204
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Juni 1921.
daar neerhangen, maar niet verzoeken dat er een raads
commissie zal komen, die al dergelijke dingen van het
begin tot het einde zal onderzoeken. De heer Schaafsma
heeft van sprekers fractie zijn straf gekregen, door haar
is hij uit den Raad weggezet. Dat is voldoende. En
bovendien, toen de fractie aan den heer Schaafsma haar
schrijven heeft gezonden, heeft de heer Schaafsma de
fractie daarop in een schrijven meegedeeld, dat hij met
het schrijven der fractie accoord ging, dat hij zich daar
mee kon vereenigen en dat ook hij vond, dat hij niet
langer lid van den Raad behoorde te zijn.
Mevrouw Buisman-Blok Wijbrandi is ook tegen het
instellen eener commisise, maar het spijt haar toch wel,
dat den vorigen keer de Voorzitter niet op het gezegde
van den heer De Boer is ingegaan. Deze vroeg toen de
feiten te noemen en daarop is door den Voorzitter niet
ingegaan. Dat is wel jammer, omdat nu het publiek
denkt, dat er veel meer achter zit dan er werkelijk ge
beurd is.
De heer Fransen merkt op dat er op dit oogenblik
heel wat nieuws in debat wordt gebracht, n.l. de mede-
deeling van den heer Collet, dat er te hoog is gedecla
reerd. Daarover is de vorige vergadering absoluut niet
gesproken. Op grond daarvan heeft dus de sociaal-de
mocratische raadsfractie den heer Schaafsma de bons
gegeven? Maar als hij te hoog heeft gedeclareerd, hoe
wist men dat daar dan, van wie had men die cijfers en
wie heeft de cijfers gegeven dat er te hoog is gedecla
reerd? Dat zijn allemaal vragen die zich nu opdringen.
De heer Collet zegt: als er voor een reis naar Amsterdam
te hoog is gedeclareerd, wie zal dat dan kunnen uitma
ken, zullen de commissieleden daar niet verschillend
over oordeelen? Maar dat verschil zal ook zoo wezen
bij de fractie van den heer Schaafsma en den heer
Schaafsma zelf. Op welke gronden heeft men geconsta
teerd dat hij te hoog heeft gedeclareerd? Wie beslist
dat? De fractie van den heer Schaafsma? Hoe komt
zij daaraan?
De heer Collet zegt dat het beter is dat er niet meer
over wordt gepraat. Spreker zegt: Wij zijn daar ook
niet over begonnen, maar het is de heer Schaafsma zelf,
die dat vraagt. Als daaruit meer onaangenaamheden en
meer last voor hem ontstaat, dan moet hij dat zelf weten.
Maar spreker vertrouwt, dat de heer Schaafsma vrij
staat, anders zou hij ten minste zooiets niet vragen.
Het plaatsen van ingezonden stukken in de courant,
zooals de heer Collet aanbeveelt, is hier de weg niet.
Er is hier een ernstige beschuldiging geuit door
den heer Jansen, n.l. dat het waardeloos vuil naar een
zeker terrein is vervoerd. Dat was een beschuldiging,
maar daarbij is zelfs ook aangevoerd: ,,er zal wel meer
als waardeloos goed onder geweest zijn". Dat is een
ernstige beschuldiging. Wanneer een wethouder zich
bevoordeelt ten koste van de gemeente, dan kan dat
niet door den beugel. Nu kan men enkele leden van den
Raad in de krant wel laten polemiseeren, maar hier in
den Raad zijn de beschuldgingen geuit en dus is de
Raad ook verplicht om, zoo mogelijk, den heer Schaaf
sma voldoening te schenken. Spreker zou die vraag niet
doen, als hij niet vrij stond. Hij voor zich hoopt dat de
heer Schaafsma niet wordt schuldig bevonden. Als
echter waar is, wat men wil beweren, dat dit niet kan,
zooals ook de heer Collet laat doorschemeren, dan vindt
spreker het ontzettend gewaagd van den heer Schaaf
sma om dit verzoek te doen. Maar al zijn alle leden
ook overtuigd van zijn schuld, dan is de Raad nog ver
plicht den heer Schaafsma de gelegenheid te geven.
Spreker hoopt niet dat het voor den heer Schaafsma
verkeerd zal uitloopen, maar is dit zoo, dan is dat niet
aan den Raad te wijten maar aan den aanvrager zelf.
Men moet echter aan een oud-medelid de gevraagde
voldoening schenken.
De heer Visser zal kort zijn. Hij wil eigenlijk dit zeg
gen dat, als de heer Schaafsma het niet had gewild, hij
niet gelooft dat de zaak deze vergadering weer aan de
orde zou zijn gekomen. Spreker heeft den vorigen keer
ook het woord niet willen voeren, maar slechts een
enkele vraag gesteld. Hij wilde het woord niet voeren,
omdat het voor de rechtsche fractie minder pleizierig
is, deze zaak aan te snijden. Spreker wil voorop zetten
dat hij hier niet spreekt uit politieke overwegingen;
iedere partij heeft wel van die figuren in haar midden en
zoowel in sprekers partij als in die van de sociaal-de
mocraten zullen wel eens dingen en streken worden
uitgehaald, die minder prettig zijn. Het gaat dan ook
niet tegen de partij als spreker spreekt. Dat is juist de
groote fout, die het Leeuwarder publiek maakt en die
men in de treinen hoort enz. dat men deze zaak gaat
uitspelen tegen de partij. Deze is daarvoor echter niet
aansprakelijk men moet den persoon daar los van
maken.
De zaak is nu deze. Of de Raad of sommige raads
leden hebben klakkeloos sommige beschuldigingen ge
uit, óf de heer Schaafsma speelt roekeloos zijn hoogste
troeven uit. Nu moet de Raad onderzoeken welke van
de beschuldigingen waar zijn. Als voor de beschuldi
ging, die de heer Jansen de vorige vergadering heeft
geuit, absoluut geen grond aanwezig is, als deze klak
keloos is gedaan, dan zal de heer Schaafsma alleen
daarvoor al gerehabiliteerd moeten worden. De heele
Raad is er mee gemoeid, als men dat laat rusten. De
zaak is zoo, dat het er bij spreker niet in wil, dat de
heer Schaafsma zoo brutaal zou zijn, dat hij, terwijl hij
zich van zijn schuld bewust is, bij den Raad zou komen
vragen: benoem maar een commissie. Dat zou de spui
gaten uitloopen en getuigen van een groote dosis bru
taliteit. De kwestie kan ook overdreven zijn voorgesteld.
Men heeft nu als nieuw punt van te hooge declaraties
gehoord. Daaromtrent zou men de vraag kunnen stellen:
was het noodig, of was het te duur? Maar daar gaat
het bij spreker niet om, het gaat bij hem veel meer om
de beschuldiging van den heer Jansen. Deze acht hij
van veel meer belangrijken aard dan de te hooge decla
raties. Op grond daarvan acht hij dan ook een onder
zoek gewenscht.
De heer Oosterhoff merkt op dat er ook nog een ander
motief is om aan het verzoek te voldoen. Spreker is van
oordeel dat deze zaak door den heer Collet wat een
zijdig wordt bekeken. Door deze kwestie zijn twee
menschen gecompromitteerd, de een wel in veel sterkere
mate, maar de andere toch ook. Als de eene nu schrijft
dat den Raad zeer belangrijke dingen nog onbekend zijn,
dan mag men aannemen dat die persoon meent door
het bekend worden dezer feiten zelf te worden gereha
biliteerd. Maar als gevolg daarvan zal de ander mis
schien nog meer worden gecompromitteerd. Ook op
grond daarvan is spreker voor een onderzoek. Uit de
bewoordingen, waarin de brief is vervat, krijgt spreker
den bovenbedoelden indruk.
De heer Jansen zal zich niet laten verleiden om nog
eens weer nader op de besprekingen van de vorige ver
gadering in te gaan. Maar hij heeft in de vorige verga
dering tot twee maal toe om een onderzoek van het
college van Burgemeester en Wethouders gevraagd en
het is de heer Visser, die daar nu naar heeft getracht.
De heer Visser is van oordeel dat er een onderzoek
moet worden ingesteld naar de geweldige beschuldiging
van den heer Jansen; hij doet dat pas na 14 dagen, ter
wijl spreker het juist tot twee maal toe in de vorige
vergadering heeft gevraagd. Spreker heeft toen met
opzet een enkel voorbeeld bij gebracht, opdat men zou
weten waar de schoen wringt. Spreker heeft toen gezegd
dat hij nog wel andere dingen meent te weten, maar
dat hij deze niet in het openbaar zou noemen, omdat
een onderzoek deze wel aan het licht zou brengen.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Juni 1921. 205
Spreker blijft een onderzoek noodzakelijk achten. Hij
onderschrijft volkomen, wat de heer Collet het laatst
heeft gezegd, ook op spreker maakt het den indruk dat
door den heer Schaafsma een geweldig hoog spel wordt
gespeeld. Maar spreker gelooft dat èn de Raad èn de
gemeente èn de heer Schaafsma zelf volkomen het recht
hebben, dat er een onderzoek plaats heeft.
De heer Dijkstra wil slechts een paar woorden spre
ken en in de eerste plaats zeggen dat hij het eigenlijk
jammer vindt dat deze zaak in het openbaar wordt aan
gesneden en dat hij het dom vindt van den heer Schaaf
sma, om ze aan te snijden. Maar spreker komt tot een
andere conclusie dan zijn rechterbuurman, de heer Col-
let. Spreker zal stemmen vóór een commissie van onder
zoek, al was het alleen maar om den schijn te vermijden,
dat de sociaal-democraten, als partijgenooten, er belang
bij zouden hebben dat er geen commissie van onderzoek
kwam. Want dat is ook een factor. Verder sluit sprekep
zich aan bij degenen, die deze opmerking hebben ge
maakt, dat, als het onderzoek, dat op verzoek van den
heer Schaafsma wordt gedaan, voor hem den verkeerden
kant uitloopt, de heer Schaafsma zich dat dan zelf op
den hals heeft gehaald en dit dan niet de schuld is van
den Raad.
De heer Visser Als wij niet besluiten tot het in
stellen van een commissie, dan zal de heer Schaafsma
kunnen zeggen: De heeren durven het niet aan. Dit is
toch een zaak, waarover den vorigen keer besprekingen
hebben plaats gehad en als wij nu geen commissie be
noemen dan kan de heer Schaafsma zeggen: De heeren
durven geen commissie aan.
De Voorzitter wil nog een enkel woord spreken ter
verdediging van de houding en het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders.
Burgemeester en Wethouders blijven op het stand
punt staan dat er geen enkele reden voor den Raad is
om een commissie te benoemen, 't Zou nog anders zijn,
als Burgemeester en Wethouders niet voldoende ophel
dering hadden gegeven omtrent de feiten. Maar zij heb
ben de vorige vergadering meegedeeld, dat het eenigste
feit is geweest, dat er een niet zuinig beheer is geweest,
anders niets. En dan kunnen Burgemeester en Wethou
ders niet ingaan op beschuldigingen, die uit den Raad
komen. Burgemeester en Wethouders achten zichzelf
voldoende capabel om zelf de zaak te onderzoeken en
als hun dan niet is gebleken dat er fraude is gepleegd,
dan kunnen Burgemeester en Wethouders, aangezien er
geen geschilpunten met den heer Schaafsma zijn, den
Raad niets anders voorstellen dan geen commissie in
te stellen. Dat is het geheele standpunt van Burgemees
ter en Wethouders.
Spreker stelt thans voor de discussies te sluiten en
zou den heer Jansen in overweging willen geven tegen
het voorstel van LLurgemeester en Wethouders te stem
men. Als de meerderheid van den Raad daartegen stemt,
dan wil dat zeggen, dat de Raad een commissie wenscht.
Het voorstel, dat de heer Jansen heeft ingediend,
luidt:
„Ondergeteekende stelt voor een commissie van
onderzoek te benoemen inzake het beleid van den
afgetreden wethouder der Bedrijven".
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders, om
geen commissie te benoemen, wordt verworpen met
15 tegen 6 stemmen, zoodat besloten is tot het instellen
eener commissie van onderzoek.
Vóór stemmen: de heeren Tiemersma, Collet, Tulp,
0. F. de Vries, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi en
de heer Berghuis.
Tegen stemmen: de heeren Visser, Dijstra, Van der
Werff, Fransen, Lautenbach, Dijkstra, Postma, Zandstra,
Koopal, B. Molenaar, IJ. de Vries, Jansen, De Vos, Oos
terhoff en M. Molenaar.
De Voorzitter constateert dat dus tot benoeming der
commissie van onderzoek zal moeten worden overge
gaan. Spreker stelt echter voor dit straks te doen na
punt 3 der agenda. Dan is de Raad toch aan 't stemmen.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
13. adres van mejuffrouw M. A. ten Kate e. a
leeraressen aan de school voor Middelbaar Onderwijs
voor Meisjes om het leervak naaien en verstellen in zijn
vollen omvang door leeraressen aan die school te doen
geven en daartoe in artikel 1 qnater, eerste lid, der ver
ordening op de school voor Middelbaar Onderwijs voor
Meisjes, zooals dat den 14 Juni 1.1. is vastgesteld, te
schrappen ,,en r".
De Voorzitter: Burgemeester en Wethouders stellen
voor, waar deze wijziging pas in de vorige vergadering
is aangenomen, het adres voor notificatie aan te nemen.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Zandstra zou dit adres niet voor notificatie
willen aannemen, maar meent dat er op het oogenblik
wel degelijk reden is om aan het verzoek te voldoen.
Hij ziet niet de noodzakelijkheid er van in om het naaien
en verstellen onder te brengen bij de Industrie- en Huis
houdschool. Dit behoort bij de Middelbare Meisjes
school en men behoort het dan niet onder te brengen
bij een particuliere inrichting. Tengevolge van de nu
getroffen regeling zal een leerares aan de Meisjesschool
benadeeld worden en dat vindt spreker gevaarlijk. Hij
meent dat men gerust aan het verzoek van de dames
kan voldoen om in artikel 1 qnater, eerste lid, „en r" te
schrappen.
De heer Oosterhoff zou ook graag een paar opmer
kingen maken omtrent dit adres. Hij is met deze zaak
nogal betrekkelijk goed op de hoogte door zijn voorzit
terschap van de Industrie- en Huishoudschool. Hem zou
nu opgemerkt kunnen worden dat zijn opmerkingen in
de vorige vergadering beter geplaatst hadden kunnen
worden en dan geeft spreker dat onmiddellijk toe. Maar
ten opzichte van de kwestie naaien en verstellen zal
spreker zich uit den aard der zaak niet zoo druk maken,
wanneer hij niet op de zaak attent is gemaakt.
Spreker wil en passant den Voorzitter even antwoor
den, die heeft gemeend, dat een motief tot het niet in
behandeling nemen van dit stuk gelegen kon zijn in het
feit, dat pas de vorige vergadering tot deze gewijzigde
verordening is besloten. Spreker zou aan de hand van
de twee dingen, waarop het college zoopas is terug
gekomen, en waaromtrent ook in de vorige vergadering
een besluit is gevallen, willen zeggen, dat dit motief van
Burgemeester en Wethouders toch niet al te krachtig is.
De inhoud van het adres heeft spreker eenigszins
bevreemd, omdat voldoening aan het daarin gevraagde,
toch eigenlijk geen antwoord geeft op de principieele
vragen, waarom het hier gaat.
De kwestie waar het hier om draait heeft de Raad
van den heer Zandstra al gehoord. Waarom moet het
onderwijs in het naaien en verstellen, dat behoort onder
de nuttige handwerken, welk onderwijs tot nu toe aan
de meisjes-H. B. S. werd gegeven worden overgebracht
naar de Industrie- en Huishoudschool? En een tweede
vraag is: Heeft de Raad het recht om een leerares, die
voor een bepaald vak is aangewezen, een deel van haar
taak te onthouden als haar aantal lesuren nog niet vol
is? Mag dat rechtens? Want dat alle dames zich voor
deze zaak interesseeren zit juist in deze kwestie.