208 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Juni 1921. De Voorzitter meent dat deze kwestie in deze en in de vorige vergadering thans voldoende is besproken. Spreker wil den heer De Vries nog graag het woord geven, maar Burgemeester en Wethouders zien geen kans er meer van te vertellen, 't Betreft hier den post: Kosten in verband met de verplaatsing van het asch- land, dus de reis- en verblijfkosten daarvoor. Den heer Ij. de Vries was dit niet bekend. Misschien heeft hij het betreffende stuk wel in handen gehad, doch het niet voldoende nagezien. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders sub b. 7. (Agenda no. 7). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van de rekeningen over 1920 der inkomsten en uitgaven ten behoeve van de uitvoering der distributiewet en die betreffende maat regelen in verband met den oorlogstoestand. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 8. (Agenda no. 8). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van de rekening der Stads Bank van Leening, dienst 1920. De beraadslagingen worden geopend. De heer De Vos heeft op de rekening als zoodanig niet de minste op- of aanmerkingen, doch wil er de aandacht op vestigen, dat men hier een inrichting heeft, waar jaarlijks een verlies van bijna 6000.- op wordt geleden. In verband daarmee zou hij Burgemeester en Wethouders willen vragen of zij niet meenen, dat het zoo zachtjes aan tijd wordt met voorstellen te komen om dezen snoepwinkel op te doeken. Het is niet alleen een kwestie dat dit een 6000.besparing zal geven, maar de ambtenaren aan de Bank van Leening hebben ook heel weinig te doen, zooals uit de geheele inrichting blijkt. Dezen zouden dan bij een anderen tak van dienst werkzaam gesteld kunnen worden, waardoor een heel groote bezuiniging zou plaats hebben. Spreker zou daarom het college in overweging willen geven aan deze kwestie zijn volle aandacht te schenken. De Voorzitter kan hierop antwoorden dat het college, gehoord de woorden van den heer De Vos, deze zeer zeker in aanmerking zal nemen. Maar men is hier altijd iets gebonden door de bepaling omtrent het hebben en houden van een Bank van Leening. De heer De Vos: 't Is niet noodig hier in de stad. De Voorzitter: Als ze er eenmaal is, is het zeer lastig toestemming tot opheffing er van te krijgen. Dan moet op alle manieren worden aangetoond dat de noodza kelijkheid ervan niet meer blijkt. Burgemeester en Wet houders hebben bij een andere gelegenheid ook al eens geantwoord, dat er over gesproken zou worden. Maar spreker kan hierover in het college nog wel eens een nadere bespreking uitlokken. De heer Tulp: Gesteld dat de gemeente dit doet, dat zij er mee ophoudt, zouden we dan niet het gevaar krijgen van particuliere banken van leening? De Voorzitter: Zoogenaamde zijn er al genoeg. De heer Tulp: Maar we moeten het aantal niet ver- grooten. De Voorzitter kan den heer De Vos toezeggen dat het college de zaak zal bespreken. Bij den begrootings- post is er dan wel gelegenheid om de zaak weer in be spreking te brengen. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 9. (Agenda no. 9). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van de rekening van bij de woningvereeniging Leeuwardenin exploitatie geweest zijnde kleine gemeente-woningen en van die aan het Mariahof, dienst 1920. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wetltouders. 10. (Agenda no. 10). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het doen van af- en overschrijvingen op de begrooting der Stads Armenkamer, dienst 1920. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 11. (Agenda no. 11). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot oninvorderbaarverklaring van aanslagen a. in de plaatselijke directe belasting naar het in komen, diensten 1918, 1919 en 1920; b. in het schoolgeld voor onderwijs aan o. I. scholen, diensten 1918, 1919 en 1920; c. in het schoolgeld voor onderwijs aan gemeente bewaarscholen, dienst 1918 en 1920. d. in het schoolgeld aan de Burgeravondschool, dienst 1920; e. in de belasting op het houden van honden, dien sten 1919 en 1920 f. in het kadegeld, dienst 1919. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethou ders sub a 12. (Agenda no. 12). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging der gemeentebegrooting, dienst 1920. De Voorzitter licht toe dat deze wijziging bedoelt om aan te sluiten met de straks komende begrooting. De beraadslagingen worden geopend. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi heeft maar een kleinigheid. Zij is misschien niet goed genoeg op de hoogte van de zaak, maar in een van de punten wordt gezegd dat de kosten voor het maken van het uitbrei dingsplan dezer gemeente moeten worden verhoogd met 2860.Spreekster informeert, waarvoor dat is. De Voorzitter antwoordt dat daarin het salaris van den deskundige, van den heer Stapensea, begrepen is, 't Betreft de nota van den heer Stapensea en de kosten van kadastrale kaarten en verdere verschotten van den deskundige. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 13. (Agenda no. 13). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot overneming van perceeltjes grond aan den Westersingel in verband met den aanleg van de Fonteinstraat. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Juni 1921. 209 Dit voorstel luidt als volgt: Voor het leggen van een trottoir aan de noordzijde van de Fonteinstraat nabij den Westersingel en verder langs een gedeelte van dien singel bij den Westervijver is het noodig de beschikking te hebben over gedeelten van de kadastrale perceelen sectie B nos. 3639 en 3638. Deze perceelen behooren in eigendom aan de heeren G. Dijkstra R.Hz., S. Oenema, j. van Althuis te Leeu warden en H. Adama te Groningen. Met de eigenaren I zijn onderhandelingen gevoerd omtrent den afstand van de daarvoor noodige strooken grond, welke tot een gewenscht resultaat hebben geleid. De drie eerstge- noemden zijn bereid kosteloos den grond aan de ge meente af te staan. De heer Adama, die bereid is tot medewerking, verbindt daaraan echter de voorwaarde hem in ruil voor den aan de oostzijde van genoemde perceelen af te stanen grond een strook aan de west zijde daarvan ter beschikking te stellen. Daartoe zal een zeer klein gedeelte moeten worden genomen van de perceelen sectie B no. 3698 (Westersingel) en sectie D no. 1242 (plantsoen Westervijver), dat zonder be zwaar gemist kan worden. Onttrekking aan den open baren dienst is echter noodig alvorens tot den ruil kan worden overgegaan. Onder overlegging van stukken, waaronder een blauwdruk waarop de over te nemen strooken en de af te stane grond zijn aangegeven, stellen wij U daarom voor te besluiten: A. aan den openbaren dienst te onttrekken een strookje grond, behoorende tot den Westersingel en het plantsoen aan den Westervijver, gedeelten van de per ceelen sectie B no. 3698 en sectie D no. 1242 en gren zende aan de perceelen sectie B nos. 3638 en 3639, in rood op het bijbehoorende kaartje aangegeven; B. kosteloos in eigendom over te nemen van den heer G. Dijkstra R.Hz., theehandelaar te Leeuwarden, 164 M2. van het perceel sectie B no. 3639, zijnde de zuidelijke strook van dat perceel, grenzende ten noorden aan de Fonteinstraat; van den heer S. Oenema te Leeuwarden de oostelijke strook van perceel sectie B no. 3639, ter grootte van 36 M2.; van den heer J. van Althuis, aannemer te Leeuwarden, de oostelijke strook van perceel sectie B no. 3639, naar het noorden aansluitende aan de strook over te nemen van Oenema, ter grootte van 34 M2.; C. met den heer Adama, opzichter bij de Staats spoorwegen te Groningen, te ruilen een strook grond, liggende voor een deel aan de oostzijde van perceel no. 3639 en vormende voorts de oostzijde van perceel no. 3638, ter grootte van 90 M2., tegen een aan de gemeente toebehoorende strook aan de westzijde van dat perceel, deel uitmakende van de perceelen sectie D no. 1242 en sectie B no. 3698, als onder A omschre ven, een en ander als is aangegeven op een bijgevoegd kaartje; D. de overgenomen strooken grond te bestemmen voor den openbaren dienst. De beraadslagingen worden geopend. De heer Oosterhoff zegt dat het bij het bestudeeren der stukken zijn aandacht trof dat het voorstel, dat onder punt C in het voorstel van Burgemeester en Wethouders is opgenomen, in strijd is met het advies van den direc teur der gemeentewerken. De directeur acht het beter dezen grond niet over te nemen, om twee redenen: in de eerste plaats omdat hij van meening is, dat een eige naar het er wel voor over mag hebben voor den aanleg van een trottoir daar ter plaatse en in de tweede plaats, omdat het trottoir dan een zeer leelijk verloop zou heb- I ben. Als het werd, zooals de directeur had voorgesteld, I dan werd het overal even breed, maar anders zou er I ten inspringing in komen. Burgemeester en Wethou ders hebben nu zonder nader motief in strijd met het advies van den directeur een ander voorstel gedaan. Spreker zou graag weten wat hen daartoe heeft bewo gen. De heer O. F. de Vries (wethouder) antwoordt, dat het advies van den directeur was gegrond op een kaart, welke hem door notaris Wachter was gegeven, doch welke later bleek niet nauwkeurig te zijn. Inderdaad stond daarin een versmalling van het trottoir aan den Westersingel aan het vaarwater. Later heeft spreker de zaak echter met den directeur op een kadastrale kaart bekeken en toen bleek dat er in de bestrating op de eerste kaart een onnauwkeurigheid was. Deze kaart was ook meer een schets. Het bleek echter later dat men precies de lijn kreeg, welke men zich had voorgesteld. Er ligt nog een schrijven van den directeur bij de stuk ken. Spreker doet hiervan lecture, doch daarin blijkt niet voor te komen, hetgeen hier bedoeld wordt. Maar spreker verklaart dat de directeur later wel met deze regeling is accoord gegaan. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 14. (Agenda no. 14). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot intrekking van de bij Raadsbesluit van 10 Februari 1920 tot wederopzeggens verleende goed keuring der afwijking van art. 3 der met de provincie gesloten overeenkomst voor levering van electriciteit (kolenclausule). Dit voorstel luidt als volgt: In art. 3 van de overeenkomst van 21 November 1917 omtrent de levering van electrischen stroom aan de gemeente door het Provinciaal Electriciteitsbedrijf, met de provincie aangegaan ingevolge machtiging van Uwe vergadering van 23 October 1917, is het volgende bepaald. „Indien de betaalde gemiddelde prijs van de per kalenderjaar in de provinciale Centrale voor electrici- teitsopwekking verstookte kolen hooger mocht zijn geweest dan 10.80 per 1000 K.G., geleverd vrij voor den wal bij aanvoer per schip, of franco wagon station Leeuwarden bij aanvoer per spoor, is de gemeente verplicht een toeslag te betalen voor de door de K. W. U.- meters aangegeven hoeveelheid electriciteit van 0.015 cent per K.W. U. van elke 10 cent dat de gemiddelde kolenprijs hooger mocht zijn geweest dan genoemde prijs van ƒ10.80, bij een gemiddelde verbrandings- waarde van 7200 calorieën per K.G." In dit artikel wordt alzoo het geval voorzien dat de kolenprijs boven een aangenomen norm van 10.80 per 1000 K.G. stijgt. In dat geval wordt door de ge meente een bepaalde toeslag gegeven. De toepassing van deze z.g. „kolenclausule" heeft echter een tijd lang de provincie niet voor verlies kunnen vrijwaren (verg. ons voorstel van 12 Juni 1919 verslag van 's Raads handelingen bladz. 168) en daarom werd billijkheidshalve afwijking van de clausule toegestaan bij Raadsbesluit van 22 Juli 1919 no. 299r 169 en het betalen van een hoogeren toeslag toegelaten. Deze afwijking, oorspronkelijk toegestaan tot 1 Januari 1920, werd bij Raadsbesluit van 10 Februari 1920 no. 67r/32 tot wederopzeggens toe verlengd met bepaling dat ze geen toepassing zou vinden in gevallen, waarin voor het gemeentelijk electriciteitbedrijf geen verhaal van de verhoogde kosten mogelijk was. In de slechte brandstoffen, welke slechts tegen hooge prijzen waren te bekomen, en in den minderen omzet dan waarop oorspronkelijk was gerekend, lag grootendeels de oorzaak van het verlies dat de provincie leed. Thans

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1921 | | pagina 7