198 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Juni 1921. Het bedrag van 25.valt dus zoowel onder het le als onder het 2e lid. Maar gesteld dat die onjuistheid door een kleine wijziging werd opgeheven, dan blijft er nog een andere, veel grootere over. Dit kan duidelijk uit een voorbeeld blijken. Neem iemand met 6000.inkomen en 6 kinderen, waarvan 2 leerlingen van het gymnasium zijn; het schoolgeld voor het le kind is 35.geen boeken en leermiddelen vrij; het schoolgeld voor het 2e kind is 14.volgens het eerste lid heeft het boeken en leer middelen vrij en volgens het 2e lid niets, waaruit blijkt dat het amendement zooals het is aangenomen, niet ongewijzigd kan worden toegepast. Iets anders is echter nog dat vermoedelijk artikel 1 van de verordening op de heffing van schoolgeld bij de behandeling in den Raad is misverstaan. Volgens dat tarief toch, in verband met artikel 2, gaat het door ons aangeboden ontwerp waarvan hier de rede is, reeds belangrijk verder dan met net amendement werd beoogd. Het wil ons voorkomen, dat in den Raad niet juist begrepen is, dat niet het aantal schoolgaande kinderen als grondslag dient, maar het aantal kinderen zonder meer, en dat het 2e lid van art. 14bis (C van het ontwerp) geen rekening houdt met art. 2 der heffings verordening. Op grond van het vorenstaande stellen wij voor Uw besluit van 14 Juni 1921, voor zooveel betreft de aan neming van het amendement-De Boer op het voorstel tot wijziging van de verordening op het gymnasium, in te trekken. De Voorzitter deelt mede dat ondertusschen van den heer De Boer, die door ziekte verhinderd is deze ver gadering bij te wonen, een schrijven met amendement is ingekomen, waaruit blijkt, dat hij zelf op het raads besluit van 14 Juni j.l. zou willen terugkomen, voor zoover zijn toen ingediend amendement betreft. Spreker verzoekt den Secretaris lecture te doen van het schrijven van den heer De Boer. Dit schrijven luidt: Hierbij deel ik U mede dat ik hedenmiddag we gens ongesteldheid de raadsvergadering niet kan bij wonen. Tevens maak ik van de gelegenheid gebruik een verbeterde redactie in te zenden van onderdeel C van het ontwerp-besluit in bijlage 29, waarin het goede van mijn amendement wordt vereenigd met hetgeen de verordening bedoelde te geven". De Voorzitter deelt verder mede dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders nu is, dat gehandhaafd wordt hun voorstel, dat nu hier is gedaan, om op het in de vergadering van 14 Juli 1921 door den heer De Boer ingediende en aangenomen amendement terug te komen en dus dit gedeelte van het raadsbesluit in te trekken en verder om het nieuwe amendement van den heer De Boer naar het college te zenden om prae-advies. De heer Zandstra verklaart daarin te kunnen meegaan. De Voorzitter Kan 'de Raad zich vereenigen met het voorstel van Burgemeester en Wethouders? Het wordt hierom gedaan, omdat de gewijzigde verordening al werken moet sedert 1 September 1920, dus met het oog op het haast afgeloopen leerjaar. De heer IJ. de Vries: Zou U even lecture willen doen van het amendement zelf, of krijgen we dit gedrukt bij de stukken? De Voorzitter: U krijgt het gedrukt bij het prae-advies. Met algemeene stemmen wordt besloten overeenkom stig het voorstel van Burgemeester en Wethouders onder punt 10 der mededeelingen. Het laatst ingediende amendement van den heer De Boer wordt in handen van Burgemeester en Wethouders gesteld om prae-advies. 11. nader schrijven van Burgemeester en Wethou ders inzake het raadsvotum van 14 Juni 1.1. betreffende hun voorstel inzake de inrichting van lagere scholen voor jongens en meisjes afzonderlijk. Dit schrijven luidt als volgt: De Raad sta ons toe terug te komen op zijn besluit van 14 Juni 1.1., waarbij werd verworpen ons voorstel betreffende het oprichten van een of meer niet gemengde scholen. Wij zijn van oordeel dat dit votum onmogelijk geheel doordacht kan zijn en nemen daarom de vrijheid de zaak nogmaals in het kort voor U uiteen te zetten. Naar aaneiding van ingekomen adressen werd 25 Mei 1920 besloten de beide scholen der eerste klasse voor taan toegankelijk te stellen voor jongens en meisjes beide. Motief voor dit besluit was o. a. dat het instandhou den van standenscholen, als hoedanig de scholen der eerste klasse, beide niet-gemengde scholen, werden be stempeld, niet moest worden bestendigd. Wij hebben in ons voorstel, dat 29 Maart 1.1. naar aanleiding van het adres van Volksonderwijs aan de orde was, uiteengezet dat, mocht hier bij beide ge noemde inrichtingen al van standenscholen sprake zijn, dit dan toch in alle geval zou zijn vervallen bij de toe passing der nieuwe Lager Onderwijswet. Wij schreven daarin o. m. het volgende: „Voor iedere school derzelfde soort (scholen voor gewoon en uitgebreid het tegenwoordige meer uit gebreid onderwijs) is (voortaan bij toepassing der nieuwe Lager Onderwijswet) in elke klasse van heffing (evenredig schoolgeld is in artikel 62 voorgeschreven) het verschuldigde bedrag gelijk. Gevolg van deze be paling is, dat daarmede de zoogenaamde standen scholen zullen zijn vervallen en dat, waar thans alle scholen, behalve die der eerste klasse, gemengd zijn, voortaan, zooals het adres van Volksonderwijs betoogt, meer ouders dan nu den wensch te kennen kunnen geven, dat hunne dochters afzonderlijk van jongens onderwijs mogen ontvangen". Met groote meerderheid werd dan ook het voorstel aangenomen om de uitvoering van het raadsbesluit van 25 Mei 1920 op te schorten en aan de Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs de vraag voor te leg gen of belanghebbenden in de gelegenheid moeten worden gesteld zich in deze uit te spreken en indien deze uitspraak zoo is dat zij voor hun meisjes afzon derlijk onderwijs prefereeren, niet een school (of zoo nooclig meer scholen) voor het onderwijs aan meisjes alleen zal moeten worden bestemd. Dit besluit zou niet anders geweest zijn, indien wij daaraan dadelijk het voorstel hadden toegevoegd, wat 14 Juni aan de orde was, n.l. om de schoolcommissie te verzoeken om, als hare uitspraak bevestigend was, bij de betrokken ouders een onderzoek naar hun verlangen naar niet-gemengd onderwijs voor hunne meisjes in te stellen. Nu dit noodzakelijk toevoegsel eenige weken later aan de orde komt, wordt het door Uwe Vergadering verworpen. Wij moeten veronderstellen naar aanleiding van de motieven van den heer Dijstra. Deze nam, op grond van de verdeeling der partijen in den Raad, in zijne rede (ons staat alleen nog het courantenverslag ter beschikking) aan, dat hier alleen sprake kan zijn van een onderdeel van 28 der bevolking, die belang bij ongemengde scholen kan hebben. Ons lijkt dit niet juist, vooreerst omdat nimmer is Verslag van do handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Juni 1921. 199 komen vast te staan, dat alleen de vrijzinnige partijen bij de niet-gemengde scholen belang hebben integen deel uit de groote eenstemmigheid van het besluit van 29 Maart zou het tegenovergestelde zijn af te leiden maar ook niet omdat personen, die behooren tot de overige 72 wel degelijk hun kinderen naar de scholen 2 of 3 zenden. Doch aangenomen dat alleen, stel 20 van de be volking belang heeft bij afzonderlijke scholen voor jon gens en voor meisjes, dan nog strekt zich dit uit over 20 van rond 4Ó00 800 kinderen. Als voor 800 kinderen inderdaad afzonderlijk en niet-gemengd onder wijs in de toekomstige eenheids- (niet-standen) school wordt begeerd, is het dan wel democratisch dat een raadsmeerderheid van enkele leden hun dat ontzegt? En op welke motieven? Wij hebben er in de discussies van 29. Maart geen kunnen vinden dan van den heer IJ. de Vries, die meende dat coëducatie zoo voordeelig wasvoor de gemeentefinanciën (Handelingen blz. 104). Het zal ons verwonderen hoe hij dat bij de nieuwe een- heidsschool waar zou kunnen maken! Wij waren na het votum van 29 Maart dan ook zoo weinig bedacht op de verwerping van de den 14en Juni voorgestelde consequente aanvulling van het besluit van eerstge- noemden datum, dat dezerzijds de rede van den heer Dijstra onbeantwoord bleef. Anders ware ongetwijfeld gewezen op het gebrek aan logica dat in de verwerping zou zijn gelegen. Deze heeft noodwendig tengevolge dat ook in de toekomstige school de ouders gedwongen zullen zijn, ook al gaat dit in tegen hunne bepaalde wenschen, hunne dochters naar gemengde scholen te zenden. Dat de openbare school hiervan de dupe zal zijn heeft de voorzitter reeds den 29en Maart duidelijk uiteengezet (Handelingen blz. 103). Nu het oprichten van bijzondere scholen geen bezwaar meer is, zal zeker dit besluit van 14 juni het verder ontvolken van de openbare school in de hand werken! Wij betwijfelen of vele tegenstemmers van het voor stel van Burgemeester en Wethouders dit den 14 Juni duidelijk voor oogen stond en of hun dit vasthouden aan een theorie, die de ouders van, volgens de bere keningen des heeren Dijstra, 800 kinderen uit alle kringen der bevolking rechtloos maakt, dat offer waard kan zijn. Onzerzijds zal niet worden voorgesteld op het besluit van 14 Juni terug te komen en ons voorstel opnieuw aan de orde te brengen, doch in de veronderstelling dat uit den boezem van den Raad het verlangen mocht opkomen de beraadslagingen te heropenen, hebben wij gemeend, uitsluitend met het oog op het belang der vele ouders om wie het hier gaat, verantwoord te zijn het voorafgaande onder 's Raads aandacht te brengen. De hier ter sprake gebrachte stukken en verslagen leg gen wij daartoe nog eens voor U ter inzage. De Voorzitter kan den Raad meedeelen, dat hierbij intusschen, onderteekend door mevrouw Buisman en den heer Tulp, is ingekomen de volgende motie: „Ondergeteekenden stellen voor naar aanleiding van de nota van Burgemeester en Wethouders de beraadslagingen te heropenen van punt 15 van de agenda der raadsvergadering van 14 Juni, betreffende het advies van de Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs omtrent de wenschelijkheid van on gemengde scholen". De heer Zandstra: Naar aanleiding daarvan zou ik willen mededeelen, dat wij deze zaak in den breede hebben besproken en dat wij tot de conclusie zijn ge komen, dat wij ons standpunt, in de vorige vergadering door ons ingenomen, niet moeten handhaven. Waarom wij dat toen hebben ingenomen, zit hierin, dat wij toen uit het voorstel hadden gelezen dat men een onderzoek wilde gaan instellen bij de belanghebbenden en nu rees hij ons de vraag, wie zijn dat, zijn het alleen de ouders van de kinderen der scholen 2 en 3 of ook anderen? Daarom zouden wij nu graag van Burgemeester en Wethouders de verzekering hebben dat het onderzoek zal worden ingesteld bij alle ouders van schoolgaande kinderen, niet alleen bij de belanghebbenden maar bij alle ouders, want die zijn ook alle belanghebbenden. Als Burgemeester en Wethouders die verzekering geven, kunnen wij ook voor het voorstel stemmen. De Voorzitter kan, als antwoord hierop, wel dadelijk namens het college verklaren dat het nooit anders dan de bedoeling is geweest om het onderzoek in te stellen bij alle ouders van schoolgaande kinderen. Dan kan men ook een algemeen overzicht krijgen van wat men in Leeuwarden omtrent de schoolgaande kinderen wenscht. Er staat trouwens ook: „aan de ouders van de op de gemeentescholen schoolgaande kinderen". De heer Zandstra: Er staat onder b: „nadat „belang hebbenden" door de Commissie, op de wijze enz. op de hoogte zijn gebracht enz." De Voorzitter: Ik kan den heer Zandstra gerust de verklaring geven dat het altijd de bedoeling is geweest om een algemeen onderzoek in te stellen. De heer Ij. de Vries: Worden de beraadslagingen ge opend? De Voorzitter Als de Raad op het voorstel van mevrouw Buisman en den heer Tulp wil itigaan, dan wil ik voorstellen het terstond te doen en dus met de beraadslagingen te beginnen, omdat de kwestie geen punt van de agenda uitmaakt. Dienovereenkomstig wordt besloten. De beraadslagingen over het voorstel, bedoeld in het schrijven van Burgemeester en Wethouders, worden heropend. De heer IJ. de Vries: Mijnheer de Voorzitter! Deze zaak wordt bepaald interessant, men zou haast zeggen een leuke geschiedenis. In het bijzonder is ze dit, wat betreft de manier, waarop ze weder aan de aandacht van den Raad wordt aanbevolen. Tusschen twee haak jes wil ik even opmerken dat ik, wat ik wou zeggen, op schrift heb gezet en dat ik daar ook dit heb gezet: We zullen straks wel zien, wie de persoon is, die met een bepaald voorstel komt, namens het college van of de commissie van Neen hoor! niet namens het college van Burgemeester en Wethou ders, misschien wel geïnspireerd, doch namens zichzelf, in het belang van het openbaar onderwijs. Ja zeker, in het belang van het openbaar onderwijs. Niet van enkele ouders, wel neen, van alle ouders. Ziet eens hoe royaal en liberaal we zijn, ja, zelfs zeer democratisch. Tot nu toe gingen er om en bij de 200 meisjes op de meisjesschool, n.l. op 1 Januari 1919 190, 1 Januari 1920 210, 1 Januari 1921 eveneens 210. En nu berekent men, dat het misschien wel 800 kan worden; (als men één, misschien niet begrepen, rede later nader gaat uitpluizen). En waarvoor moet nu deze heele opzet gebruikt wor den? Om enkele ouders ter wille te zijn en om de open bare school voor afbrokkeling te behoeden? En dat de school, waaraan de natie gehecht is? Of is het te doen om eigen positie te bewaren, voor nu en in de toekomst, gedachtig aan de spreuk: die de jeugd heeft, heeft de toekomst? Zooals U ziet, Mijnheer de Voorzitter, veronderstel ik addertjes onder het gras en beschouw ik de redenee ring van het in behandeling zijnde stuk niet als een oprechte hartsverzuchting, doch als een stuk sofisterij,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1921 | | pagina 2