202 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Juni 1921. is opgezet. Maar ik houd mij aan het eenmaal gevallen laadsbesluit. De heer Zandstra: Het voorstel van den heer Tulp en mevrouw Buisman luidt dat het onderzoek zal worden ingesteld bij de ouders van alle schoolgaande kinderen? De Voorzitter: Over ouders van de op alle gemeente scholen gaande schoolkinderen, zonder meer. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel-mevrouw BuismanTulp wordt met 17 tegen 4 stemmen aangenomen, waarmede de Raad dus is teruggekomen op zijn desbetreffend besluit van 14 Juni 1921, en waardoor het toen door Burgemeester en Wethouders ingediende voorstel is aangenomen. Vóór stemmen: de heeren Visser, Fransen, Tiemer- sma, Collet, Tulp, O. F. de Vries, mevrouw Buisman Blok Wijbrandi, de heeren Dijkstra, Postma, Zandstra, Koopal, B. Molenaar, Berghuis, Jansen, De Vos, Oos- terhoff en M. Molenaar. Tegen stemmen: de heeren Dijstra, Van der Werff, Lautenbach en IJ. de Vries. 12. schrijven van den heer M. Schaafsma, voorheen lid van den Gemeenteraad en wethouder, om, naar aan leiding van de besprekingen over zijn aftreding als zoo danig in de vergadering van 14 Juni 1.!., eene commissie van onderzoek in te stellen. De Voorzitter deelt mede dat Burgemeester en Wet houders geen enkele noodzaak inzien voor het instellen eener dergelijke commissie, waar de betrokken persoon door eigen aanvraag ontslag heeft gekregen zonder dat er geschilpunten waren tusschen het college, den Raad of de gemeente en den betrokken persoon. Het college vindt het daarom volstrekt niet noodzakelijk om een commissie in te stellen, die misschien moet dienen om de praatjes, die onder het publiek over den betrokken persoon gaan, te weerleggen. Burgemeester en Wet houders stellen daarom voor niet tot het instellen der gevraagde commissie over te gaan. De beraadslagingen worden geopend. De heer Jansen zal niet weer ingaan op zijn betoog van den vorigen keer. Maar waar toen toch feiten zijn genoemd, waar de Voorzitter van den Raad toen zelf heeft gezegd dat hij den heer Schaafsma niet zou ver dedigen, dat hij diens beleid niet zou verdedigen en dat de heer Schaafsma zelf zijn fouten wel voelde bij wat er gebeurd was, zou spreker, op grond daarvan en op grond van het gezegde door den heer De Boer en op grond van het feit dat spreker zelf heeft genoemd en het meerdere, dat hij heeft genoemd, durven beweren, dat een commissie hier wel op haar plaats was. Als inderdaad de heer Schaafsma dan ook gesteld is op een commissie van onderzoek en hij dus de overtuiging heeft dat men daarmee om een uitdrukking uit de vorige vergadering te bezigen zijn naam niet meer in het slijk zal trappen, dan moet men ook aan dat verzoek voldoen. Spreker gelooft juist niet dat het in het belang is van den den heer Schaafsma dat er een commissie van onderzoek wordt benoemd inzake het beleid van den gewezen wethouder der Bedrijven, doch de waarheid gebiedt het. Hij wil dan ook voorstellen een dergelijke commssie wèl te benoemen en zal dat voorstel indienen. De heer Fransen zou, wanneer er een voorstel was gekomen uit den Raad, om een commissie van onder zoek te benoemen, zich hebben kunnen voorstellen, dat Burgemeester en Wethouders daarop afwijzend zouden adviseeren. Maar waar dit nu een voorstel is van den betrokken persoon zelf, bevreemdt het spreker wel, dat Burgemeester en Wethouders daar niet op wenschen in te gaan. In de vorige raadsvergadering zijn er vrij scherpe en harde woorden over den heer Schaafsma geuit, daar waren beschuldigingen bij, bedekt en onbedekt, en nu meent spreker dat men als Raad verplicht is tegenover een oud-lid hem de gelegenheid te geven zich, zoo mogelijk, te rehabiliteeren. Door verschillende leden zijn in de vorige vergadering vragen gesteld, welke echter door het college van Burgemeester en Wethou ders zijn beantwoord met een omhaal van woorden, waaruit geen enkel raadslid wijs kon worden. Er is be dekt en onbedekt gesproken, er zijn vermoedens gewekt en het gevolg daarvan is dat er thans vrijwel dagelijks onder de bevolking van Leeuwarden wordt gesproken, dat er natuurlijk nog veel meer is, dan in den Raad is meegedeeld. Spreker meent daarom dat men als Raad verplicht is den heer Schaafsma, als het mogelijk is, te rehabiliteeren en dat de Raad anders het recht heeft te weten, wat er dan precies wel is gebeurd. Hij vindt dat daar nog meer reden voor is, niet alleen naar aan leiding van wat de heer Jansen heeft beweerd, maar ook, omdat de sociaal-democratische raadsfractie bij monde van den heer Collet, heeft medegedeeld dat deze fractie, toen zij had gehoord wat er geschied was, een brief had gericht tot den heer Schaafsma, dat deze binnen den kortst mogelijken tijd had te bedanken als lid van den Raad. Dat schrijven kon niet slaan op wat in de vorige vergadering is gezegd; hier is toen alleen meegedeeld, dat er een ,,niet zuinig beheer" was ge weest en op grond daarvan zal aan een wethouder toch niet een brief worden geschreven dat hij zijn ontslag heeft te nemen. Zoolang men niet het brevet heeft ont vangen ten opzichte van het „zuinig zijn" bij het beheer der gemeente-financiën, zoolang zal men op die gron den niet iemand zijn mandaat kunnen opzeggen. Spreker meende verplicht te zijn tegenover zijn oud- medelid, den heer Schaafsma, dit naar voren te brengen. De Raad is verplicht licht te brengen, waar geen licht is. Spreker meent dat het niet aangaat, waar de betrok ken persoon zelf vraagt, de zaak te onderzoeken, opdat men openlijk rapport kan uitbrengen, dit te weigeren. Dat kan en dat mag de Raad niet weigeren; er is alle reden voor om aan het verzoek te voldoen. Spreker zal de laatste zijn, die een woord van be schuldiging tegen den heer Schaafsma zal uitspreken, zooals hier wel gebeurd is. Maar de Raad is tegenover den heer Schaafsma verplicht, dat deze wordt gereha biliteerd of de Raad moet weten, wat er wèl is ge beurd. Daarom zal spreker met alle kracht meewerken tot het in het leven roepen der commissie van onderzoek. De heer Visser heeft zeer weinig toe te voegen aan wat de heer Fransen naar voren heeft gebracht. Deze wil ter wille van den persoon Schaafsma een onderzoek doen instellen en spreker is het daarmee volkomen eens. Als de heer Schaafsma gekwetst is over het gesprokene in de vorige vergadering, dan veronderstelt spreker dat hij onschuldig is. Spreker heeft ook geen enkel verwijt gedaan aan het adres van den heer Schaafsma, maar er zijn in de vorige vergadering wel zeer scherpe en beleedigende verwijten tegen hem geuit. De heer Jansen heeft een felle beschuldiging naar voren gebracht, zoodat men eigenlijk zou kunnen zeggen spreker zal het woord maar gebruiken dat er fraude is gepleegd, als die beschuldiging op gronden van waarheid berust. Ten opzichte van wat de heer Jansen naar voren heeft gebracht is de Raad dus al in eerste instantie tegenover den heer Schaafsma verplicht, dat hij de waarheid naar voren brengt en doet blijken, welke feiten de revue heb ben gepasseerd. Dat is ter wille van den heer Schaafsma. Maar het is ook noodig ter wille van den Raad zelf. Als de Raad het voorstel aanvaardt, dat door het college bij monde van den Voorzitter naar voren is gebracht, dat de Raad, na gehoord te hebben al de besprekingen Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Juni 1921. in de vorige vergadering, nu geen commissie wenscht in te stellen, dan geeft de Raad daarmee zichzelf een klap in het aangezicht. De vorige vergadering is er ernstige critiek geoefend op het beleid van den heer Schaafsma, er zijn directe en indirecte beschuldigingen geuit en nu de betrokkene dan ook zelf wenscht te worden gerehabiliteerd, zou de Raad een minderwaar dige houding aannemen, als hij aan dien wensch niet voldeed. Dan zou men gaan zeggen: ze durven het niet aan. De Raad heeft het wel aangedurfd hoewel spre ker persoonlijk niet, hij vond de besprekingen niet appe tijtelijk om beschuldigingen te uiten; dan moet hij een onderzoek ook aandurven. Ter wille van den heer Schaafsma persoonlijk en ter wille van den Raad zelf zou spreker dus wenschen dat er een commissie wordt benoemd, die licht, klaarheid en helderheid brengt in deze zaak. De heer Oosterhoff kan zich voor het grootste deel aansluiten bij de woorden van den heer Fransen, of schoon het hem aan den anderen kant ook voorkomt, dat het misschien beter was, de zaak maar gewoon te laten rusten. Maar de bewoordingen, waarin de brief van den heer Schaafsma zelf is vervat, hebben spreker aanleiding gegeven om te zeggen: laten we maar wèl onderzoeken. Wanneer de Raad zekerheid had dit is geen ver wijt aan het college dat Burgemeester en Wethouders hem alles hadden meegedeeld, wat er is voorgevallen, dan zou spreker met het college van Burgemeester en Wethouders zeggen: laat de zaak rusten. Maar uit den brief van den heer Schaafsma zelf heeft spreker opge maakt, dat dit niet het geval is. Daarin zegt de heer Schaafsma uitdrukkelijk dat uit de woorden, door den heer De Boer en den heer Oosterhoff in de vorige ver gadering gesproken, blijkt, dat de Raad met zeer be langrijke dingen niet op de hoogte is. Als spreker dat leest, schijnt het hem toe dat die belangrijke dingen, welke niet zijn meegedeeld, ten gunste van den heer Schaafsma moeten pleiten. Spreker herhaalt, dat dit volstrekt niet als een verwijt aan Burgemeester en Wet houders moet worden beschouwd, maar als werkelijk die feiten bestaan, dan acht spreker het zeer gewenscht, dat de Raad deze wel te weten krijgt. De heer Lautenbach kan het nu heel kort maken, om dat hij ook had willen zeggen, wat door den heer Oos terhoff naar voren is gebracht. Dat zal hij dus nu laten rusten. Hij wil er echter aan toevoegen dat hij, na rijp beraad, tot de overtuiging is gekomen dat men aan den heer Schaafsma een allerslechtsten dienst zou bewijzen als nren het voorstel van Burgemeester en Wethouders ging aanvaarden. De heer Dijkstra: Dat zit nog! De heer Lautenbach vervolgt dat men dan ruimte laat voor het publiek om te zeggen dat er veel meer is ge beurd. Spreker vindt dat het college zeer zwakjes staat met de enkele nrededeeling dat er geen fraude is ge weest. Men moet ook aan het publiek denken; hooge boomen vangen veel wind en men zal gaan zeggen dat de betrokkene veel meer op zijn geweten heeft. Laat men dus den heer Schaafsma een kans geven. Gelukt dit niet, dan is het niet de schuld van den Raad. Maar alles pleit er voor om aan het verzoek gehoor te geven. Men stelle zichzelf maar eens in de plaats dat men geen kans krijgt voor een onderzoek naar gedane beschul digingen. De heer Collet wenscht een persoonlijk woord te spreken, niet namens zijn fractie, maar naar zijn eigen meening. In de eerste plaats wil spreker opmerken dat het hem zeer verbaast dat de heer Schaafsma dit schrij ven tot den Raad richt en den Raad verzoekt een com missie in te stellen, die de geheele geschiedenis-Schaaf- sma zal onderzoeken. De vorige vergadering heeft spreker al namens zijn fractie meegedeeld dat, toen aan de fractie bekend werd, dat de heer Schaafsma fouten had begaan, zij onmiddellijk een schrijven naar den heer Schaafsma heeft gezonden, waarin werd gezegd, dat deze binnen den kortst mogelijken tijd moest bedanken als lid van den Raad. Spreker wenscht daarop terug te komen en er den nadruk op leggen dat, wanneer aan zijn fractie bekend wordt, dat een van de leden, die een vêrtrouwenspost bekleedt, dingen doet, die hem niet langer waardig doen zijn dien vertrouwenspost te be- kleeden, dit lid dan onmiddellijk een schrijven krijgt dat hij moet heengaan. Toen de fractie dan ook de verschil lende dingen bekend werden, die den vorigen keer in den Raad zijn meegedeeld de Voorzitter heeft o. a. dit gezegd: er is door den heer Schaafsma geen fraude gepleegd, maar aan de gemeente-reiniging is geen zuinig beheer gevoerd, en aan sprekers fractie was be kend dat hij te hoog had gedeclareerd toen dit dan aan de fractie bekend werd, heeft deze het besluit ge nomen dat de heer Schaafsma moest heengaan. Wat schrijft de heer Schaafsma nu in zijn brief? Hij schrijft, dat hij naar aanleiding van het gesprokene door de heeren Oosterhoff en De Boer een commissie van onderzoek wenscht. Spreker zou zich dat een oogenblik kunnen voorstellen als het was, zooals door den heer Visser is gezegd ,dat de heer Schaafsma in het openbaar is beschuldigd zooals den vorigen keer is gedaan door een zeker lid aan den overkant en hij voelt dat die beschuldiging ten onrechte tot hem is gericht. Dan zou spreker zich kunnen voorstellen dat de heer Schaaf sma zei Ik verzoek dat die zaak wordt onderzocht. Alaar de heeren Oosterhoff en De Boer hebben geen enkele beschuldiging geuit. De heer Oosterhoff heeft, naar spreker meent, gezegd: Ik vermoed of ik veronder stel dat de waarnemende directeur der gemeentereini ging te zwaar is gestraft. De heer De Boer heeft toen datzelfde herhaald en aan het slot van den tweeden keer, dat de heer De Boer aan 't woord was, heeft deze gezegd: Het zou goed zijn dat die dingen eens openlijk gezegd werden. Spreker begrijpt niet waarom de heer Schaafsma nu heengaat met aan den Raad dit schrijven te zenden. Opdat die dingen in de finesses zullen worden uitge plozen? Wanneer de heer Schaafsma een reis voor de reiniging naar Amsterdam maakte en voor die reis zeer zeker te hoog heeft gedeclareerd, welke commissie zal dan uitmaken hoeveel het dan wel moet zijn Er is altijd verschil in een commissie van 3 personen en het is dan ook zeer wel mogelijk dat de een zegt: dat be drag, en de ander: dat bedrag en de derde weer een ander bedrag. Zoodoende zal er toch verschil zijn. De heer Visser: Als het de spuigaten uitloopt kan men 't wel constateeren. De heer Collet vervolgt dat het ten slotte in hoofd zaak gaat over de kwestie van te hooge declaraties. De heer Schaafsma heeft gezegd dat hij een onderzoek wenscht; als de heer Schaafsma dat nu beter acht, dan is dat zijn zaak. Spreker heeft hier straks iemand ge hoord hij weet niet meer wie die zeide dat het niet in het belang van den heer Schaafsma is, wanneer er in het openbaar meer van de zaak wordt gezegd. Spreker staat er ook zoo onder; hij acht het niet in het belang van den man zelf dat er nog meer over wordt gesproken. Want wat zal hij er mee bereiken. Er is over de zaak in de stad al veel gesproken en gesputterd en de heer Schaafsma is ook veelal ten onrechte door het slijk gehaald. Maar als hij zelf wil dat de zaak in het openbaar wordt besproken, dan staan de bladen wel voor hem open. Er is ten slotte ook niemand, die de zaak beter weet dan hij zelf. Laat hij dan dus inge zonden stukken in de krant schrijven en zelf zijn portret

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1921 | | pagina 4