwijs, waarbij
het onderwijs voor de klas moet worden gegeven. Op
datgene, wat voor de akte B gevraagd wordt, moet
dan ook niet zoo laag worden neergezien.In ieder geval
hebben de bewaarschoolonderwijzeressen aan de kin
deren, die zij onder zich hebben een stukje beschavrng
bij te brengen en het wil spreker voorkomen dat voor
een meisje op 21-jarigen leeftijd een salaris van
ƒ1600.niet zoo'n reuzensalaris geacht moet worden.
Den heer Oosterhoff spijt het dat hij een niet meer
afdoend antwoord heeft mogen ontvangen en niet een
nadere toelichting, wat eigenlijk de oorzaak is van het
verschil in standpunt in 1919 en nu. De wethouder
zegt nu wel: omdat Burgemeester en Wethouders niet
precies consequent zijn geweest wil men meegaan met
het voorstel-De Boer, maar dat moet de Raad zelf dan
maar weten. Doch dat is geen antwoord, dat iets geeft.
Er is werkelijk niet zoo'n heel klein verschil tusschen
de beide standpunten. Den vorigen keer is een zeer
positief standpunt ingenomen, er is toen niet gezegd:
we weten niet hoe het examen er uit ziet maar:
de minister heeft gezegd dat beide bevoegdheden on
geveer gelijk zullen zijn en op grond daarvan moeten
ook de salarissen gelijk zijn. Het gaat nu niet op om
op grond van een los praatje een loopje te nemen met
deze inconsequentie. En al laat men zelfs het prae-
advies in bijlage 43 van 1919 los, dan blijkt uit het
advies der commissie van nu nog, dat de bewaarschool
onderwijzeres gelijk moet staan met de hulponderwij
zeres. In dat advies toch wordt gezegd:
„Het blijkt duidelijk dat bij het ontwerpen der
nieuwe Lager Onderwijswet de gedachte heeft voor
gezeten om de bewaarschoolonderwijzeres met akte
B op één lijn te stellen met de toekomstige „hulp"-
onderwijzeres bij het lager onderwijs".
Nu zou spreker zeggen dat er alle reden is voor Bur
gemeester en Wethouders tot handhaving van hun
vroeger standpunt. Neen, wordt er gezegd:
„De bezoldiging van het personeel der bewaar
scholen zal derhalve op den duur geregeld behooren
te worden op de wijze, zooals hierboven is aange
geven, doch niet eerder dan op het tijdstip, waarop
de eerste hulponderwijzeressen bij het lager onder
wijs zullen optreden".
Als Burgemeester en Wethouders gingen zeggen dat
er in de toekomst geen reden was om de salarissen
gelijk te stellen, zou spreker zich hun standpunt kunnen
voorstellen, maar nu zij die gelijkstelling erkennen,
moeten de salarissen ook nu gelijk zijn. Het feit, dat de
hulponderwijzeressen er nog niet zijn, doet hier niets
ter zake. Men kan best een vergelijking maken met een
zekere betrekking, al is die betrekking op het oogenblik
ook nog niet vervuld. Spreker komt dan ook tot de
conclusie dat Burgemeester en Wethouders hun tegen
woordig standpunt niet voldoende kunnen motiveeren
en dit zal hem er dan ook toe brengen om voor het
voorstel-De Boer te stemmen.
De heer Visser moet nog iets zeggen naar aanleiding
van de woorden van den heer De Boer. Deze zegt dat
men niet kleineerend moet spreken over de capaciteiten
of bekwaamheden van de onderwijzeressen bij het be
waarschoolonderwijs. Dat is sprekers bedoeling ook
niet. Sprekers standpunt is dit: wanneer hetzelfde van
de functies wordt gevraagd, dan moeten zij ook op
dezelfde manier worden gesalarieerd. Maar dat is nu
juist de kern van de kwestie, waar het om gaat. Als
wordt uitgemaakt dat voor de akte B dezelfde be
kwaamheden worden gevorderd als voor de akte voor
gewoon lager onderwijs, dan heeft de bezitster van
akte B ook recht op een gelijk salaris. Nu is er iets,
wat voor spreker als commissielid moeilijk is, laat hij
maar precies zeggen, zooals het is: het komt bij derge
lijke zaakjes veel voor dat de commissieleden een pas
sieve rol moeten spelen, omdat zij als raadsleden niet
zitten in de details van de onderwijswetgeving. Daarom
zou spreker het wel wenschelijk achten, dat in dit
geval de betrokken personen ook eens werden gehoord.
Hij heeft zich indertijd verklaard voor een vergadering
met het onderwijzend personeel, welke toen heeft
plaats gehad in de Beurs en zou het nu ook wenschelijk
achten dat deze groep eens haar oordeel kon vellen
en dit in een rapport uiteen kon zetten, dat de raads
leden de betrokken personen zelf eens konden hooren.
Als de capaciteiten dezelfde zijn dan moet het salaris
ook gelijk zijn. Doch dit wil er juist bij spreker niet in.
Het verwondert spreker weder, dat de heer De Boer
in zijn amendement alleen voorstelt akte B hooger te
salarieeren, terwijl hij akte A laat rusten.
De heer De Boer: Neen, die krijgen in mijn voorstel
ƒ200.-minder dan de onderwijzeressen met akte B.
De heer Visser: O. die blijven dus in 't verband.